-
1 ce tableau lui a valu d'être connu
ce tableau lui a valu d'être connuDictionnaire français-néerlandais > ce tableau lui a valu d'être connu
-
2 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
3 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd] -
4 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
5 ce
ce1 [sə],1 deze, dit; die, dat♦voorbeelden:ce jour • vandaagces derniers jours • de laatste dagenun de ces jours • één dezer dagencette femme-ci • deze vrouwcet homme-là • die man2 cette réponse! • wat een antwoord!————————ce2 [sə],c', ç' [s]♦voorbeelden:qu'est ce que c'est? • wat is dat?c'est la vérité que vous dites là • het is waar wat u daar zegtc'est à toi de jouer • het is jouw beurtc'est à pleurer • het is om te huilence n'est pas que • niet datc'est lui le coupable • híj is de schuldigesi elle pleure c'est qu'elle est malheureuse • als ze huilt komt dat omdat ze ongelukkig isun des plus agaçants médecins, si ce n'est le plus agaçant • één van de meest vervelende dokters, zo niet de meest vervelendec'est eux • zij zijn hetest-ce toi? • ben jij het?personne ne doit y entrer, fût ce mon père • niemand mag daar naar binnen, zelfs mijn vader nietce me semble • me dunktce sont eux • zij zijn hetce dont on parle • dat waarover men spreektje me réjouis de ce que vous êtes partis • ik verheug me erover dat jullie vertrokken zijn〈 formeel〉 pour ce • daarom, om die redensur ce • daaropet ce • en dat, en welce que • (dat) wattout ce que • alles wat3 ce que c'est beau! • wat is dat mooi!1. = c'; = ç'; pron1) het, dat2) (dat) wat3) wat...!4) dat2. ce, cet, cette= c'; = ç'; adj1) deze, dit, die, dat2) wat een...! -
6 écrire
écrire [eekrier]2 schrijven ⇒ schrijver, auteur zijn♦voorbeelden:écrire au crayon • met potlood schrijvenécrire au brouillon, au propre • in 't klad, in 't net schrijvenje lui ai écrit qu' il vienne • ik heb hem geschreven dat hij moet komenje lui ai écrit que je viendrai • ik heb hem geschreven dat ik kom→ chat1 geschreven, gespeld worden♦voorbeelden:1 cela se dit, mais ne s'écrit pas • dat kan men zeggen, maar niet schrijvenv -
7 mot
mot [moo]〈m.〉1 woord2 briefje♦voorbeelden:mot d'esprit • geestige opmerkingavoir le mot de la fin • het laatste woord hebbenmot d'ordre de grève • stakingsoproepmot de ralliement • wachtwoordmot vedette • trefwoordbon mot • geestig gezegdemot célèbre • beroemd gezegdeà mots couverts • in bedekte termenmots croisés • kruiswoordraadselje vais lui dire deux mots • ik ga eens een hartig woordje met hem sprekengros mot • vloekavoir des mots avec qn. • een woordenwisseling hebben met iemandavoir son mot à dire • recht van spreken hebbenavoir toujours le mot pour rire • van een grapje houdencompter ses mots • zorgvuldig sprekendire un (petit) mot • ook een woordje zeggendire, placer son mot • zijn zegje doen〈 spreekwoord〉 qui ne dit mot consent • wie zwijgt, stemt toeenlever à qn. les mots de la bouche • iemand de woorden uit de mond halenjouer sur les mots • woordspelingen makenne pas mâcher ses mots • er geen doekjes om winden, iets recht voor z'n raap zeggenmanger ses mots • zijn woorden inslikken, onduidelijk sprekense payer de mots • met holle frasen tevreden zijnpeser ses mots • zijn woorden wikken en wegenprendre qn. au mot • iemand aan zijn woord houdenne pas souffler mot de qc. • met geen woord over iets sprekenje lui en toucherai un mot • ik zal het er even met hem over hebbenà ces mots • bij die woordentraduction mot à mot • letterlijke vertalingen d'autres mots • met andere woordenen un mot • kortomen un mot comme en cent (en mille, en dix, en …) • om een lang verhaal kort te makenrapporter mot pour mot • letterlijk weergevensans mot dire • zonder iets te zeggenne pas savoir un traître mot • absoluut niets wetense donner le mot (de passe) • met elkaar afsprekentenir le mot de l'énigme • de oplossing van het raadsel gevonden hebbenau bas mot • op zijn minstm1) woord2) briefje -
