-
1 Hellen
Религия: Геллен, (In Greek mythology, grandson of the god Prometheus; he was the eponymous ancestor of all true Greeks, called Hellenes in his honour) Эллин -
2 Hellen
Ἕλλην, -ηνος, ὁ.Woodhouse English-Greek dictionary. A vocabulary of the Attic language > Hellen
-
3 Hellen (In Greek mythology, grandson of the god Prometheus; he was the eponymous ancestor of all true Greeks, called Hellenes in his honour)
Религия: ЭллинУниверсальный англо-русский словарь > Hellen (In Greek mythology, grandson of the god Prometheus; he was the eponymous ancestor of all true Greeks, called Hellenes in his honour)
-
4 Deucalion (In Greek legend, the son of Prometheus and the father of Hellen, the mythical ancestor of the Hellenic race)
Религия: ДевкалионУниверсальный англо-русский словарь > Deucalion (In Greek legend, the son of Prometheus and the father of Hellen, the mythical ancestor of the Hellenic race)
-
5 Grecian
hellén, görög, hellénista tudós, görögös, ír ember -
6 slant
adj. hellend--------n. helling, schuinte; gezichtspunt--------v. hellen, schuin aflopen; laten hellen, scheef houden; tendentieus weergevenslant1[ sla:nt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gezichtspunt ⇒ kijk, optiek♦voorbeelden:¶ on a/the slant • scheef, schuin————————slant2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 slope
n. helling, afdaling; paraatheid van geweer (tegen de schouder)--------v. hellen, schuin af/oplopen, glooien; laten hellen/af/oplopenslope1[ sloop] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 helling♦voorbeelden:————————slope21 hellen ⇒ schuin af/oplopen, glooien♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten hellen ⇒ laten af/oplopen -
8 bank
n. bank; oever; spaarpot; helling; heuvel (ook sneeuw); een rij toetsen; (in computers) een sleuf voor computer geheugen; het aansluiten van een logische geheugeneenheid--------n. geld, contant geld--------v. hellen van een auto of een vliegtuig; opstapelenbank1[ bængk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bank ⇒ mistbank; wolkenbank; sneeuwbank; zandbank; ophoging, aardwal4 reserve ⇒ voorraad, spaarpot♦voorbeelden:central bank • staatsbankThe Bank • de Bank van Engeland————————bank2♦voorbeelden:3 who(m) do you bank with? • bij welke bank ben jij aangesloten?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 indammen5 deponeren ⇒ beleggen, op een bankrekening zetten♦voorbeelden: -
9 tilt
n. daling; buiging; aanslag; aanval; steekspel (tussen twee ridders); gevecht tussen twee ridders te paard die elkaar van het paard moeten werpen met een lans schuine stand; steekspel--------v. overhellen, scheef/schuin/op zijn kant staan; hellen veroorzaken; een wedstrijd houden in steekspeltilt1[ tilt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ full full/————————tilt21 scheef/schuin/op zijn kant staan ⇒ (over)hellen2 op en neer gaan ⇒ wiegelen, schommelen♦voorbeelden:1 tilt over • wippen, kantelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 scheef/schuin houden/zetten ⇒ doen (over)hellen, kantelen -
10 drove
* * *[drouv]past tense; = drive* * *drove1[drəʊv, AM droʊv]I. na \drove of cattle eine Herde Rinder [o Rinderherde2. (many)II. vtto \drove cattle/sheep Vieh/Schafe treibendrove2[drəʊv, AM droʊv]* * *I [drəʊv]n(of animals) Herde f; (of people) Schar fII pret See: of drivethey came in droves — sie kamen in hellen Scharen
* * *drove2 [drəʊv] s1. (getriebene) Herde (Vieh)2. Schar f (Menschen):* * ** * *pret.fuhr prät. -
11 engulf
transitive verb(lit. or fig.) verschlingenthe house was engulfed in flames — das Haus stand in hellen Flammen
* * ** * *en·gulf[ɪnˈgʌlf, AM enˈ-]vt▪ to \engulf sb jdn umringen▪ to \engulf sth etw verschlingenthe house was \engulfed in flames das Haus stand in Flammen* * *[ɪn'gʌlf]vtverschlingen; (fig feeling, pain) übermannento be engulfed by flames — in Flammen stehen
* * *engulf [ınˈɡʌlf] v/t1. überfluten2. verschlingen (auch fig):he was engulfed by his debts er wurde von seinen Schulden aufgefressen* * *transitive verb(lit. or fig.) verschlingen* * *v.verschlingen v.(§ p.,pp.: verschlang, verschlungen)versenken v. -
12 cant
n. hypocriet geleuter; dialect; neiging; plotselinge beweging--------v. schuinte, helling, kantingcant1[ kænt]♦voorbeelden:2 quasi vrome taal ⇒ huicheltaal, schijnheilige praat————————cant21 (over)hellen ⇒ schuin liggen/staan4 quasi vrome taal bezigen ⇒ huichelen, schijnheilig praten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 lean
adj. mager, schraal; karig, armzalig--------n. mager (vlees); neiging--------v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigenlean1[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling♦voorbeelden:————————lean2〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend♦voorbeelden:lean years • magere jaren————————lean31 leunen ⇒ steunen, steun zoeken♦voorbeelden:lean over to someone • zich naar iemand overbuigen¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 shelve
v. op de lange baan schuiven, uitstellen; (voorlopig) laten rusten; (af)hellen, zacht aflopen[ sjelv]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
15 sunlight
nounSonnenlicht, das* * ** * *ˈsun·lightearly morning \sunlight Morgensonne fin the bright \sunlight im hellen Sonnenlicht, in der hellen Sonnedappled \sunlight vereinzelte Sonnenstrahlen* * ** * *nounSonnenlicht, das* * *n.Sonnenlicht n. -
16 sunlight
'sun·light nSonnenlicht nt;early morning \sunlight Morgensonne f;in the bright \sunlight im hellen Sonnenlicht, in der hellen Sonne;dappled \sunlight vereinzelte Sonnenstrahlen; -
17 Deucalion
Религия: (In Greek legend, the son of Prometheus and the father of Hellen, the mythical ancestor of the Hellenic race) Девкалион -
18 blaze
I 1. noun2) (display)a blaze of colour — eine Farbenpracht; ein Farbenmeer
in a blaze of glory — mit Glanz und Gloria
3) (coll.)go to blazes! — scher dich zum Teufel! (salopp)
like blazes — wie verrückt (ugs.) [arbeiten, rennen usw.]
what the blazes [...]? — was zum Teufel [...]? (salopp)
2. intransitive verbhow/where/who/why the blazes...? — wie/wo/wer/warum zum Teufel...? (salopp)
1) (burn) brennenthe house was already blazing when the firemen arrived — das Haus stand schon in Flammen als die Feuerwehr ankam
a blazing fire — ein hell loderndes Feuer
2) (emit light) strahlen3) (fig.): (with anger etc.) [Augen:] glühenPhrasal Verbs:- academic.ru/7445/blaze_away">blaze away- blaze upII transitive verbblaze a or the trail — (fig.) den Weg bahnen
* * *I 1. [bleiz] noun1) (a bright light or fire: A neighbour rescued her from the blaze.) die Flamme3) (a bright display: a blaze of colour.) das Leuchten2. verb- blazingII [bleiz]- blaze a trail* * *[bleɪz]I. n\blaze of glory Ruhmesglanz min a \blaze of glory mit Glanz und Gloriato be surrounded by a \blaze of publicity im Rampenlicht der Öffentlichkeit stehen\blaze of anger Wutanfall mIII. vtto \blaze a trail [or path] einen Weg markieren; ( fig) neue Wege beschreiten fig, Pionierarbeit leistento \blaze the way for sb/sth jdm/etw den Weg bahnen* * *I [bleɪz]1. n"blaze at factory" — "Brand in Fabrik"
he went out in a blaze of glory — er trat mit Glanz und Gloria ab
4) (inf)go to blazes — scher dich zum Teufel! (inf)
what/how the blazes...? — was/wie zum Teufel...? (inf)
like blazes — wie verrückt (inf)
2. vi1) (sun) brennen; (fire also) lodern2) (guns) feuernIIwith all guns blazing — aus allen Rohren feuernd
1. n(of horse etc) Blesse f; (on tree) Anreißung f2. vtto blaze a trail (lit) — einen Weg markieren; (fig) den Weg bahnen
* * *blaze [bleız]A s1. (lodernde) Flamme, loderndes Feuer, Lohe f:be in a blaze in hellen Flammen stehen;burst into a blaze aufflammen, -lodern2. pl umg Hölle f:go to blazes! scher dich zum Teufel!;like blazes wie verrückt!;what the blazes is the matter? was zum Teufel ist denn los?3. blendender (Licht)Schein, Leuchten n, Strahlen n, Glanz m (auch fig):be a blaze of light im Lichterglanz erstrahlen;in the blaze of day am helllichten Tag;blaze of fame Ruhmesglanz;the blaze of publicity das grelle Licht der Öffentlichkeit4. fig plötzlicher Ausbruch, Anfall m:blaze of anger Wutanfall5. Blesse f (weißer Stirnfleck bei Pferden oder Rindern)6. Schalm m (an Bäumen)B v/i1. lodern:in a blazing temper fig in heller Wut2. leuchten, glühen, strahlen (alle auch fig):a) vor Zorn glühen (Wangen),b) vor Zorn funkeln (Augen);blaze above fig überstrahlen3. brennen, glühen (Sonne)4. blaze into prominence einen kometenhaften Aufstieg erlebenC v/t1. verbrennen, -sengen* * *I 1. noun2) (display)a blaze of colour — eine Farbenpracht; ein Farbenmeer
3) (coll.)go to blazes! — scher dich zum Teufel! (salopp)
like blazes — wie verrückt (ugs.) [arbeiten, rennen usw.]
