-
1 Teen
-
2 teen
-
3 teen-aged
-
4 teen-ager
-
5 teen-age
-
6 a teen-age boy/girl
a teen-age boy/girl -
7 tå
teen -
8 toe
n. teen; voorste gedeelte v.e. sok--------v. met de tenen aanraken; een schop geven (slang)toe1[ too] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 teen ⇒ neus, punt♦voorbeelden:on one's toes • alertkeep on one's toes • altijd bij de pinken zijnkeep someone on his toes • iemand achter de broek zitten————————toe2〈 werkwoord〉 -
9 doigt
doigt [dwaa]〈m.〉1 vinger3 vingerdikte ⇒ vingerbreedte, beetje♦voorbeelden:1 avoir des doigts de fée • gouden handen hebben, zeer handig zijndoigt de pied • teendoigts boudinés • worstvingerspetit doigt • pinkvous avez mis le doigt dessus • u hebt de spijker op de kop geslagense compter sur les doigts de la main • op de vingers van één hand te tellen zijnconduire qn., mener qn., faire marcher qn. au doigt et à l'oeil • iemand naar zijn pijpen laten dansenl'argent lui coule des doigts • het geld glijdt, vliegt hem, haar door de vingersmon petit doigt me l'a dit • dat hebben de kaboutertjes me verteldêtre comme les deux doigts de la main • innig bevriend, boezemvriend(inn)en zijnne rien faire de ses dix doigts • geen steek uitvoerense ficher, se fourrer, se mettre le doigt dans l'oeil (jusqu'au coude) • het bij het verkeerde eind hebbens'en lécher les doigts • zijn vingers erbij aflikkenne pas lever, ne pas bouger, ne pas remuer le petit doigt • geen vinger uitstekenmettre le doigt dans l'engrenage • niet meer terug kunnenmettre le doigt sur la difficulté • de moeilijkheid vindenmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wonde leggeny mettre les quatre doigts et le pouce • begerig grijpenmontrer du doigt • aanwijzen; met de vinger nawijzense mordre les doigts • zich verbijten, spijt hebben als haren op zijn hoofd (van)obéir, marcher au doigt et à l'oeil • stipt gehoorzamentoucher qc. du doigt • iets duidelijk (laten) zientoucher du doigt le but, la fin • zeer dicht bij het doel zijnà un doigt, deux doigts de • vlak bijêtre à deux doigts de la mort, de sa perte • de dood voor ogen hebben, op sterven na dood zijn; aan de rand van de afgrond staanm1) vinger, teen2) klauw -
10 osier
-
11 from top to toe
-
12 stub
n. stronk (v. boom); stomp, stompje (potlood), peuk, peukje (sigaar)--------v. (zijn teen) stoten; uitdrukken (sigaret)stub1[ stub] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stomp ⇒ stompje, eind(je), peuk————————stub2〈werkwoord; stubbed〉1 stoten♦voorbeelden: -
13 big toe
grote teen, de grote teen aan de voet -
14 orteil
-
15 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
16 pouce
pouce [poes]〈m.〉1 duim3 duim♦voorbeelden:1 manger sur le pouce • uit het vuistje eten, tussendoor etense tourner les pouces • duimen draaienne pas avancer d'un pouce • geen millimeter vooruit komenne pas bouger, céder d'un pouce • geen duimbreed wijkenne pas perdre un pouce de sa taille • kaarsrecht lopen, staanet le pouce! • en de rest!¶ mettre les pouces • het opgeven, zich gewonnen geven〈 sport en spel〉 pouce! • ik geef me gewonnen!→ coup1. m1) duim2) duimbreed3) grote teen2. interj -
17 von Kopf bis Fuß
-
18 мизинец
pink, de kleine teen -
19 палец
vinger, teen -
20 Ничего страшного
advcolloq. Het geeft niet (bv.: "Ging ik op uw teen staan? Sorry." - "(Het) geeft niet")
См. также в других словарях:
Teen — 〈[ ti:n] m. 6〉 = Teenager * * * Teen [ti:n ], der; s, s <meist Pl.> [engl. teens (Pl.)], Teen|ager [ ti:n|eɪʤɐ ], der; s, [engl. teenager, zu: teen = zehn (in: thirteen usw.) u. age = Alter]: Jugendliche[r] im Alter etwa zwischen 13 u. 19… … Universal-Lexikon
Teen TV — Страна … Википедия
Téén — Gesprochen in Elfenbeinküste, Burkina Faso Sprecher 6.100 Linguistische Klassifikation Niger Kongo Atlantik Kongo Volta Kongo Nord … Deutsch Wikipedia
teen — (n.) teen aged person, 1818 (but rare before 20c.), from TEEN (Cf. teen). As an adjective meaning of or for teen agers, from 1947 … Etymology dictionary
Teen — Teen, n. [OE. tene, AS. te[ o]na reproach, wrong, fr. te[ o]n to accuse; akin to G. zeihen, Goth. gateihan to tell, announce, L. dicere to say. See {Token}.] Grief; sorrow; affiction; pain. [Archaic] Chaucer. Spenser. [1913 Webster] With public… … The Collaborative International Dictionary of English
Teen — Teen, v. t. [AS. te[ o]nian, t?nan, to slander, vex. [root]64. See {Teen}, n.] To excite; to provoke; to vex; to affict; to injure. [Obs.] Piers Plowman. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
teen — (izg. tȋn) prid. <indekl.> DEFINICIJA koji se odnosi na životnu dob između 13 i 19 godina i na osobine te dobi [teen idol; teen zvijezda] ETIMOLOGIJA engl … Hrvatski jezični portal
teen-ag|ed — teen|ag|ed or teen ag|ed «TEEN ayjd», adjective. being a teenager; in one s teens: »a teenaged athlete … Useful english dictionary
teen|ag|ed — or teen ag|ed «TEEN ayjd», adjective. being a teenager; in one s teens: »a teenaged athlete … Useful english dictionary
teen-ag|er — teen|ag|er or teen ag|er «TEEN AY juhr», noun. a person in his or her teens … Useful english dictionary
teen|ag|er — or teen ag|er «TEEN AY juhr», noun. a person in his or her teens … Useful english dictionary