8 deal with
zaken doen met, handel drijven metdeal with1 zaken doen met ⇒ handel drijven met, kopen bij5 behandelen ⇒ bejegenen, omgaan met7 gaan/handelen over♦voorbeelden: -
9 either
adj. het een of het ander--------adv. ook; ook niet--------pron. dit of dat; het een of het andereither1[ ajðə] 〈 voornaamwoord〉2 beide(n) ⇒ alle twee, allebei♦voorbeelden:‘Sherry or hock?’ ‘Either’ • ‘Sherry of rijnwijn?’ ‘Maakt niet uit’————————either2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:she doesn't like apples, nor oranges either • ze lust geen appels en ook geen sinaasappelshe is hardworking and not unfriendly either • hij is een harde werker en bovendien niet onvriendelijk————————either3〈 determinator〉2 beide♦voorbeelden:2 in either case, either way • in beide gevallen, in elk gevalof either sex • van beiderlei kunneon either side • aan beide kanten————————either4〈voegwoord; met or〉1 of ⇒ ofwel, hetzij♦voorbeelden:she is either lazy or stupid • ze is (of) lui of domyou can either go or stay • je kunt weggaan of blijven -
10 aller
aller1 [aalee]〈m.〉♦voorbeelden:je ne fais qu'un aller et retour de la maison au boulanger • ik loop even naar de bakkerà l'aller • op de heenweg, heenreis————————aller2 [aalee]2 functioneren ⇒ lopen, gaan3 passen ⇒ staan, samengaan♦voorbeelden:se laisser aller • zichzelf verwaarlozen, zich laten gaan, de moed verliezense laisser aller à la joie • zich overgeven aan vreugdese laisser aller à critiquer qn. • zich ertoe laten verleiden iemand te bekritiserenaller et venir • heen en weer lopen, gaan en komentout va bien • alles is in orde, okayaller devant • voorgaanil ira loin • hij zal het ver schoppenaller à son travail • naar zijn werk gaanaller à vélo, à bicyclette • fietsenaller à pied • (gaan) lopenaller aux renseignements • op inlichtingen uitgaanaller chez qn. • iemand een bezoek brengenaller chez le coiffeur • naar de kapper gaanaller contre • ingaan tegenaller de soi, sans dire • vanzelf sprekenaller en avant • vooruit gaanaller en bateau • varenaller en voiture, en train • met de auto, de trein gaanaller en France • naar Frankrijk gaanil est allé jusqu'à lui dire que • hij heeft hem zelfs gezegd datallons, allons! • kom kom, kop op!, ben je mal!allez, allez • kom, kom, zeg, zegallons donc, ce n'est pas vrai! • och kom, dat is niet waar!allez donc! • kom nou! 〈 ongeloof〉allez! • schiet op!, hup!allez, Michèle, dis-moi • toe, Michèle, zeg me nou eensva donc! • ga nou!je suis raisonnable, va • ik doe heus geen gekke dingenà la va comme je te pousse • met de Franse slag→ avant2 ça va? • (hoe) gaat het?ça ne va pas? • is er iets?, gaat het niet?