Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

hellen

Толкование Перевод

1 slant

adj. hellend
--------
n. helling, schuinte; gezichtspunt
--------
v. hellen, schuin aflopen; laten hellen, scheef houden; tendentieus weergeven

slant¹

[ sla:nt] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 helling ⇒ schuinte

2 gezichtspunt ⇒ kijk, optiek

♦voorbeelden:

¶ on a/the slant • scheef, schuin

————————

slant²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 hellen ⇒ schuin aflopen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten hellen ⇒ scheef houden

2 tendentieus weergeven

♦voorbeelden:

2 slanted news • tendentieuze nieuwsberichten

English-Dutch dictionary > slant
2 slope

n. helling, afdaling; paraatheid van geweer (tegen de schouder)
--------
v. hellen, schuin af/oplopen, glooien; laten hellen/af/oplopen

slope¹

[ sloop] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 helling

2 〈 wiskunde〉 hellingsgraad

♦voorbeelden:

¶ (rifle) at the slope • (het geweer) op schouder

————————

slope²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 hellen ⇒ schuin af/oplopen, glooien

♦voorbeelden:

1 slope down (to) • aflopen (naar)

¶ slope off • er vandoor gaan

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten hellen ⇒ laten af/oplopen

English-Dutch dictionary > slope
3 bank

n. bank; oever; spaarpot; helling; heuvel (ook sneeuw); een rij toetsen; (in computers) een sleuf voor computer geheugen; het aansluiten van een logische geheugeneenheid
--------
n. geld, contant geld
--------
v. hellen van een auto of een vliegtuig; opstapelen

bank¹

[ bængk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 bank ⇒ mistbank; wolkenbank; sneeuwbank; zandbank; ophoging, aardwal

2 oever ⇒ glooiing

3 bank 〈 ook als gebouw〉 ⇒ geldbedrijf

4 reserve ⇒ voorraad, spaarpot

5 rij ⇒ serie

♦voorbeelden:

1   the ship ran aground on a bank • het schip liep vast op een zandbank

3   bank of deposit • depositobank

     central bank • staatsbank

     The Bank • de Bank van Engeland

4   break the bank • de bank doen springen

————————

bank²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈vaak +up〉 zich opstapelen ⇒ een bank vormen

2 (over)hellen 〈 in een bocht〉

3 een bankrekening hebben

4 bankzaken doen ⇒ de bank houden

♦voorbeelden:

1   bank up • zich ophopen

3   who(m) do you bank with? • bij welke bank ben jij aangesloten?

¶ 〈 informeel〉 bank on • vertrouwen/rekenen op

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 indammen

2 opstapelen ⇒ ophopen

3 doen hellen 〈 bijvoorbeeld een vliegtuig, weg〉 ⇒ doen glooien

4 〈+up〉 opbanken ⇒ afdekken, inrekenen 〈 vuur〉

5 deponeren ⇒ beleggen, op een bankrekening zetten

♦voorbeelden:

1   bank the river • de rivier indijken

2   bank up earth • aarde opstapelen

3   bank a road at the curve • een weg schuin leggen in de bocht

5   bank one's salary • zijn salaris op de bank zetten

English-Dutch dictionary > bank
4 tilt

n. daling; buiging; aanslag; aanval; steekspel (tussen twee ridders); gevecht tussen twee ridders te paard die elkaar van het paard moeten werpen met een lans schuine stand; steekspel
--------
v. overhellen, scheef/schuin/op zijn kant staan; hellen veroorzaken; een wedstrijd houden in steekspel

tilt¹

[ tilt] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 schuine stand

2 steekspel ⇒ 〈 figuurlijk〉 woordenwisseling

♦voorbeelden:

1   he wore his hat at a tilt • hij had zijn hoed schuin op

2   he made a tilt at the Prime Minister • hij nam de premier onder vuur

→ full full/

————————

tilt²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 scheef/schuin/op zijn kant staan ⇒ (over)hellen

2 op en neer gaan ⇒ wiegelen, schommelen

♦voorbeelden:

1   tilt over • wippen, kantelen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 scheef/schuin houden/zetten ⇒ doen (over)hellen, kantelen

English-Dutch dictionary > tilt
5 cant

n. hypocriet geleuter; dialect; neiging; plotselinge beweging
--------
v. schuinte, helling, kanting

cant¹

[ kænt]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 schuinte ⇒ helling

2 kanteling ⇒ plotselinge overhelling

♦voorbeelden:

2 the bus gave a cant • de bus helde plotseling over

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 jargon 〈 ook attributief〉 ⇒ boeventaal

2 quasi vrome taal ⇒ huicheltaal, schijnheilige praat

3 opgedreunde tekst

————————

cant²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (over)hellen ⇒ schuin liggen/staan

2 kantelen ⇒ 〈 scheepvaart〉 kenteren

3 jargon bezigen

4 quasi vrome taal bezigen ⇒ huichelen, schijnheilig praten

♦voorbeelden:

1 cant over • overhellen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afschuinen

2 schuin houden ⇒ doen (over)hellen

3 kantelen ⇒ kenteren

English-Dutch dictionary > cant
6 lean

adj. mager, schraal; karig, armzalig
--------
n. mager (vlees); neiging
--------
v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigen

lean¹

[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉

1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling

2 〈 culinaria〉 mager (deel van) vlees

♦voorbeelden:

1   have a lean of ten degrees • tien graden uit het lood staan

————————

lean²

〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉

1 mager ⇒ schraal, weinig vet bevattend 〈 ook culinaria〉

2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend

3 〈 techniek, technologie〉 arm ⇒ van gering gehalte

♦voorbeelden:

2   lean crop/harvest • schrale oogst

     lean years • magere jaren

3   〈 mijnwezen〉 lean ore • arm erts

————————

lean³

〈 voornamelijk Brits-Engels ook leant, leant [ lent]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 leunen ⇒ steunen, steun zoeken

2 steunen ⇒ staan (tegen)

3 zich buigen

4 hellen ⇒ scheef staan

♦voorbeelden:

1   lean against someone's shoulder • tegen iemands schouder leunen

3   lean down • zich bukken

     lean over to someone • zich naar iemand overbuigen

4   the Leaning Tower of Pisa • de scheve toren van Pisa

¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doen

     〈 informeel〉 lean on • onder druk zetten

     lean to/ 〈 Brits-Engels〉 towards/ 〈 Amerikaans-Engels〉 toward • neigen tot; prefereren

     lean (up)on • steunen op; afhankelijk zijn van

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten steunen ⇒ zetten (tegen)

2 buigen ⇒ doen hellen

♦voorbeelden:

2   lean one's head back • zijn hoofd achteroverbuigen

English-Dutch dictionary > lean
7 shelve

v. op de lange baan schuiven, uitstellen; (voorlopig) laten rusten; (af)hellen, zacht aflopen

shelve

[ sjelv]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 geleidelijk aflopen 〈 van bodem〉 ⇒ glooien, (zacht) hellen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 op een plank zetten

2 op de lange baan schuiven ⇒ opschorten

English-Dutch dictionary > shelve
8 bevel

n. beweegbare winkelhaak, hoekmeter; schuine rand, helling
--------
v. schuin lopen, hellen

bevel¹

[ bevl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 schuine rand ⇒ schuinte, helling 〈 vooral op hout en glas〉

2 zwei ⇒ zwaaihaak

————————

bevel²

〈werkwoord; Brits-Engels bevelled〉

1 afschuinen ⇒ met een schuine kant afwerken

English-Dutch dictionary > bevel
9 decline

n. daling
--------
v. afdalen; achteruitgaan; verbuigen (in grammatica); afwijzen

decline¹

[ diklajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 verval ⇒ achteruitgang, aftakeling

2 daling ⇒ afname, vermindering

3 slotfase ⇒ ondergang

♦voorbeelden:

1   fall/go into a decline • beginnen af te takelen, in verval raken

2   decline in prices • prijsdaling

     on the decline • tanend

————————

decline²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (af)hellen ⇒ aflopen, dalen

2 ten einde lopen ⇒ wegkwijnen, aftakelen

3 afnemen ⇒ achteruitgaan

♦voorbeelden:

2   declining years • oude dag, laatste jaren

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (beleefd) weigeren ⇒ afslaan, van de hand wijzen

♦voorbeelden:

1   decline an invitation • niet op een uitnodiging ingaan

     〈 vaak ironisch〉 decline with thanks • (feestelijk) voor de eer bedanken

English-Dutch dictionary > decline
10 dip

n. duik(en); inzinking; daling; dompeling
--------
v. dompelen; dalen; salueren; duiken

dip¹

[ dip]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 benaming voor〉 indoping ⇒ onderdompeling; wasbeurt 〈 dieren, met insecticide〉; 〈 informeel〉 duik 〈 ook figuurlijk〉

2 schepje

3 helling ⇒ daling, dal 〈 landschap〉

4 (kleine) daling ⇒ vermindering

5 getrokken (vet)kaars

6 〈 slang〉 slome duikelaar

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 dipsaus

2 wasmiddel ⇒ bad 〈 voor dieren〉

————————

dip²

〈 dipped〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 duiken ⇒ plonzen, kopje-onder gaan

2 ondergaan ⇒ vallen, zinken

3 hellen ⇒ dalen

4 tasten ⇒ reiken, grijpen

♦voorbeelden:

3   the land dips to the river • het land loopt naar de rivier af

4   dip in • toetasten

     dip into one's financial resources • een aanspraak doen op zijn geldelijke middelen

     dip into one's pocket • in de zak tasten

¶ dip into the future • zich de toekomst proberen voor te stellen

     dip into • vluchtig bekijken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 benaming voor〉 (onder)dompelen ⇒ (in)dopen; galvaniseren 〈 in bad〉; wassen 〈 dieren in bad met insecticide〉

2 verven ⇒ in verfbad dopen

3 trekken 〈 kaarsen〉

4 scheppen ⇒ putten

5 〈 Brits-Engels〉 dimmen 〈 koplampen〉

♦voorbeelden:

1   dip a hand into the water • een hand in het water steken

4   dip water out of the well • water uit de bron putten

English-Dutch dictionary > dip
11 incline

n. helling, hellend vlak
--------
v. neigen, verbuigen, krom buigen, buigen; afdalen; beinvloeden; richten

incline¹

[ ingklajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 helling ⇒ glooiing

————————

incline²

[ inklajn]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 neigen ⇒ geneigd zijn, een neiging hebben/vertonen

♦voorbeelden:

1   I incline to think so • ik neig tot die gedachte

     I incline to/towards fatness • ik heb aanleg om dik te worden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (doen) hellen ⇒ af/neer/overhellen

♦voorbeelden:

1   incline forward • (zich) vooroverbuigen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (neer)buigen ⇒ neigen

2 beïnvloeden ⇒ aanleiding geven

♦voorbeelden:

1   incline one's head • het hoofd neigen

2   your words do not incline me to change my mind • ik zie in uw woorden geen aanleiding om van gedachten te veranderen

     I am inclined to think so • ik neig tot die gedachte

English-Dutch dictionary > incline
12 rake

n. hark; losbol
--------
v. harken; in overvloed zijn

rake¹

[ reek] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 hark ⇒ riek

2 hark 〈 van croupier〉

3 losbol

4 schuinte ⇒ val, valling 〈 van mast, steven, schoorsteen〉, helling

5 hellingshoek

♦voorbeelden:

1   as lean as a rake • zo mager als een lat

————————

rake²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 harken

2 zoeken ⇒ snuffelen

3 oplopen ⇒ hellen

4 erop los leven

5 〈 scheepvaart〉 overhangen 〈 van schip〉 ⇒ achteroverhellen, vallen 〈 van mast, schoorsteenpijp〉

♦voorbeelden:

2   the customs officers raked through their luggage • de douanebeambten doorzochten hun bagage van onder tot boven

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (bijeen)harken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vergaren, bijeenhalen

2 rakelen ⇒ poken; 〈 figuurlijk〉 oprakelen

3 doorzoeken ⇒ uitkammen

4 krabben ⇒ schuren

5 het oog laten gaan over ⇒ nauwkeurig bekijken

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 he has raked in more than 1,000 pound this week • deze week heeft hij over de 1.000 pond opgestreken

     you must be raking it in • je moet wel scheppen geld verdienen

2   rake over old ashes • oprakelen, oude koeien uit de sloot halen

3   rake one's memory • zijn geheugen pijnigen

→ rake out rake out/, rake up rake up/

English-Dutch dictionary > rake
13 hade

v. hellen (v. ader/breuk)

English-Dutch dictionary > hade
14 monocline

n. (Geologie) rotsenformatie waarin de lagen slechts in een richting hellen

English-Dutch dictionary > monocline

См. также в других словарях:

Hellen — (griech. Ἕλλην) gilt als der Urahn der Hellenen. Als seine Eltern gelten Deukalion und Pyrrha, die die große Sintflut überlebten. Seine Geschwister sind Amphiktyon und Protogeneia. Die Gattin von Hellen ist die Orseis, eine Nymphe. Mit dieser… … Deutsch Wikipedia
Hellen — [hel′ən] n. 〚L < Gr Hellēn〛 Gr. Legend the ancestor of the Hellenes, a son of Deucalion and Pyrrha * * * ▪ Greek mythology in Greek mythology, king of Phthia (at the northern end of the Gulf of Euboea), son of Deucalion (the Greek Noah) and … Universalium
Hellen — Hêllen, verb. reg. act. hell machen; wofür aber die zusammen gesetzten aufhellen, aushellen und erhellen üblicher sind. Nur bey den Goldschmieden ist noch das einfache hellen üblich, das Gold heller an Farbe sieden, welches vermittelst der Helle … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Hellen — [hel′ən] n. [L < Gr Hellēn] Gr. Legend the ancestor of the Hellenes, a son of Deucalion and Pyrrha … English World dictionary
Hellen — Hellen, 1) vom Wasser, von einer Anhöhe herabfließen u. sich unten sammeln; 2) von einem Schiff, auf der Seite liegen, wenn es bei dem Winde od. mit halbem Winde segelt, wo der stärkste Neigungswinkel seitwärts 10 Grad beträgt, bei dem das… … Pierer's Universal-Lexikon
Hellēn — Hellēn, 1) Sohn des Deukalion u. der Pyrrha, von der Nymphe Orseïs Vater von Doros, Xuthos u. Äolos u. durch diese Stammvater der Hellenen, s.u. Griechenland (Gesch.) I. 2) H., Sohn des Phthios u. der Chrysippe, Erbauer der Stadt Hellas 1) … Pierer's Universal-Lexikon
Hellen — Hellen, im griech. Mythus Sohn des Deukalion und der Pyrrha, durch seine Söhne von der Nymphe Orseis, Äolos, Doros und Xuthos, den Ahnen der Äolier, Dorier und Jonier, Stammvater der Hellenen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Hellen — HELLEN, énis, Ἕλλην, ηνος, (⇒ Tab. XXV.) des Deukalions und der Pyrrha, Apollod. lib. I. c. 7. §. 2. oder auch Jupiters und der Dorippe Sohn, Derichidas ap. Schol. Apollon ad lib. I. v. 118. welche mit der Orseis, einer Nymphe, den Dorus, Xuthus… … Gründliches mythologisches Lexikon
Hellen [1] — HELLEN, énis, des Phthius und der Chrysippe, einer Tochter des Erus, Sohn, von welchem die Stadt Hellas, in Thessalien, den Namen bekommen. Steph. Byz. in Ἑλλάς … Gründliches mythologisches Lexikon
Hellen — {{Hellen}} Sohn des Deukalion* und der Pyrrha*, Ahnherr der Griechen, die sich nach ihm Hellenen nannten. Seine Söhne waren Aiolos (1)*, Doros und Xuthos … Who's who in der antiken Mythologie
Hellen — Pour le fort d Hellen, voir Festung Bergen. Dans la mythologie grecque, Hellen (en grec ancien Ἕλλην / Héllên) est le fils de Zeus et Dorippé (ou selon d autres versions de Deucalion et Pyrrha[1]). Roi de … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

hellen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

hellen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: