-
1 tenue
tenue [tənuu]〈v.〉1 (het) houden ⇒ (het) bij-, onderhouden2 houding ⇒ gedrag, manieren4 zitting♦voorbeelden:2 un peu de tenue! • gedraag je!manquer de tenue • geen manieren, geen niveau hebbentenue de cérémonie • gala-uniformtenue de soirée • avondkledingtenue de ville • wandelkostuumen petite tenue, en tenue légère • luchtig gekleedse mettre en tenue • het uniform, de dienstkleding aantrekkenroman d'une haute tenue • moreel hoogstaande romantout d' une tenue, d' une seule tenue • aan één stuk, zonder ophoudenf2) houding, gedrag3) kleding4) zitting5) vastheid [koers] -
2 ton
ton1 [tõ]〈m.〉3 tint ⇒ toon, kleur(schakering), hoofdkleur4 toon ⇒ stijl, manier (van optreden), (spreek)trant♦voorbeelden:ton frappé • accentsur tous les tons • in alle toonaarden, op alle mogelijke manierenton de voix familier • gewone toon, bekende stemfaire baisser le ton à qn. • iemand een toontje lager laten zingen(faire) chanter sur un autre ton • uit een ander vaatje (laten) tappenélever, hausser le ton • zijn, haar stem verheffenne le prenez pas sur ce ton • sla niet zo'n (hoge) toon aan, neem het niet zo hoog opton majeur, mineur • grote, kleine hele toonton principal d'un morceau • grondtoon van een muziekstukse mettre dans le ton • stemmensortir du ton • detoneren, uit de toon rakentons rompus • gebroken kleuren, kleuren met diverse schakeringenêtre dans le ton • harmoniëren, bij elkaar passencette couleur n'est pas dans le ton • deze kleur vloektton sur ton • kleur op kleurle bon ton • de goede toon, goede manierenavoir le ton, être dans le ton • ‘in’ zijn, bij de tijd zijnchanger de ton • een andere toon aanslaanne pas être dans le ton • uit de toon vallense mettre au ton de qn. • iemand nadoen, iemand als voorbeeld nemense mettre dans le ton • zich aanpassen, mee gaan doende bon ton • zoals het hoort, smaakvol————————ton2 [tõ],1 jouw ⇒ van jou, je→ pommeI m1) toon, klank2) toonsoort, toonhoogte [muziek]3) tint, kleur4) stijl, manier (van optreden)II = ta; = tes; adjjouw, je, van jou -
3 usage
usage [uuzaazĵ]〈m.〉1 gebruik ⇒ doeleinde, werking, nut2 gewoonte ⇒ gebruik, usance4 wellevendheid ⇒ welgemanierdheid ⇒ 〈 meervoud〉 beschaafde manieren ⇒ 〈 meervoud〉 goede omgangsvormen♦voorbeelden:faire (un) bon usage de son argent • zijn geld goed bestedenfaire un bon usage • lang meegaanfaire usage de qc. • gebruik van iets maken, iets gebruikenfaire de l'usage • lang meegaanmettre en usage • in gebruik stellen, invoerenperdre l'usage de la parole • de spraak verliezenà l'usage • in de praktijkà l'usage de qn. • ten behoeve van, voor iemandêtre d' un usage courant • veelvuldig gebruikt, toegepast wordenêtre encore en usage • nog steeds gebruikt worden, in gebruik zijn(être) hors d' usage • kapot, onbruikbaar, versleten (zijn), niet meer in gebruik, buiten gebruik (zijn), in onbruik geraakt (zijn)quel est l'usage de cet appareil? • waartoe dient dat apparaat?d' usage • gebruikelijk3 le bon usage (du français, du néerlandais) • het algemeen beschaafd (Frans, Nederlands)4 avoir l'usage du monde • beschaafde manieren hebben, een man, vrouw van de wereld zijn1. m2) nut3) gewoonte4) taalgebruik2. usagesm pl -
4 décrasser
décrasser [deekraasee] -
5 dégrossir
dégrossir [deegroosier]2 in grote lijnen ontwerpen, voorbereiden♦voorbeelden:3 mal dégrossi • onbehouwen, ongemanierd -