ça ne va pas trop mal • ik mag niet mopperença peut aller • het kan ermee door〈 informeel〉 ça va pas, (la tête)? • ben je niet goed snik?comment allez-vous? ça va, merci • hoe maakt u het? goed, dank u〈 onpersoonlijk〉 il en va de cette affaire comme de l'autre • met deze zaak gaat het net zo als met die anderequ'est-ce qui ne va pas? • wat is er?, scheelt er iets aan?il y a quelque chose qui ne va pas • er is iets misaller bien • goed gaan, het goed makenaller mal • slecht gaan, het slecht makenle poste de radio va mal • de radio doet het niet goedvas-y, allez-y • ga erheen, doe het maar, vooruit maar, ga je gangallons-y • laten we gaan, laten we beginnen, kom, vooruit〈 sport en spel〉 vas-y, Robert! • hup, Rob!ça y allait! • dat ging er vrolijk aan toe!vous y allez un peu fort • nu overdrijf je een beetjecomme vous y allez! • kalm aan een beetje!il y est allé de sa chanson • hij heeft een liedje ten beste gegevenil a dû y aller de sa bourse • hij heeft moeten dokken3 ça vous va? • schikt u dat?ça me va • goed, okayest-ce que cette robe me va? • staat die jurk me?aller bien ensemble • goed bij elkaar passenla clef ne va pas à la serrure • die sleutel past niet in het slotelle allait tout avouer lorsque • ze zou net alles bekennen, toenn'allez surtout pas croire que • denk vooral niet datpourvu qu'il n'aille pas se faire prendre • als hij maar niet gepakt wordtn'allez pas vous imaginer que • verbeeld je maar niet datva savoir!, allez donc savoir! • wie zal het zeggen?va pour la Corse, cette année • nou goed dan, (we gaan) dit jaar naar Corsicaaller sur ses 40 ans • tegen de 40 lopen1 weggaan2 verdwijnen ⇒ verstrijken, sterven♦voorbeelden:1. m1) heenreis2) enkele reis [openbaar vervoer]2. v1) gaan, lopen2) reizen3) vertrekken5) het (goed, slecht) maken6) functioneren7) passen, goed staan, samengaan8) zullen, gaan3. s'en allerv1) weggaan2) verdwijnen3) zullen, gaan -
11 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
12 chose
chose1 [sĵooz]1 ding♦voorbeelden:1 cette madame, ce monsieur Chose • die mevrouw, meneer DingesII 〈v.〉1 ding ⇒ zaak, iets♦voorbeelden:c'est chose faite • de zaak is beklonkenchose incroyable • en dat is ongelofelijkla même chose • hetzelfdeêtre porté sur la chose • niet vies zijn van seksla chose publique • de staat, het algemeen belangquelque chose • ietsça me dit quelque chose • dat zegt me iets, doet me aan iets denkenêtre pour quelque chose dans une affaire • betrokken zijn bij een zaakil y a quelque chose comme une semaine • ongeveer een week geledense croire quelque chose • zich een hele piet voelença me fait quelque chose • dat doet me watc'est quelque chose quand même! • dat is toch wel sterk!quelque chose d'intéressant • iets belangwekkendsdites-lui bien des choses de ma part • doe hem, haar de groetenlaisser aller les choses • de dingen op hun beloop latenparler de choses et d'autres • over koetjes en kalfjes pratenc'est bien peu de chose • dat stelt niet veel vooravant toute chose • voor allesde deux choses l'une • het is of het één of het anderplus ça change, plus c'est la même chose • er is niets nieuws onder de zon————————chose2 [sĵooz]♦voorbeelden:1. m1) ding2) zaak, iets2. adj -
13 doigt
doigt [dwaa]〈m.〉1 vinger3 vingerdikte ⇒ vingerbreedte, beetje♦voorbeelden:1 avoir des doigts de fée • gouden handen hebben, zeer handig zijndoigt de pied • teendoigts boudinés • worstvingerspetit doigt • pinkvous avez mis le doigt dessus • u hebt de spijker op de kop geslagense compter sur les doigts de la main • op de vingers van één hand te tellen zijnconduire qn., mener qn., faire marcher qn. au doigt et à l'oeil • iemand naar zijn pijpen laten dansenl'argent lui coule des doigts • het geld glijdt, vliegt hem, haar door de vingersmon petit doigt me l'a dit • dat hebben de kaboutertjes me verteldêtre comme les deux doigts de la main • innig bevriend, boezemvriend(inn)en zijnne rien faire de ses dix doigts • geen steek uitvoerense ficher, se fourrer, se mettre le doigt dans l'oeil (jusqu'au coude) • het bij het verkeerde eind hebbens'en lécher les doigts • zijn vingers erbij aflikkenne pas lever, ne pas bouger, ne pas remuer le petit doigt • geen vinger uitstekenmettre le doigt dans l'engrenage • niet meer terug kunnenmettre le doigt sur la difficulté • de moeilijkheid vindenmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wonde leggeny mettre les quatre doigts et le pouce • begerig grijpenmontrer du doigt • aanwijzen; met de vinger nawijzense mordre les doigts • zich verbijten, spijt hebben als haren op zijn hoofd (van)obéir, marcher au doigt et à l'oeil • stipt gehoorzamentoucher qc. du doigt • iets duidelijk (laten) zientoucher du doigt le but, la fin • zeer dicht bij het doel zijnà un doigt, deux doigts de • vlak bijêtre à deux doigts de la mort, de sa perte • de dood voor ogen hebben, op sterven na dood zijn; aan de rand van de afgrond staanm1) vinger, teen2) klauw -
14 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
15 par
par [paar]〈voorzetsel; ook bijwoord〉1 door ⇒ (door middel) van, met2 door(heen) ⇒ over, langs, via3 per ⇒ bij, in, aan4 op ⇒ in, aan, bij5 op ⇒ gedurende, bij, in♦voorbeelden:faire faire qc. par qn. • iemand iets laten doenprouver qc. par des exemples • iets door middel van voorbeelden bewijzenpar ici • hier(langs), deze kant uitpar ce temps • bij dit weerpar lui-même • uit zichzelfqu'entendez-vous par là? • wat verstaat u daaronder?il a fini par comprendre • hij heeft het uiteindelijk begrepenpar trop • al tede par la loi • in naam van de wetde par le monde • overal op de wereldde par sa nature • van natureadv, prép1) door, met2) over, langs, via3) per, bij, in4) op, gedurende, bij5) wegens, uit -
16 penser
penser [pãsee]♦voorbeelden:1 les animaux pensent-ils? • beschikken dieren over een denkvermogen?façon de penser • zienswijzefaites-moi penser à lui écrire • help me eraan herinneren dat ik hem nog moet schrijvenlaisser, donner à penser • te denken gevenvous n'y pensez pas! • dat meent u niet!ah, j'y pense • tussen twee haakjesil ne dit rien, mais il n'en pense pas moins • hij zegt niets, maar denkt zoveel te meerpense aux voisins! • denk om de buren!sans penser à mal • zonder kwade bedoelingsans y penser • onbewust, automatisch, zonder opzetpenses-tu!, pensez-vous! • wel nee!pensez-donc! • stel je voor!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 denken ⇒ menen, vinden2 veronderstellen ⇒ vermoeden, geloven3 van plan zijn ⇒ zich voornemen, zich voorstellen5 hopen6 bedenken ⇒ doordenken, uitdenken♦voorbeelden:1 qu'est-ce qui vous fait penser cela? • hoe komt u daarbij?marcher dans ce que je pense • trappen in je-weet-welqu'en pensez-vous? • wat vindt u ervan?un coup de pied où je pense • een schop onder zijn je-weet-welvous pensez bien que • u kunt zich wel voorstellen datne pas penser que 〈+ aanvoegende wijs〉 • niet denken, niet geloven datv1) denken (aan)2) menen, vinden6) hopen7) bedenken -
17 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
18 valoir