what the blazes [...]? — was zum Teufel [...]? (salopp)
2. intransitive verbhow/where/who/why the blazes...? — wie/wo/wer/warum zum Teufel...? (salopp)
1) (burn) brennenthe house was already blazing when the firemen arrived — das Haus stand schon in Flammen als die Feuerwehr ankam
2) (emit light) strahlen3) (fig.): (with anger etc.) [Augen:] glühenPhrasal Verbs:- blaze upII transitive verbblaze a or the trail — (fig.) den Weg bahnen
* * *n.Brand ¨-e m.Feuersbrunst f.Flamme -n f.Glut -en f.Großbrand m. v.brennen v.(§ p.,pp.: brannte, gebrannt) -
19 daytime
nounTag, der* * *noun (the time when it is day.)* * *ˈday·timein [or during] the \daytime tagsüber, bei Tag* * *['deItaɪm]1. nTag min the daytime — bei Tage, tagsüber, während des Tages
2. attram Tage; raid am hellen or hellichten Tagedaytime job — Tagesjob m
daytime television — Fernsehen nt während des Tages, Vor- und Nachmittagsprogramm nt
* * *in the daytime am Tag, bei Tag(e);one’s daytime telephone number die Telefonnummer, unter der man tagsüber zu erreichen ist* * *nounTag, derin or during the daytime — während des Tages
* * *n.Tageszeit f. -
20 fair
I noun2) see academic.ru/29895/funfair">funfair3) (exhibition) Messe, dieII 1. adjectiveantiques/book/trade fair — Antiquitäten- / Buch- / Handelsmesse, die
1) (just) gerecht; begründet [Beschwerde, Annahme]; berechtigt [Frage]; fair [Spiel, Kampf, Prozess, Preis, Handel]; (representative) typisch, markant [Beispiel, Kostprobe]be fair with or to somebody — gerecht gegen jemanden od. zu jemandem sein
it's only fair to do something/for somebody to do something — es ist nur recht und billig, etwas zu tun/dass jemand etwas tut
that's not fair — das ist ungerecht od. unfair
fair enough! — (coll.) dagegen ist nichts einzuwenden; (OK) na gut
all's fair in love and war — in der Liebe und im Krieg ist alles erlaubt
fair play — Fairness, die
2) (not bad, pretty good) ganz gut [Bilanz, Vorstellung, Anzahl, Kenntnisse, Chance]; ziemlich [Maß, Geschwindigkeit]3) (favourable) schön [Wetter, Tag, Abend]; günstig [Wetterlage, Wind]; heiter [Wetter, Tag]2. adverb1) fair [kämpfen, spielen]; gerecht [behandeln]2) (coll.): (completely) völligthe sight fair took my breath away — der Anblick hat mir glatt (ugs.) den Atem verschlagen
3)3. nounfair and square — (honestly) offen und ehrlich; (accurately) voll, genau [schlagen, treffen]
fair's fair — (coll.) Gerechtigkeit muss sein
* * *I [feə] adjective1) (light-coloured; with light-coloured hair and skin: fair hair; Scandinavian people are often fair.) hell5) (quite big, long etc: a fair size.) ansehnlich6) (beautiful: a fair maiden.) hübsch•- fairness- fairly
- fair play II [feə] noun1) (a collection of entertainments that travels from town to town: She won a large doll at the fair.) der Jahrmarkt2) (a large market held at fixed times: A fair is held here every spring.) der Markt3) (an exhibition of goods from different countries, firms etc: a trade fair.) die Messe* * *fair1[feəʳ, AM fer]I. adjyou're not being \fair das ist unfairthe point she's making is a \fair one ihr Einwand ist berechtigtto be \fair, he didn't have much time zugegeben, er hatte nicht viel Zeit, er hatte zugegebenermaßen nicht viel Zeit[that's] \fair enough! ( fam: approved) na schön! fam, o.k.! fam; (agreed) dagegen ist nichts einzuwenden! fam\fair contest fairer Wettbewerb\fair dealing FIN geordneter Effektenhandel fachspr; of photocopies Zulässigkeit f der Vervielfältigung zum persönlichen Gebrauch fachspr\fair price annehmbarer [o fairer] Preis\fair question berechtigte Frage\fair wage angemessener Lohnit's only \fair that/to... es ist nur recht und billig, dass/zu...it's \fair to say that... man kann [wohl] sagen, dass...