6 air
air [er]〈m.〉2 wind3 uiterlijk ⇒ voorkomen, houding, manieren4 wijsje ⇒ lied, melodie, deuntje♦voorbeelden:air conditionné • airconditioningêtre libre comme l'air • zo vrij zijn als een vogeltje in de luchten plein air, au grand air • in de open luchtelle a besoin de changer d'air • ze moet er even uitdonner de l'air, mettre à l'air • luchtens'élever dans l'air, les airs • opstijgenon manque d'air ici • het is hier benauwd〈 informeel〉 avec un air de dire … • met zo'n gezicht van …, zo met een gezicht van …il y a de la bagarre dans l'air • er zit ruzie in de luchtidées dans l'air • eigentijdse ideeënbâtir en l'air • luchtkastelen bouwence sont des contes en l'air • dat is uit de lucht gegrepen〈 argot〉 s'envoyer en l'air • neuken, vrijen〈 informeel〉 envoyer, flanquer, foutre en l'air • wegdoen, -gooien, -smijtenparler en l'air • in het wilde weg pratenavoir toujours un pied en l'air • altijd druk in de weer zijn, opgewonden zijnpromesses en l'air • vage beloftenregarder en l'air • omhoog kijkenêtre une tête en l'air • verstrooid, vergeetachtig zijnavoir (un) grand air • stijl hebben, er voornaam uitzienil a un drôle d'air • hij ziet er vreemd uitil a un faux air de qn. que je connais • hij lijkt een beetje op iemand die ik kenprendre de grands airs (avec qn.) • verwaand, hooghartig zijn (jegens iemand)ça en a tout l'air • het ziet er wel naar uitavoir l'air (de) • lijken, schijnen, er uitziensans avoir l'air de rien • alsof er niets aan de hand isprendre un air • een (voorname) houding aannemenprendre des airs • een hooghartige houding aannemend' un air décidé • vastbesloten4 il en a l'air et la chanson • hij, het lijkt niet alleen zo, hij, het is ook zoairs à boire • drinkliederenairs de danse • dansliederenm1) lucht2) wind3) sfeer4) voorkomen, uiterlijk5) deuntje -
7 convenance
convenance [kõvnãs]〈v.〉2 zin ⇒ smaak, gading♦voorbeelden:1 contraire aux convenances • onbehoorlijk, ongepastobserver, respecter les convenances • de wetten van het fatsoen eerbiedigen2 à ma, ta, sa convenance • al naar gelang 't mij, jou, hem, haar schikttrouver qc. à sa convenance • iets naar zijn zin vindencongé pour des raisons de convenance personnelle • verlof om persoonlijke redenen1. f1) geschiktheid, gepastheid2) zin, smaak3) overeenkomst, gelijkenis2. convenancesf plfatsoen, goede manieren -
8 distinction
distinction [diestẽksjõ]〈v.〉3 distinctie ⇒ voornaamheid, aanzien♦voorbeelden:sans distinction d'origine • zonder onderscheid naar afkomst2 distinction honorifique • eremetaal, onderscheiding3 avoir de la distinction dans les manières • voorname, fijne manieren hebbenpersonne de distinction • voornaam iemandf1) onderscheid, verschil3) voornaamheid -
9 forme
forme [form]〈v.〉1 vorm ⇒ gedaante, gestalte3 vorm ⇒ leest, snit, matrijs♦voorbeelden:en forme de • -vormig, in de vorm vansans forme • vormeloos, ondefinieerbaarsous (la) forme de • in de vorm vanmanquer de formes • geen manieren hebbenmettez-y les formes • zeg het voorzichtigavertir qn. dans les formes • iemand officieel waarschuwen→ papier1. f1) vorm, gestalte2) pasvorm, matrijs3) conditie2. formesf pl -
10 genre