valoir [vaalwaar]3 evenveel waard zijn (als) ⇒ even groot, nuttig zijn (als)♦voorbeelden:à valoir • op afrekeningfaire valoir à qn. que • iemands aandacht erop vestigen datfaire valoir ses droits • zijn rechten doen geldenfaire valoir ses capitaux • zijn kapitaal productief makenfaire valoir un argument • een argument gebruikenvaille que vaille • zo goed en zo kwaad als het gaatne faire rien qui vaille • niets van belang, hoegenaamd niets uitvoerenvaloir mieux que • meer waard zijn, meer kosten danvaloir pour qn. • van belang zijn voor iemand, iemand aangaan3 ils te valent bien! • zij zijn niet minder dan jij bent!ça vaut mieux • dat is betertant, autant vaut rester ici • we kunnen net zo goed hier blijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bezorgen ⇒ opleveren, doen verkrijgen♦voorbeelden:1 qu'est-ce qui nous vaut cet honneur? • wat verschaft ons deze eer?ce tableau lui a valu d'être connu • dank zij dit schilderij is hij bekend geworden♦voorbeelden:v1) waard zijn, kosten4) bezorgen, opleveren
См. также в других словарях:
lui — [ lɥi ] pron. pers. • XIe; lat. pop. illui, class. illi, datif de ille ♦ Pron. pers. de la 3e pers. du sing. I ♦ Pron. pers. des deux genres, représentant un nom de personne ou d animal (plur.⇒ 1. leur). 1 ♦ (Énon … Encyclopédie Universelle
lui — 1. (lui) 1° Pronom de la 3e personne qui est des deux genres et qui sert de régime indirect. Vous connaissez cette dame ; parlez lui. Vous lui remettrez cet argent, signifie également vous remettrez à un homme ou à une femme. • Il fallut le… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
lui-même — lui [ lɥi ] pron. pers. • XIe; lat. pop. illui, class. illi, datif de ille ♦ Pron. pers. de la 3e pers. du sing. I ♦ Pron. pers. des deux genres, représentant un nom de personne ou d animal (plur.⇒ 1. leur) … Encyclopédie Universelle
Lui ou rien ! — Lui ou rien ! 絶対彼氏。 (Zettai Kareshi) Type Shōjo Genre Comédie romantique Thèmes Androïde Manga Auteur Yū Watase … Wikipédia en Français
Dit De Velent Le Forgeron — Le Dit de Velent le forgeron (Velents þáttr smiðs en vieux norrois) est la partie de la Saga de Théodoric de Vérone dont le héros est Wieland (Velent, Wayland, Völund). Fils du géant Vadi, originaire de Seeland, Velent fut envoyé comme apprenti… … Wikipédia en Français
Dit de velent le forgeron — Le Dit de Velent le forgeron (Velents þáttr smiðs en vieux norrois) est la partie de la Saga de Théodoric de Vérone dont le héros est Wieland (Velent, Wayland, Völund). Fils du géant Vadi, originaire de Seeland, Velent fut envoyé comme apprenti… … Wikipédia en Français
DIT (genre littéraire) — DIT, genre littéraire Le dit est il un genre littéraire au Moyen Âge? Le mot intervient dans le titre de nombreux poèmes dont il présente pour ainsi dire le thème, surtout lorsqu’il s’agit d’une sorte de parabole ou d’allégorie: Dit de la lampe … Encyclopédie Universelle
Lui Ou Rien ! — Lui ou rien ! 絶対彼氏。 (Zettai Kareshi) Type Shōjo Genre comédie romantique, science fiction Manga Type Shōjo Auteur Yuu Watase Édite … Wikipédia en Français
Lui ou rien! — Lui ou rien ! Lui ou rien ! 絶対彼氏。 (Zettai Kareshi) Type Shōjo Genre comédie romantique, science fiction Manga Type Shōjo Auteur Yuu Watase Édite … Wikipédia en Français
Dit du Genji — Le Dit du Genji Morceau du rouleau du Genji Monogatari Le Dit du Genji (源氏 … Wikipédia en Français
Dit de Velent le forgeron — Le Dit de Velent le forgeron (Velents þáttr smiðs en vieux norrois) est la partie de la Saga de Théodoric de Vérone dont le héros est Wieland (Velent, Wayland, Völund). Fils du géant Vadi, originaire de Seeland, Velent fut envoyé comme apprenti… … Wikipédia en Français