-
1 wippen
-
2 wippen
zoya; hunga, kohe, koi, kue, limpia -
3 Syn een beurt geven, een punt zetten, fleppen, het doen, kezen, poken, rampetampen, vrijen, coïteren, geslachtsgemeenschap hebben, naaien, poepen, wippen duwen, slaan, stompen, stoten verneuken, bedriegen, beetnemen, foppen, 1 Ballen 2 Bats
gener. batsenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > Syn een beurt geven, een punt zetten, fleppen, het doen, kezen, poken, rampetampen, vrijen, coïteren, geslachtsgemeenschap hebben, naaien, poepen, wippen duwen, slaan, stompen, stoten verneuken, bedriegen, beetnemen, foppen, 1 Ballen 2 Bats
-
4 seesaw
n. wip (op en neer gaan)--------v. wippen; schommelen, slingerenseesaw1[ sie:so:]1 wip♦voorbeelden:1 play (at) seesaw • wippen, op de wip spelen————————seesaw2〈 werkwoord〉1 (op en neer) wippen ⇒ op en neer wippen, op de wip spelen2 schommelen ⇒ zigzaggen, veranderlijk zijn♦voorbeelden:seesaw between two possibilities • steeds aarzelen tussen twee mogelijkheden -
5 hop
n. hup, sprong; (internet) hop, plaats van met elkaar aangesloten zijn van computers op het netwerk (via welke bericht verder doorgegeven wordt)--------v. springen, huppenhop1[ hop] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 〈 voornamelijk meervoud〉hop(plant/bel)♦voorbeelden:————————hop2〈 hopped〉1 hinkelen ⇒ huppen, wippen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overheen springen/wippen/huppen♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; slang〉 hop it! • smeer 'em!, donder op! -
6 jig
n. horlepijp (dans); spangereedschap, mal--------v. (de horlepijp) dansen; op en neer wippen, heen en weer bewegen (schudden); (erts) zevenjig1[ dzjig] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 jig ⇒ gigue, horlepijp————————jig2〈werkwoord; jigged〉1 de horlepijp dansen/spelen2 op en neer (doen) wippen ⇒ (doen) huppelen, (doen) hossen -
7 teeter
-
8 balancer
balancer [baalãsee]1 schommelen ⇒ heen en weer wieg(el)en, wippen, bengelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (heen en weer) slingeren ⇒ zwaaien, wieg(el)en3 in evenwicht brengen ⇒ evenwichtig, regelmatig verdelen♦voorbeelden:balancer les hanches • met de heupen wiegenil a été balancé de l'usine • hij is uit de fabriek gegooid2 qu'est-ce qu'il m'a balancé! • wat heeft hij me niet allemaal naar het hoofd geslingerd!il y a des moments où j'ai envie de tout balancer • soms heb ik zin om de hele boel erbij neer te gooien1 schommelen ⇒ heen en weer, op en neer wippen♦voorbeelden:1. v1) schommelen2) aarzelen4) eruit gooien2. se balancerv1) schommelen -
9 вытеснять
vgener. onderkruipen (кого-л.), (iem.) de voet lichten (кого-л.), (iem.) wippen (кого-л.), overwoekeren, supprimeren, verdringen, wegdringen -
10 заниматься сексом
v1) gener. seksen, batsen2) colloq. de koffer in duiken (met iem.), de liefde bedrijven, een nummertje maken, een punt zetten, eroverheen gaan, het bed delen (met iem.), het doen, naar bed gaan (met iem.), neuken, pezen, rampetampen, rollebollen, (с кем-л.) slapen (met), van bil gaan, vogelen, vrijen, wippen3) rude.expr. vozen, bonken, flensen, fleppen, kezen, naaien, palen, poepen (Бельгия), pompenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > заниматься сексом
-
11 качаться
v1) gener. beieren, hobbelen, schommelen (на качелях, волнах), slingeren, wiebelen, wippen, zwaaien, gieren, bengelen, bungelen, dobberen, schudden, tuitelen, waggelen, wiegelen, wiggelen2) mus. swingen -
12 перепрыгивать
vgener. overspringen, wippen, overwippen, springen over..., verspringen c -
13 перескакивать
vgener. overslaan (при чтении), overspringen, overwippen, springen over..., (h, â) verspringen c, wippen -
14 перескакивать через пятое на десятое