genre [zĵãr]〈m.〉1 soort ⇒ type, aard, houding2 genre ⇒ kunstvorm, stijl♦voorbeelden:le genre humain • het menselijk geslachtavoir bon genre • goede manieren hebbence n'est pas mon genre • dat is mijn smaak niet, dat ligt niet in mijn lijn; 〈 van een persoon〉 't is mijn type nietfaire du genre, se donner un genre • maniertjes hebbenqc. dans ce genre-là • iets dergelijks, iets in die trantillustre dans, en son genre • beroemd in z'n soortun peu dans le genre de • zoiets alsm1) soort, type, aard2) genre, stijl3) geslacht [taal] -
11 maintien
maintien [mẽtjẽ]〈m.〉1 handhaving ⇒ behoud, instandhouding2 houding ⇒ manieren, voorkomen♦voorbeelden:m1) handhaving, instandhouding2) houding, optreden -
12 manière
-
13 paysan
-
14 polir
polir [pollier]1 polijsten ⇒ slijpen, (op)poetsen1 gepolijst, gladder worden♦voorbeelden:¶ se polir les ongles • zijn nagels doen, politoerensa rudesse se polira avec les ans • met de jaren zullen zijn manieren wel beter wordenv1) polijsten, poetsen2) bijschaven -
15 avoir bon genre
avoir bon genre -
16 avoir de la distinction dans les manières
avoir de la distinction dans les manièresvoorname, fijne manieren hebbenDictionnaire français-néerlandais > avoir de la distinction dans les manières
-
17 avoir du savoir-vivre
avoir du savoir-vivre -
18 avoir l'usage du monde
avoir l'usage du mondebeschaafde manieren hebben, een man, vrouw van de wereld zijn -
19 canaille
canaille [kaanaaj]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 smeerlap ⇒ schoft, ploert♦voorbeelden:franche canaille • doortrapte schurk -
20 coquetterie
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Manieren — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Benehmen • Etikette Bsp.: • Wo bleibt dein gutes Benehmen? … Deutsch Wörterbuch
Manieren — Ma·nie·ren die; Pl; die Art und Weise, wie man sich benimmt ≈ Benehmen, Umgangsformen <gute, schlechte, feine, keine Manieren haben; jemandem Manieren beibringen> || K: Tischmanieren … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Manieren — Manier (von französisch la manière: „Art und Weise“) bezeichnet: Manier (Stil), in Kunst und Literatur ein Synonym zu Stil, Eigenart im Festungsbau ein individuelles Befestigungssystem, siehe Fachbegriffe Festungsbau Manieren bezeichnet: gutes… … Deutsch Wikipedia
Manieren — Anstand, Art, Auftreten, Benehmen, Betragen, Erziehung, Gebaren, Kinderstube, Schliff, Sitten, Umgangsformen, Verhalten; (ugs.): Benimm. * * * Manieren→Benehmen … Das Wörterbuch der Synonyme
Manieren — Manier »Art und Weise, Eigenart« (nur Singular), der Plural Manieren ist im Sinne von »Umgangsformen« gebräuchlich: Das Substantiv wurde in mhd. Zeit (mhd. maniere) aus afrz. manière »Art und Weise, Gewohnheit; Benehmen« entlehnt, das von dem… … Das Herkunftswörterbuch
Manieren — Stil; Umgangsformen; Benehmen; feine Sitte; Anstand; Etikette … Universal-Lexikon
Manieren — Umgangsformen … Zitate - Herkunft und Themen
Manieren — нем. [мани/рэн] украшения, мелизмы (нем. термин 18 в.) … Словарь иностранных музыкальных терминов
Manieren — Ma|nie|ren Plural (Umgangsformen, [gutes] Benehmen) … Die deutsche Rechtschreibung
MANIEREN — (нем.), cм. Украшения … Музыкальный словарь Римана
Mannheimer Manieren — Als Mannheimer Manieren wird eine Gruppe musikalischer Effekte oder Figuren bezeichnet, die von der Mannheimer Schule entwickelt und verwendet wurde. Dazu zählen Tremoli, gebrochene Akkorde, singendes Allegro, Rakete, Funken, Walze, Vögelchen,… … Deutsch Wikipedia