-
1 coupe
coupe [koep]〈v.〉1 coupe ⇒ glas, kelk, bokaal3 (het) snijden ⇒ (het) knippen, (het) maaien4 (het) kappen ⇒ (het) hakken, kap♦voorbeelden:3 coupe de cheveux • (het) knippen van het haar, kapselune coupe et un shampooing • wassen en knippenétoffe dure à la coupe • stof die moeilijk is te knippenfaire des coupes sombres dans un texte • veel schrappen in een tekstcoupe à blanc • kaalslagêtre, se trouver sous la coupe de qn. • het eerste moeten spelen nadat is gecoupeerd; 〈 figuurlijk〉 afhankelijk van iemand zijnf1) beker, glas, bokaal3) (het) snijden, knippen4) (het) hakken, kap5) pasvorm, snit6) (door)snede7) (het) afbreken [woorden] -
2 coupé
coupe [koep]〈v.〉1 coupe ⇒ glas, kelk, bokaal3 (het) snijden ⇒ (het) knippen, (het) maaien4 (het) kappen ⇒ (het) hakken, kap♦voorbeelden:3 coupe de cheveux • (het) knippen van het haar, kapselune coupe et un shampooing • wassen en knippenétoffe dure à la coupe • stof die moeilijk is te knippenfaire des coupes sombres dans un texte • veel schrappen in een tekstcoupe à blanc • kaalslagêtre, se trouver sous la coupe de qn. • het eerste moeten spelen nadat is gecoupeerd; 〈 figuurlijk〉 afhankelijk van iemand zijnm -
3 claquement
claquement [klaakmã]〈m.〉1 geklap ⇒ geklapper, (het) klappen♦voorbeelden:claquement de fouet • zweepgeknalclaquement de langue • (het) klakken met de tongm1) geklap(per) -
4 couper
couper [koepee]♦voorbeelden:¶ couper court à • een eind maken aan, de kop indrukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)snijden ⇒ afsnijden, opensnijden, knippen, (om)hakken, maaien6 stopzetten ⇒ tegenhouden, versperren♦voorbeelden:le froid coupe les mains, les lèvres • de kou doet je handen afvriezen, doet je lippen splijtencouper un organe • een orgaan verwijderenle vent coupe le visage • de wind snijdt in je gezichtle village a été coupé du reste du monde • het dorp is van de rest van de wereld afgesnedencouper avec les dents • af-, doormidden bijtencouper avec une scie • af-, doormidden zagencouper à travers champs • de kortste weg nemencouper l'eau, le courant • het water, de stroom afsluitencouper la fièvre • de koorts doen dalencouper le mal à, dans la racine • het kwaad met wortel en tak uitroeiencouper la retraite à l'ennemi • de vijand de terugtocht afsnijdencouper le vent • tegen de wind beschermença vous la coupe! • dat verbaast je!coupez! • stop! 〈 film-, geluidsopname〉〈 telefoon〉 ne coupez pas, s.v.p. • blijft u aan de lijn a.u.b.♦voorbeelden:il se couperait en quatre pour lui • hij gaat door het vuur voor hem1. v1) snijden, scherp zijn3) (door)snijden, afsnijden, knippen, omhakken, maaien4) amputeren5) schrappen [tekst]6) verwonden7) splitsen8) stopzetten9) tegenhouden10) aanlengen11) afnemen [kaarten]12) castreren2. se couperv1) zich/elkaar verwonden3) zichzelf tegenspreken, zich verraden -
5 débiter
débiter [deebietee]〈 werkwoord〉3 in het klein verkopen ⇒ slijten, aan de man brengen6 (af)leveren ⇒ aanvoeren, produceren♦voorbeelden:1 débiter un compte de • een rekening debiteren met, voorv1) debiteren2) zagen, knippen, hakken3) slijten, (in het klein) verkopen5) voordragen6) produceren -
6 tondre
tondre [tõdr]〈 werkwoord〉2 maaien ⇒ kaalvreten, scheren, (bij)snoeienv1) (af)scheren2) kort knippen3) maaien4) kaalplukken, uitzuigen -
7 cisailler
cisailler [siezaajee]〈 werkwoord〉v1) doorknippen2) snoeien [tak, boek, geld]3) doen breken [metaal] -
8 claquer
claquer [klaakee]1 klappen ⇒ klapperen, knallen♦voorbeelden:faire claquer la langue • met de tong klakkenfaire claquer ses doigts • met de vingers knippenfaire claquer une porte • een deur dichtslaanclaquer des dents • klappertandenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ muscle1. v1) klappen, knallen2) creperen5) dichtsmijten6) verbrassen7) afjakkeren2. se claquerv -
9 coiffer
coiffer [kwaafee]♦voorbeelden:2 coiffer qn. bien • iemand goed staan, iemand (goed) kleden6 se faire coiffer (au poteau) • op het laatste moment ingehaald, geklopt worden1 zich kappen ⇒ zich het haar opmaken, zich kammen1. v1) kappen, het haar opmaken of knippen (van)3) opzetten [hoed]2. se coifferv1) zich het haar opmaken, zich kammen2) opzetten -
10 découper
découper [deekoepee]1 (in stukken) snijden ⇒ aan-, voorsnijden2 uitsnijden ⇒ uitknippen, -zagen, ponsen, stansen♦voorbeelden:1. v1) voorsnijden2) indelen, opdelen3) uitknippen, ponsen4) aftekenen2. se découper (sur)v -
11 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
12 fil
fil [fiel]〈m.〉1 draad ⇒ vezel, lijn2 linnen3 garen♦voorbeelden:1 qui est au bout du fil? • wie is er aan de lijn?fil de fer • ijzerdraadfil de fer barbelé • prikkeldraadtenir les fils des marionnettes • de touwtjes in handen hebbenfils de la vierge • herfstdradenfil dentaire • flosscouper de droit fil • met de draad mee knippendonner du fil • het (hengel)snoer laten vierenle fil à plomb • het schietloodne tenir qu'à un fil • aan een zijden draadje hangenmince comme un fil • zo mager als een latjambes comme des fils de fer • spichtige benen4 perdre le fil (de ses idées) • de draad, de kluts kwijtrakenau fil de • in de loop vanêtre emporté au fil de l'eau • met de stroom mee gesleurd wordenau fil des jours • mettertijdfil conducteur • leidraadavoir un fil sur la langue • licht lispelendonner du fil à retordre à qn. • iemand veel last bezorgen, iemand heel wat te stellen gevenil n'a pas inventé le fil à couper le beurre • hij heeft het buskruit ook niet uitgevondende fil en aiguille • stukje bij beetje, geleidelijk, van het een op het andere komendm1) draad, lijn2) linnen3) garen4) verloop, opeenvolging5) scherpte [lemmet] -
13 ongle
ongle [õgl]〈m.〉1 nagel3 hoef♦voorbeelden:avoir les ongles en deuil • rouwrandjes aan de nagels hebbenfaire les ongles • de nagels (knippen en) verzorgense ronger les ongles • nagelbijtenm1) nagel2) klauw -
14 perforation
perforation [perforraasjõ]〈v.〉1 (het) perforeren ⇒ (het) doorboren, (het) ponsen, (het) knippenf1) (het) perforeren, ponsen2) ponsgat, ponsing3) perforatie [medisch] -
15 tailler
tailler [taajee]1 snijden♦voorbeelden:1 tailler dans le vif • in het vlees snijden, het mes erin zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ bavette1 zich toe-eigenen ⇒ zich verzekeren van, zich verwerven♦voorbeelden:2 taille-toi! • smeer 'm!v1) (uit)snijden2) snoeien3) slijpen4) houwen5) uitknippen -
16 trouer
-
17 végétation
végétation [veezĵeetaasjõ]〈v.〉1 vegetatie ⇒ plantengroei, plantenleven♦voorbeelden:¶ enlever les végétations (adénoïdes) • de neusamandelen weghalen, knippenfvegetatie, plantengroei -
18 biais
biais1 [bje]〈m.〉1 schuinte ⇒ scheefheid, (het) geren♦voorbeelden:de, en biais • schuin2 par quel biais prendre ce problème? • op welke manier dit probleem aan te pakken?par le biais de • door middel van————————biais2 [bje] -
19 cisaillement
cisaillement [siezaajmã]〈m.〉 -
20 claquement de doigts
claquement de doigts
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Knippen — Knippen, verb. reg. act. et neutr. welches besonders im Nieders. für schnippen üblich ist, und so wie dieses den Schall, welchen das Schnellen gewisser Art hervor bringt, nachahmet, S. die folgenden … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
De Man die zijn Haar Kort liet knippen — Voir L Homme au crâne rasé … Dictionnaire mondial des Films
L'Homme au crane rase (film) — L Homme au crâne rasé (film) L’Homme au crâne rasé (De man die zijn haar kort liet knippen) est un film belge réalisé par André Delvaux, d abord diffusé à la télévision en 1965. Sommaire 1 Synopsis 2 Commentaire 3 Fiche technique … Wikipédia en Français
L'Homme au crâne rasé (film) — L’Homme au crâne rasé (De man die zijn haar kort liet knippen) est un film belge réalisé par André Delvaux, d abord diffusé à la télévision en 1965. Sommaire 1 Synopsis 2 Commentaire 3 Fiche technique 4 … Wikipédia en Français
L'homme au crâne rasé (film) — L’Homme au crâne rasé (De man die zijn haar kort liet knippen) est un film belge réalisé par André Delvaux, d abord diffusé à la télévision en 1965. Sommaire 1 Synopsis 2 Commentaire 3 Fiche technique … Wikipédia en Français
gen- — gen English meaning: to pinch, pluck, press, etc.. Deutsche Übersetzung: as basis for extensions der meaning “zusammendrũcken, kneifen, zusammenknicken; Zusammengedrũcktes, Geballtes” Note: (Persson Beitr. 88 f.); therefrom are… … Proto-Indo-European etymological dictionary
Nip — Nip, v. t. [imp. & p. p. {Nipped}, less properly {Nipt}; p. pr. & vb. n. {Nipping}.] [OE. nipen; cf. D. niipen to pinch, also knippen to nip, clip, pinch, snap, knijpen to pinch, LG. knipen, G. kneipen, kneifen, to pinch, cut off, nip, Lith.… … The Collaborative International Dictionary of English
Nipped — Nip Nip, v. t. [imp. & p. p. {Nipped}, less properly {Nipt}; p. pr. & vb. n. {Nipping}.] [OE. nipen; cf. D. niipen to pinch, also knippen to nip, clip, pinch, snap, knijpen to pinch, LG. knipen, G. kneipen, kneifen, to pinch, cut off, nip, Lith.… … The Collaborative International Dictionary of English
Nipping — Nip Nip, v. t. [imp. & p. p. {Nipped}, less properly {Nipt}; p. pr. & vb. n. {Nipping}.] [OE. nipen; cf. D. niipen to pinch, also knippen to nip, clip, pinch, snap, knijpen to pinch, LG. knipen, G. kneipen, kneifen, to pinch, cut off, nip, Lith.… … The Collaborative International Dictionary of English
Nipt — Nip Nip, v. t. [imp. & p. p. {Nipped}, less properly {Nipt}; p. pr. & vb. n. {Nipping}.] [OE. nipen; cf. D. niipen to pinch, also knippen to nip, clip, pinch, snap, knijpen to pinch, LG. knipen, G. kneipen, kneifen, to pinch, cut off, nip, Lith.… … The Collaborative International Dictionary of English
To nip in the bud — Nip Nip, v. t. [imp. & p. p. {Nipped}, less properly {Nipt}; p. pr. & vb. n. {Nipping}.] [OE. nipen; cf. D. niipen to pinch, also knippen to nip, clip, pinch, snap, knijpen to pinch, LG. knipen, G. kneipen, kneifen, to pinch, cut off, nip, Lith.… … The Collaborative International Dictionary of English