vgener. over (iets) heen wippenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > перескакивать через пятое на десятое
-
15 поверхностно заниматься
advgener. (чем-л.) over (iets) heen wippenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > поверхностно заниматься
-
16 покачиваться
vgener. schudden, wippen -
17 соскакивать
vgener. afspringen, wippen, afwippen (van-ñ), neerspringen -
18 bounce
n. sprong--------v. springen; huppelen; stijgenbounce1[ bauns] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 opschepperij ⇒ praatjes, grootspraak♦voorbeelden:3 she is full of bounce • ze is erg levendig/druk¶ Phil got the bounce yesterday • Phil is er gisteren uitgeschopt/is gisteren ontslagenbounce! • boem!, beng!————————bounce2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten stuit(er)en ⇒ kaatsen, stuit(er)en♦voorbeelden: -
19 fuck
n. neukpartij, sexuele gemeenschap (sl.); verdomme!, barst!--------v. neuken, sexuele gemeenschap hebben (sl.)fuck12 neuker♦voorbeelden:what the fuck is going on here? • wat is hier verdomme aan de hand?Fuck! • verdomme!, barst!————————fuck21 neuken ⇒ naaien, wippen♦voorbeelden:2 fuck'em! • ze kunnen de pot op!fuck it! • verrek!, krijg de klere!; hou op!fuck you (Charley)! • loop naar de verdommenis!(go) fuck yourself! • krijg de klere! -
20 lever someone out of his job
lever someone out of his jobiemand wippen, wegmanoeuvreren
См. также в других словарях:
Wippen — Wippen, verb. regul. act. schnell auf und niedersteigen machen. So pflegen sich die Kinder zu wippen, wenn sie sich auf einem in der Mitte aufliegenden Brete schaukeln. Münzen wippen, sie auf eine strafbare Art auswiegen; am häufigsten in… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
wippen — wippen: Das im 16. Jh. aus dem Niederd. ins Hochd. übernommene Verb geht auf mnd. wippen »springen, hüpfen« zurück, vgl. niederl. wippen »schaukeln, wippen«, engl. to whip »sich bewegen, springen«, schwed. vippa »wippen, kippen« (vgl. über die… … Das Herkunftswörterbuch
wippen — /wipˈən/ (music) noun A part of the hammer mechanism in a piano, raised as the note is played ORIGIN: Poss Ger Wippe seesaw or dialect wippen whippletree … Useful english dictionary
Wippen [1] — Wippen (Gröpsnusser), elfte Zunft der 13. Klasse (Nusser) in Okens Pflanzensystem … Pierer's Universal-Lexikon
Wippen [2] — Wippen, machen, daß etwas schnell auf u. niedersteigt … Pierer's Universal-Lexikon
wippen — V. (Aufbaustufe) auf einer Wippe schaukeln Beispiele: Er saß auf einem Zweig und wippte. Die Schaukel wippte noch eine Weile, nachdem die Kinder sie verlassen hatten … Extremes Deutsch
wippen — wip|pen [ vɪpn̩]: a) <itr.; hat/ist> auf einer Wippe o. Ä. auf und ab schwingen: die beiden Kinder wippten den ganzen Nachmittag auf dem Spielplatz. Syn.: ↑ schaukeln. b) <itr.; hat federnd auf und nieder bewegen: der Junge wippte mit… … Universal-Lexikon
wippen — a) auf und ab schwingen, schaukeln; (schweiz.): [gi]gampfen; (südwestd.): gautschen; (bayr., österr.): hutschen. b) auf und ab bewegen, federn, pendeln, schwingen, wanken, [sich] wiegen; (geh.): wogen; (ugs.): baumeln, kippeln, wackeln;… … Das Wörterbuch der Synonyme
wippen — wịp·pen; wippte, hat gewippt; [Vi] 1 auf einer Wippe o.Ä. auf und ab schaukeln 2 mit etwas wippen einen Körperteil leicht und regelmäßig auf und ab bewegen <mit den Beinen wippen; ein wippender Gang> 3 etwas wippt etwas schwingt leicht hin … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
wippen — wippenv 1.intr=schielen,zwinkern.Eigentlichsovielwie»schaukeln;auf undabschwingen;hüpfen«.1900ff. 2.intr=mitFalschgeldbetrügen;abgefeiltes,beschnittenesMetallgeldalsvollgültiginVerkehrbringen.⇨kippen8.1600ff.… … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache
wippen — v. n. == weep? O. and N. 1064 … Oldest English Words