▪ to not be \fair on sb jdm gegenüber nicht fair sein2. (just, impartial) gerecht, fairyou're not being \fair das ist ungerecht [o unfair]a \fair deal/trial ein fairer Handel/Prozessa \fair hearing eine faire Anhörungto get one's \fair share seinen Anteil bekommen, bekommen, was einem zustehtto not get one's \fair share zu kurz kommenFred's had more than his \fair share of trouble Fred hat mehr als genug Ärger gehabt▪ to be \fair to/towards sb jdm gegenüber gerecht [o fair] sein, gerecht gegen jdn sein▪ to be \fair with sb gerecht [o fair] zu jdm sein, jdn gerecht [o fair] behandelnwe've had a \fair amount of rain es hat ziemlich viel geregnetthere's still a \fair bit of work to do es gibt noch einiges zu tuna \fair number of people ziemlich viele Leuteto be a \fair size/weight ziemlich groß/schwer seinshe's got a \fair chance of winning this year ihre Gewinnchancen stehen dieses Jahr ziemlich gutthere's a \fair prospect of... es sieht ganz so aus, als ob...to have a \fair idea that... sich dat ziemlich sicher sein, dass...to have a \fair complexion einen hellen Teint habento have \fair hair blond seineverything seems set \fair BRIT alles scheint gut zu laufenmirror, mirror on the wall, who is the \fairest of them all? Spieglein, Spieglein an der Wand, wer ist die Schönste im ganzen Land?to sign a letter with one's own \fair hand einen Brief eigenhändig unterschreiben9.▶ to give sb a \fair crack of the whip [or AM also a \fair shake] ( fam) jdm eine faire Chance geben▶ by \fair means or foul koste es, was es wolle\fair dos, we've all paid the same money BRIT ( fam) gleiches Recht für alle, wir haben [immerhin] alle gleich viel bezahltII. adv1. (according to rules)to play \fair fair sein; SPORT fair spielen3.he made a \fair old mess of it er machte alles nur noch schlimmerthat machine makes a \fair old noise diese Maschine macht vielleicht einen LärmI told them \fair and square that... ich sagte ihnen klar und deutlich, dass...he hit me \fair and square on the nose er schlug mir voll auf die Nasefair2[feəʳ, AM fer]n1. (funfair) Jahrmarkt m, Rummelplatz m, Rummel m DIAL, BES NORDD, Messe f SCHWEIZ, Chilbi f SCHWEIZ famautumn \fair Herbstmesse fthe Bristol Antiques F\fair die Antiquitätenmesse von Bristola county/state \fair AM ein Markt in einem US-County/US-Bundesstaata local craft \fair ein Kunsthandwerkmarkt mthe Frankfurt [Book] F\fair die Frankfurter Buchmessetrade \fair Messe f* * *I [fɛə(r)]1. adj (+er)1) (= just) person, fight, game, player, competition, price fair (to or on sb jdm gegenüber, gegen jdn); trial, conclusion gerechthe tried to be fair to everybody — er versuchte, allen gegenüber gerecht zu sein or (give everybody their due) allen gerecht zu werden
that is a ( very) fair point or comment — das lässt sich (natürlich) nicht abstreiten
it wouldn't be fair to disturb the children's education — es wäre unfair, die Ausbildung der Kinder zu unterbrechen
it is fair to say that... — man kann wohl sagen, dass...
to be fair,... —
it's only fair for her to earn more than us — es ist doch nur gerecht or fair, dass sie mehr verdient als wir
it's only fair to ask him/to give him a hand — man sollte ihn fairerweise fragen/ihm fairerweise helfen
it's only fair to expect... — man kann doch wohl zu Recht erwarten,...
fair enough! — na schön or gut, in Ordnung
by fair means or foul — mit allen Mitteln, egal wie (inf)
2) (= quite considerable) sum ziemlich groß3) (= reasonable, shrewd) guess, assessment, idea ziemlich guthe's a fair judge of character —
I had a pretty fair idea of the answer to the question — ich wusste ziemlich genau, was die Antwort auf diese Frage war
I've a fair idea that he's going to resign — ich bin mir ziemlich sicher, dass er zurücktreten wird
it's a fair guess that he'll never agree — man kann ziemlich sicher annehmen, dass er nie zustimmen wird
that's a fair sample of... — das ist ziemlich typisch für...
4) (= average) mittelmäßigthe fair sex (dated, hum) — das schöne Geschlecht
2. adv1)to play fair — fair sein; (Sport) fair spielen
See:→ also fair play2)fair and square (win, lose) — ganz klar
IIit fair took my breath away — das hat mir glatt den Atem verschlagen
n(Jahr)markt m; (= funfair) Volksfest nt; (COMM) Messe f* * *fair1 [feə(r)]b) hellhäutig3. rein, sauber, makellos, unbescholten:fair name guter Ruf4. schön, gefällig:give sb fair words jemanden mit schönen Worten abspeisenset fair beständig6. rein, klar (Wasser, Luft)8. frei, offen, ungehindert (Aussicht etc):a) jagdbares Wild,b) fig Freiwild n;9. günstig, aussichtsreich, vielversprechend:11. anständig:b) ehrlich, offen, aufrichtig ( alle:with gegen)c) unparteiisch, gerecht:fair and square offen und ehrlich, anständig;by fair means auf ehrliche Weise;a) so oder so,b) mit allen Mitteln;be fair (Redew) fairerweise;that’s only fair das ist nur recht und billig;fair is fair Gerechtigkeit muss sein;fair competition WIRTSCH redlicher Wettbewerb;all’s fair in love and war (Sprichwort) im Krieg und in der Liebe ist alles erlaubt; → comment A 1 b, play A 3, warning A 112. leidlich, ziemlich oder einigermaßen gut:be a fair judge of ein ziemlich gutes Urteil abgeben können über (akk);fair business leidlich gute Geschäfte;13. angemessen (Lohn, Preis etc)14. typisch (Beispiel)15. berechtigt:fair question! gute Frage!B adv1. schön, gut, freundlich, höflich:speak sb fair jemandem schöne oder freundliche Worte sagen2. rein, sauber, leserlich:3. günstig (nur noch in):a) sich gut anlassen, zu Hoffnungen berechtigen,b) (gute) Aussicht haben, versprechen ( to be zu sein);bid fair to succeed gute Erfolgsaussichten haben;the wind sits fair SCHIFF der Wind ist günstig4. anständig, fair:play fair fair spielen, a. fig sich an die Spielregeln halten5. unparteiisch, gerecht6. aufrichtig, offen, ehrlich:fair and square offen und ehrlich7. auf gutem Fuß ( with mit):8. direkt, genau:fair in the face mitten ins Gesicht9. völlig:the question caught him fair off his guard die Frage traf ihn völlig unvorbereitet10. Aus ganz schön:C s obs Schönheit f (auch Frau)D v/t1. TECH glätten, zurichten:fair into einpassen in (akk)2. ein Flugzeug etc verkleidenfair2 [feə(r)] s1. a) Jahrmarkt mb) Volksfest n:at the fair auf dem Jahrmarkt;(a day) after the fair fig (einen Tag) zu spät2. Ausstellung f, Messe f:at the fair auf der Messe3. Basar m* * *I noun3) (exhibition) Messe, dieII 1. adjectiveantiques/book/trade fair — Antiquitäten- / Buch- / Handelsmesse, die
1) (just) gerecht; begründet [Beschwerde, Annahme]; berechtigt [Frage]; fair [Spiel, Kampf, Prozess, Preis, Handel]; (representative) typisch, markant [Beispiel, Kostprobe]be fair with or to somebody — gerecht gegen jemanden od. zu jemandem sein
it's only fair to do something/for somebody to do something — es ist nur recht und billig, etwas zu tun/dass jemand etwas tut
that's not fair — das ist ungerecht od. unfair
fair enough! — (coll.) dagegen ist nichts einzuwenden; (OK) na gut
fair play — Fairness, die
2) (not bad, pretty good) ganz gut [Bilanz, Vorstellung, Anzahl, Kenntnisse, Chance]; ziemlich [Maß, Geschwindigkeit]3) (favourable) schön [Wetter, Tag, Abend]; günstig [Wetterlage, Wind]; heiter [Wetter, Tag]4) (blond) blond [Haar, Person]; (not dark) hell [Teint, Haut]; hellhäutig [Person]2. adverb1) fair [kämpfen, spielen]; gerecht [behandeln]2) (coll.): (completely) völligthe sight fair took my breath away — der Anblick hat mir glatt (ugs.) den Atem verschlagen
3)3. nounfair and square — (honestly) offen und ehrlich; (accurately) voll, genau [schlagen, treffen]
fair's fair — (coll.) Gerechtigkeit muss sein
* * *adj.angemessen adj.blond adj.fair adj.gerecht adj.mittelmäßig adj.ordentlich adj.partnerschaftlich adj. n.Jahrmarkt m.
См. также в других словарях:
Hellen — (griech. Ἕλλην) gilt als der Urahn der Hellenen. Als seine Eltern gelten Deukalion und Pyrrha, die die große Sintflut überlebten. Seine Geschwister sind Amphiktyon und Protogeneia. Die Gattin von Hellen ist die Orseis, eine Nymphe. Mit dieser… … Deutsch Wikipedia
Hellen — [hel′ən] n. 〚L < Gr Hellēn〛 Gr. Legend the ancestor of the Hellenes, a son of Deucalion and Pyrrha * * * ▪ Greek mythology in Greek mythology, king of Phthia (at the northern end of the Gulf of Euboea), son of Deucalion (the Greek Noah) and … Universalium
Hellen — Hêllen, verb. reg. act. hell machen; wofür aber die zusammen gesetzten aufhellen, aushellen und erhellen üblicher sind. Nur bey den Goldschmieden ist noch das einfache hellen üblich, das Gold heller an Farbe sieden, welches vermittelst der Helle … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Hellen — [hel′ən] n. [L < Gr Hellēn] Gr. Legend the ancestor of the Hellenes, a son of Deucalion and Pyrrha … English World dictionary
Hellen — Hellen, 1) vom Wasser, von einer Anhöhe herabfließen u. sich unten sammeln; 2) von einem Schiff, auf der Seite liegen, wenn es bei dem Winde od. mit halbem Winde segelt, wo der stärkste Neigungswinkel seitwärts 10 Grad beträgt, bei dem das… … Pierer's Universal-Lexikon
Hellēn — Hellēn, 1) Sohn des Deukalion u. der Pyrrha, von der Nymphe Orseïs Vater von Doros, Xuthos u. Äolos u. durch diese Stammvater der Hellenen, s.u. Griechenland (Gesch.) I. 2) H., Sohn des Phthios u. der Chrysippe, Erbauer der Stadt Hellas 1) … Pierer's Universal-Lexikon
Hellen — Hellen, im griech. Mythus Sohn des Deukalion und der Pyrrha, durch seine Söhne von der Nymphe Orseis, Äolos, Doros und Xuthos, den Ahnen der Äolier, Dorier und Jonier, Stammvater der Hellenen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Hellen — HELLEN, énis, Ἕλλην, ηνος, (⇒ Tab. XXV.) des Deukalions und der Pyrrha, Apollod. lib. I. c. 7. §. 2. oder auch Jupiters und der Dorippe Sohn, Derichidas ap. Schol. Apollon ad lib. I. v. 118. welche mit der Orseis, einer Nymphe, den Dorus, Xuthus… … Gründliches mythologisches Lexikon
Hellen [1] — HELLEN, énis, des Phthius und der Chrysippe, einer Tochter des Erus, Sohn, von welchem die Stadt Hellas, in Thessalien, den Namen bekommen. Steph. Byz. in Ἑλλάς … Gründliches mythologisches Lexikon
Hellen — {{Hellen}} Sohn des Deukalion* und der Pyrrha*, Ahnherr der Griechen, die sich nach ihm Hellenen nannten. Seine Söhne waren Aiolos (1)*, Doros und Xuthos … Who's who in der antiken Mythologie
Hellen — Pour le fort d Hellen, voir Festung Bergen. Dans la mythologie grecque, Hellen (en grec ancien Ἕλλην / Héllên) est le fils de Zeus et Dorippé (ou selon d autres versions de Deucalion et Pyrrha[1]). Roi de … Wikipédia en Français