-
1 dip
n. duik(en); inzinking; daling; dompeling--------v. dompelen; dalen; salueren; duikendip1[ dip]1 〈 benaming voor〉 indoping ⇒ onderdompeling; wasbeurt 〈 dieren, met insecticide〉; 〈 informeel〉 duik 〈 ook figuurlijk〉2 schepje1 dipsaus————————dip2〈 dipped〉1 duiken ⇒ plonzen, kopje-onder gaan2 ondergaan ⇒ vallen, zinken4 tasten ⇒ reiken, grijpen♦voorbeelden:dip into one's financial resources • een aanspraak doen op zijn geldelijke middelendip into one's pocket • in de zak tastendip into • vluchtig bekijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 benaming voor〉 (onder)dompelen ⇒ (in)dopen; galvaniseren 〈 in bad〉; wassen 〈 dieren in bad met insecticide〉♦voorbeelden: -
2 immerse
v. dompelen; onderdompelen; absorberen van een vloeistof; verdiepen[ immə:s]2 verdiepen ⇒ absorberen, verzinken♦voorbeelden:he immerses himself completely in his work • hij gaat helemaal op in zijn werk -
3 duck
n. eend; nul punten; lieverd; buigzaamheid--------v. buigen, zich bukkenduck1[ duk] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: voor 0.1 ook duck〉3 〈Brits-Engels; informeel〉 liefje ⇒ schatje, snoesje 〈voornamelijk als aanspreekvorm; ook in meervoud〉♦voorbeelden:¶ duck(s) and drake(s) • het keilen, het kiskassenplay ducks and drakes with/make ducks and drakes of • verkwanselentake to something like a duck to water • in z'n element zijnfunny old duck • vreemde snoeshaan〈 vulgair〉 (go) fuck a duck! • krijg (nou) de klere!————————duck21 buigen ⇒ (zich) bukken, wegduiken→ duck out duck out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 plunge
n. duik, sprong--------v. zich werpen, duikenplunge1[ plundzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ take the plunge • de knoop doorhakken, de sprong wagen————————plunge21 zich werpen ⇒ duiken, zich storten2 (plotseling) neergaan ⇒ dalen, steil aflopen♦voorbeelden:house prices have plunged • de prijzen van de huizen zijn gekelderdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 werpen ⇒ (onder)dompelen, storten♦voorbeelden:he was plunged into grief • hij werd door verdriet overmand -
5 soak
n. weken; zuippartij, -lap (slang)--------v. weken, inweken; opzuigen, in de week zetten, kleddernat maken; doordringen; doordruppelen; uitwringensoak1[ sook] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————soak2♦voorbeelden:→ soak in soak in/1 weken ⇒ in de week zetten/staan♦voorbeelden:3 afzetten♦voorbeelden:soaked through • kletsnat→ soak up soak up/
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский