-
21 diable
diable [die.aabl]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 duivel♦voorbeelden:avoir le diable au corps • van de duivel bezeten zijn; 〈 figuurlijk〉dol, doorgeslagen zijn, geen rust in zijn lijf hebbenc'est bien le diable si • het zou toch wel heel vreemd, gek zijn alsce n'est pas le diable • het is niet moeilijkfaire le diable à quatre • veel lawaai maken; 〈 figuurlijk〉zich moeite geven om iets te krijgen, te belettenque le diable t'emporte • loop naar de duiveltirer le diable par la queue • moeite hebben om rond te komenque diable va-t-il faire? • wat voor de duivel gaat hij doen?à la diable • onverzorgd, slordig, haastigau diable (vauvert) • erg ver (weg)allez au diable • loop naar de duivelenvoyer qn. au diable • iemand naar de duivel, maan wensendiable de • wonderlijk, vreemd, slechtun bruit de tous les diables • ontzettend lawaaidu diable • uitzonderlijk, uitermateen diable • erg, verschrikkelijkdiable! • du(i)vels!→ Dieuun pauvre diable • arme drommelm1) duivel3) drommel -
22 éclat
éclat [eeklaa]〈m.〉1 pracht ⇒ schittering, glans2 scherf ⇒ splinter, spaan3 hels lawaai ⇒ geschreeuw, geschater♦voorbeelden:sans éclat • onopvallendbriser en éclats • aan diggelen smijtenpartir d'un grand éclat de rire • in luid geschater uitbarstenéclats de voix • luide, opgewonden stemmenrire aux éclats • schaterlachensans éclat • zonder veel ophef→ coupm1) pracht, glans2) splinter, spaan3) hels lawaai4) schandaal -
23 fracas
fracas [fraakaa]〈m.〉1 geraas ⇒ lawaai, leven, drukte, misbaar♦voorbeelden:à grand fracas • met veel misbaar→ pertemlawaai, drukte -
24 vacarme
-
25 laut
laut1♦voorbeelden:1 eine laute Straße • een drukke straat, wegeine laute Wohnung • een gehorige woninglaut lesen • hardop lezenlaut sein • lawaai makensei nicht so laut! • maak niet zoveel lawaai!〈 figuurlijk〉 laut werden • bekend, ruchtbaar wordenGerüchte wurden laut • er rezen geruchtenStimmen wurden laut • er gingen stemmen op————————laut2〈voorzetsel + 2,3〉♦voorbeelden:1 laut Grundgesetz, Vertrag • volgens de grondwet, het contract -
26 возня
n1) gener. gehannes, omhaal, spektakel, gedoe, geploeter, gewroet, lawaai, ommezwaai, omzwaai, stoeierij, strubbeling2) liter. gedonder -
27 гам
-
28 он просил прекратить этот шум
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > он просил прекратить этот шум
-
29 шум
n1) gener. trammelant, stampij, fanfare, geblaas (ветра, духового оркестра, раздуваемых мехов и т.п.), gebruis, gedoente, gegalm, gejoel (детей), gerucht, geweld, heibel, herrie, keet, leven, alarm, bombarie, drukte, gebulder, gedruis, geraas, gerammel, geruis, geschal (голосов), gestommel, gesuis, getier, kabaal, kraak, lawaai, misbaar, poeha, rumoer, spektakel, tumult2) colloq. pan -
30 шуметь
v1) gener. razen (о закипающей воде), roezen, ruisen, bombarie maken, bruisen, druisen, drukte maken, duivelen, duvelen, geweld maken, joelen, kabaal maken, keet maken, lawaai maken, lawaaien, leven maken, op zijn poot spelen, opspelen, roezemoezen, ruizelen, rumoeren, stommelen, suizen, te keer gaan, zingen (о закипающей коде и т.п.)2) liter. de brandklok luiden -
31 I could not speak through the noise
English-Dutch dictionary > I could not speak through the noise
-
32 almighty
n. de almachtige (God)[ o:lmajtie]♦voorbeelden: -
33 an almighty din
-
34 bang about
bang about -
35 bend
n. bocht; kromming; knoop--------v. buigen; aanleunen; krommen; zich laten overtuigen; verdraaienbend1[ bend] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging ⇒ kromming, knik♦voorbeelden:the noise drove me round the bend • het lawaai maakte me hoorndol————————bend21 buigen ⇒ zwenken, neigen2 (zich) buigen ⇒ zich onderwerpen, wijken♦voorbeelden:bend down • zich bukken, vooroverbuigenbend before/to someone's power • voor iemands macht buigen/wijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spannen2 buigen ⇒ krommen, verbuigen3 onderwerpen ⇒ (doen) buigen, plooien♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 bend the rules • de regels toepassen/interpreteren zoals het 't beste uitkomtbend down/up • naar beneden/boven buigenbend one's mind to a problem • zijn aandacht op een probleem richten -
36 boom
n. lawaai, boem; gedreun; (haven)boom; arm van pickup--------v. dreunen; donderenboom1[ boe:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (dof, hol) gedreun ⇒ gebulder, gedaver2 hausse ⇒ (periode van) hoogconjunctuur, sterke loon/prijsstijging3 (hoge) vlucht ⇒ (plotselinge, krachtige) stijging/toename 〈in aanzien/rijkdom e.d.〉, bloei, opkomst♦voorbeelden:————————boom2♦voorbeelden:the clock boomed out • de klok dreundeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈vaak +out〉bulderend/galmend/dreunend uiten -
37 bounce
n. sprong--------v. springen; huppelen; stijgenbounce1[ bauns] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 opschepperij ⇒ praatjes, grootspraak♦voorbeelden:3 she is full of bounce • ze is erg levendig/druk¶ Phil got the bounce yesterday • Phil is er gisteren uitgeschopt/is gisteren ontslagenbounce! • boem!, beng!————————bounce2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten stuit(er)en ⇒ kaatsen, stuit(er)en♦voorbeelden: -
38 bull
n. stier; mannelijke olifant; politieagent; order van de paus; (in het leger) lawaai v.e. kanon--------v. verhoging van prijzen veroorzakenbull1[ boel]2 krachtpatser ⇒ beer, stier♦voorbeelden:take the bull by the horns • de koe bij de hoorns vatten3 bull market • oplopende/rijzende/willige markt→ Irish Irish/♦voorbeelden:¶ bull! • gelul!————————bull21 lullen ⇒ ouwehoeren, zeikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (de prijs) opdrijven (van) ⇒ doen oplopen/rijzen2 zich (een weg ergens doorheen) vechten/dringen/werken♦voorbeelden: -
39 bur
-
40 bustle
n. drukte; tumult; lawaai--------v. drukte; jachtenbustle1[ busl] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉————————bustle2〈 werkwoord〉1 druk in de weer zijn ⇒ jachten, zich haasten♦voorbeelden:1 bustle with • bruisen/gonzen van
См. также в других словарях:
lawaai — wunyuwunyu / babari … Woordenlijst Sranan
Cinekid Festival — Location Amsterdam, The Netherlands Founded 1986 Language Dutch English … Wikipedia
Heidenlärm — Sm std. stil. (19. Jh.) Hybridbildung. Gebildet im Anschluß an Psalm 2,1 Warum toben die Heiden ? Ebenso nndl. heidens lawaai. deutsch s. Heide, s. Lärm … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache