-
61 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
62 swing
A n1 (action, movement) (of pendulum, pointer, needle) oscillation f ; (of hips, body) balancement m ; ( in golf) swing m ; ( in boxing) swing m, coup m de poing ; to aim ou take a swing at ( with fist) essayer de donner un coup de poing à [person, head, stomach] ; to take a swing at sb with an iron bar essayer de frapper qn avec une barre de fer ; to take a wild swing at the ball faire un mouvement désespéré pour frapper la balle ;2 (fluctuation, change) (in voting, public opinion) revirement m (in de) ; (in prices, values, economy) fluctuation f (in de) ; ( in business activity) variation f (in de) ; ( in mood) saute f (in de) ; a swing to the left/right Pol un revirement vers la gauche/la droite ; a 10% swing Pol une variation de 10% (to en faveur de) ; market swings les fluctuations du marché ; a swing away from/towards ( in opinions) un mouvement contre/vers ; (in behaviour, buying habits) un rejet de/retour vers [method, product] ; there has been a swing to the left in the party on a observé un mouvement vers la gauche chez les membres du parti ; a swing away from/towards religion un rejet de/un retour vers la religion ; to get a far bigger swing than the polls predicted avoir un nombre de voix nettement supérieur à celui prédit par les sondages ;4 Mus swing m ;5 (drive, rhythm) (of music, dance) rythme m.1 ( move to and fro) balancer [object] ; to swing one's arms/legs balancer les bras/les jambes ; to swing a bucket from the end of a rope balancer un seau au bout d'une corde ;2 (move around, up, away) to swing sb onto the ground poser qn sur le sol (d'un geste vif) ; to swing a bag onto one's back mettre un sac sur son dos (d'un geste vif) ; he swung the child into the saddle d'un geste vif il a mis l'enfant en selle ; to swing a child around and around faire tournoyer un enfant ; he swung the car around il a fait demi-tour ; to swing a car around a corner tourner brusquement à un coin de rue ; she swung him around to face her elle l'a fait se retourner pour qu'il lui fasse face ; he swung his chair around il a retourné sa chaise ; she swung the telescope through 180° elle a fait pivoter le télescope de 180° ; to swing one's bat at the ball faire un mouvement de sa batte pour frapper la balle ;3 ( cause to change) to swing a match/a trial sb's way ou in sb's favour faire basculer un match/un procès en faveur de qn ; to swing the voters [speech, incident] faire changer les électeurs d'opinion (towards en faveur de ; away from contre) ;4 ○ ( cause to succeed) remporter [election, match] ; to swing a deal emporter une affaire ; can you swing it for me? tu peux arranger ça pour moi? ; to swing it for sb to do s'arranger pour que qn fasse.1 ( move to and fro) [object, rope] se balancer ; [pendulum] osciller ; she sat on the branch with her legs swinging elle était assise sur la branche et balançait ses jambes ; to swing on the gate se balancer sur le portillon ; to swing by one's hands from se suspender or se balancer à ; to leave sth swinging from laisser qch suspendu à ; Naut to swing at anchor se balancer sur son ancre ;2 (move along, around) to swing from branch to branch se balancer de branche en branche ; to swing onto the ground ( with rope) s'élancer sur le sol ; to swing along a rope (hand over hand) avancer en se suspendant à la corde ; to swing up into the saddle se mettre en selle d'un geste vif ; to swing back to zero [needle] revenir brusquement vers le zéro ; to swing open/shut s'ouvrir/se fermer ; the car swung into the drive la voiture s'est engagée dans l'allée ; the camera swung to the actor's face la caméra s'est tournée brusquement vers le visage de l'acteur ; to swing around [person] se retourner (brusquement) ; to swing around in one's chair pivoter sur sa chaise ; the road swings around the mountain/towards the east la route contourne la montagne/continue vers l'est ; the army swung towards the east l'armée a dévié vers l'est ; the regiment swung along the street le régiment s'avançait dans la rue d'un pas rythmé ;3 to swing at ( with fist) lancer un coup de poing à ; to swing at the ball faire un grand mouvement pour frapper la balle ;4 fig ( change) to swing from optimism to despair passer de l'optimisme au désespoir ; the party swung towards the left le parti basculait vers la gauche ; the mood of the voters has swung towards l'état d'esprit des électeurs a connu un revirement en faveur de ; opinion swung between indifference and condemnation l'opinion hésitait entre l'indifférence et le blâme ;5 [music, musician] avoir du rythme ;6 ○ ( be lively) a club which really swings une boîte qui est vraiment branchée ○ ; the party was swinging la soirée marchait du tonnerre ○ ;7 ○ ou † to swing for lit ( be hanged) être pendu pour ; the boss will make sure I swing for that! fig le patron va me le faire payer!to go with a swing ○ [party] marcher du tonnerre ○ ; to get into the swing of things ○ se mettre dans le bain ○ ; they soon got into the swing of the competition ○ ils sont vite entrés dans l'esprit de la compétition ; to be in full swing [party, meeting, strike, inquiry] battre son plein ○. -
63 adductus
adductus, a, um part. passé de adduco. [st2]1 [-] amené, poussé. [st2]2 [-] tiré à soi, ramené, tendu, courbé, resserré, contracté. [st2]3 [-] raide, sévère, sérieux. - dicas adductum Tarentum, Hor.: on croirait Tarente transportée ici. - adductus misericordiā, Cic.: poussé par la pitié. - arcus adductus, Virg.: arc bandé. - adducta funibus arbor, Ov.: arbre qu'on fait plier avec des cordes. - adductus equus, Ov.: cheval retenu par le frein. - adducti nodi, Cic.: noeuds serrés. - adducta clava, Ov.: massue ramenée en arrière (pour frapper). - Nero rursus adductus, Tac.: Néron ayant repris un air grave. - adductum servitium, Tac.: joug rigoureux.* * *adductus, a, um part. passé de adduco. [st2]1 [-] amené, poussé. [st2]2 [-] tiré à soi, ramené, tendu, courbé, resserré, contracté. [st2]3 [-] raide, sévère, sérieux. - dicas adductum Tarentum, Hor.: on croirait Tarente transportée ici. - adductus misericordiā, Cic.: poussé par la pitié. - arcus adductus, Virg.: arc bandé. - adducta funibus arbor, Ov.: arbre qu'on fait plier avec des cordes. - adductus equus, Ov.: cheval retenu par le frein. - adducti nodi, Cic.: noeuds serrés. - adducta clava, Ov.: massue ramenée en arrière (pour frapper). - Nero rursus adductus, Tac.: Néron ayant repris un air grave. - adductum servitium, Tac.: joug rigoureux.* * *Adductus, Participium, Amené, Adduict.\Adductus, Nomen ex participio, pro Contractus. Plin. iunior, Pressior et adductior. Plus court, Plus brief. -
64 afflicto
adflicto (afflicto), āre, āvi, ātum [st2]1 [-] heurter contre, battre, pousser. [st2]2 [-] au fig. tourmenter, accabler, abattre, ravager, mettre à mal, maltraiter, endommager. - tempestate afflictari, Caes.: être battu par la tempête. - afflictari morbo, Cic.: être abattu par la maladie. - afflictari amore, Lucr.: être malade d'amour. - se adflictare: se frapper (en signe de douleur), s'affliger, se tourmenter.* * *adflicto (afflicto), āre, āvi, ātum [st2]1 [-] heurter contre, battre, pousser. [st2]2 [-] au fig. tourmenter, accabler, abattre, ravager, mettre à mal, maltraiter, endommager. - tempestate afflictari, Caes.: être battu par la tempête. - afflictari morbo, Cic.: être abattu par la maladie. - afflictari amore, Lucr.: être malade d'amour. - se adflictare: se frapper (en signe de douleur), s'affliger, se tourmenter.* * *Afflicto, afflictas, afflictare, Frequentatiuum. Cic. Fort tormenter et ruer ca et là.\Naues tempestas afflictabat. Caesar. Les agitoit et tormentoit, en les faisants heurter et choquer l'une contre l'autre.\Afflictari de re aliqua. Cic. Estre en grande peine et torment de quelque chose.\Afflictari morbo. Liu. Estre fort affligé et travaillé de maladie.\Afflictare sese. Cic. Se tormenter fort et continuellement. -
65 impressionner
impressionner [ɛ̃pʀesjɔne]➭ TABLE 1 transitive verba. to impress• tu ne m'impressionnes pas ! you don't scare me!b. ( = effrayer) to frightenc. [+ rétine] to act on ; [+ pellicule, photo] to expose* * *ɛ̃pʀesjɔne1) ( faire de l'effet) [personne, qualité, spectacle] to impress2) ( troubler) to disturb3) ( sensibiliser) to act on [rétine, pellicule]* * *ɛ̃pʀesjɔne vt1) (= frapper) to impress2) (= troubler) to upset3) PHOTOGRAPHIE to expose* * *impressionner verb table: aimer vtr1 ( faire de l'effet) [personne, qualité, spectacle] to impress [personne]; j'ai été très impressionné par ton travail I was very impressed by your work; se laisser facilement impressionner to be easily impressed; ne te laisse pas impressionner par les examinateurs don't let the examiners upset you; le dernier candidat m'a favorablement impressionné I was favourablyGB impressed by the last candidate;2 ( choquer) [spectacle, image] to disturb [personne];3 Physiol to act on [rétine, oreille];4 Phot to expose [pellicule].[ɛ̃presjɔne] verbe transitif1. [frapper] to impress -
66 lui
lui [lyi]( = personne ou animal mâle) him ; ( = personne ou animal femelle) her ; ( = chose, animal dont on ne connaît pas le sexe) it• tu lui as donné de l'eau ? (à un animal) have you given it (or him or her) some water? ; (à une plante) have you watered it?2. masculine pronoun• si j'étais lui, j'accepterais if I were him I would accept• elle est vendeuse, lui est maçon she's a saleswoman and he's a bricklayer• le Japon, lui, serait d'accord Japan, for its part, would agree• il n'aurait jamais fait ça, lui he would never have done that• lui, se marier ? jamais ! him get married? that'll be the day!• je ne la connais pas aussi bien que lui (que je le connais) I don't know her as well as him ; (qu'il la connaît) I don't know her as well as he doesd. (avec "qui", "que") c'est à lui que je veux parler it's him I want to speak to• ils ont trois chats, et lui qui ne voulait pas d'animaux ! they have three cats and to think that he didn't want any animals!* * *Note: Lorsqu'il représente une personne de sexe masculin ou un animal familier mâle, lui peut avoir plusieurs fonctions et se traduira différemment selon les cas: lui, c'est un menteur = he's a liar; donne-lui à boire = give him something to drink. Voir 1.Lorsqu'il représente un objet, un concept, une plante, un animal mâle ou femelle, quel que soit le genre du mot, lui se traduira par it ou ne se traduira pas. Voir 2.Lorsqu'il représente une personne de sexe féminin ou un animal familier femelle, lui = à elle se traduira par her: je ne lui dirai rien = I won't say anything to her. Voir 3.lɥi
1.
pronom personnel pronom personnel masculin (personne, animal familier)1) ( en fonction sujet)elle lit, lui regarde la télévision — she's reading, he's watching TV
c'est lui — ( à la porte) it's him
lui c'est lui et moi c'est moi — (colloq) he and I are different
je sais que ce n'est pas lui qui a fait ça — I know it wasn't he ou him who did it
2) ( dans une comparaison) himje travaille plus que lui — I work more than him ou than he does
je les vois plus souvent que lui — ( qu' il ne les voit) I see them more often than he does; ( que je ne le vois) I see them more often than I see him
3) ( en fonction d'objet)le frapper, lui, quelle idée! — hit him? what a thought!
lui, il faut l'enfermer — he should be locked away
4) ( après une préposition) himà cause de/autour de/après lui — because of/around/after him
c'est à lui — ( appartenance) it's his, it belongs to him; ( tour de rôle) it's his turn
c'est à lui de choisir — ( sa responsabilité) it's up to him to choose
2.
pronom personnel masculin et féminin (objet, concept, animal, plante) itle parti/l'association lance un appel, apportez-lui votre soutien — the party/the association is launching an appeal - give it your support
l'Espagne a signé, le Portugal, lui, n'a pas encore donné son accord — Spain has signed while Portugal hasn't yet agreed
le toit, lui, n'a pas besoin d'être réparé — the roof doesn't need to be repaired
l'appartement, lui, a été vendu — the apartment was sold
3.
pronom personnel féminin (personne, animal familier) her* * *lɥi1. ppSee:2. pronje le lui ai donné (à un homme) — I gave it to him, (à une femme) I gave it to her
Mon père est d'accord: je lui ai parlé ce matin. — My father said yes: I spoke to him this morning.
Ma mère est d'accord: je lui ai parlé ce matin. — My mother said yes: I spoke to her this morning.
Il est très content du cadeau que je lui ai offert. — He is very pleased with the present I gave him.
Elle est très contente du cadeau que je lui ai offert. — She is very pleased with the present I gave her.
"Qu'est-ce que tu donnes à ton poisson rouge?" — "Je lui donne de la nourriture pour poissons." — "What do you give your goldfish?" — "I give it fish food."
Elle est contente de lui. — She is pleased with him.
Cette voiture est à lui. — This car belongs to him.
J'ai pensé à lui toute la journée. — I thought about him all day long.
3) (dans une comparaison) himJe la connais mieux que lui. — I know her better than he does.
4) (sujet: forme emphatique)Lui, il est à Paris. — He is in Paris.
Lui, il est toujours en retard! — Oh him, he's always late!
C'est lui qui l'a fait. — He did it.
* * *lui pron pers❢ Lorsqu'il représente une personne de sexe masculin ou un animal familier mâle, lui peut avoir plusieurs fonctions et se traduira différemment selon les cas: lui, c'est un menteur = he's a liar; donne-lui à boire = give him something to drink. Voir A.Lorsqu'il représente un objet, un concept, une plante, un animal mâle ou femelle, quel que soit le genre du mot, lui se traduira par it ou ne se traduira pas. Voir B. Lorsqu'il représente une personne de sexe féminin ou un animal familier femelle, lui = à elle se traduira par her: je ne lui dirai rien = I won't say anything to her. Voir C.A pron pers m (personne, animal familier)1 ( en fonction sujet) elle lit, lui regarde la télévision she's reading, HE'S watching TV; lui et moi avons longuement discuté he and I had a long chat; lui seul a le droit de parler he alone has the right to talk; ses collègues et lui étaient ravis he and his colleagues were delighted; lui, il ne dit jamais ce qu'il pense HE never says what he thinks; c'est lui ( à la porte) it's him; lui c'est lui et moi c'est moi he and I are different; je sais que ce n'est pas lui qui a fait ça I know it wasn't he ou him who did it; lui qui pensait avoir bien répondu à l'examinateur! and HE was the one who thought he had given the right answer at the exam!; l'Espagne a signé, le Portugal, lui, n'a pas encore donné son accord Spain has signed while Portugal hasn't yet agreed; le toit, lui, n'a pas besoin d'être réparé the ROOF doesn't need to be repaired; l'appartement, lui, a été vendu the apartment was sold;2 ( dans une comparaison) him; je travaille plus que lui I work more than him ou than he does; je les vois plus souvent que lui ( qu'il ne les voit) I see them more often than he does; ( que je ne le vois) I see them more often than him ou than I see him; elle est plus âgée que lui she's older than him ou than he is;3 ( en fonction d'objet) le frapper, lui, quelle idée! hit HIM? what a thought!; lui, il faut l'enfermer HE should be locked away;4 ( après une préposition) him; à cause de/autour de/après lui because of/around/after him; un cadeau pour lui a present for him; pour lui c'est important? is it important to him?; elle ne pense plus à lui she doesn't think about him anymore; je n'écris à personne sauf lui I don't write to anyone but him, I only write to him; sans lui, nous n'aurions pas pu réussir we could never have managed without him; à lui ( en jouant) his turn; ce sont des amis à lui they're friends of his ; il n'a pas encore de voiture à lui he doesn't have his own car yet; à lui, je peux dire la vérité I can tell HIM the truth; la tasse verte est-elle à lui? is the green cup his?, does the green cup belong to him?; c'est à lui ( appartenance) it's his, it belongs to him; ( séquence) it's his turn; c'est à lui de faire la vaisselle it's his turn to do the dishes; c'est à lui de choisir ( son tour) it's his turn to choose; ( sa responsabilité) it's up to him to choose;5 (lui = à lui) il ne lui a pas fait mal he didn't hurt him; je le lui ai donné I gave it to him; je lui en veux I bear a grudge against him; rends-lui ses jouets give him back his toys.B pron pers mf (objet, concept, animal, plante) it; le parti/l'association lance un appel, apportez-lui votre soutien the party/the association is launching an appeal-give it your support; mon article était terminé puis j'ai décidé de lui ajouter des photos my article was finished and then I decided to include some photos; ta plante n'est pas vigoureuse, tu devrais lui mettre de l'engrais your plant isn't very healthy, you should feed it ou give it some fertilizer.C pron pers f (personne, animal familier) her; je l'ai rencontrée hier et lui ai annoncé la nouvelle I met her yesterday and told her the news; rends-lui sa jupe/ses jouets give her back her skirt/her toys; je ne le lui ai pas dit I didn't tell her.[lɥi] pronom personnelA.[REPRÉSENTANT LE GENRE MASCULIN OU FÉMININ]1. [complément - homme] him ; [ - femme] her ; [ - chose, animal] it ; [ - animal domestique] him, herje lui ai parlé I spoke to him/heril le lui a présenté he introduced him to him/herdonne-le-lui give it to him/herça ne lui rapporte rien he/she isn't getting anything out of itil lui est difficile de venir it's difficult for him/her to come2. [se substituant à l'adjectif possessif]il lui a serré la main he shook his/her handB.[REPRÉSENTANT LE GENRE MASCULIN]1. [sujet - personne] he ; [ - chose, animal] it ; [ - animal domestique] heelle est charmante, mais lui est impossible she's charming but he's infuriatingsi j'étais lui... if I were him...quant à lui, il n'était pas là as for him, he wasn't there2. [avec un présentatif]c'est tout lui! that's typical of him!, that's him all over!elle ne veut que lui pour avocat he's the only lawyer she will accept, she won't have any lawyer but himelle ne lui a pas plu, à lui he didn't like her at allcette valise n'est pas à lui? isn't that his suitcase?, doesn't that suitcase belong to him?sans lui, tout était perdu without him ou if it hadn't been for him, all would have been lostil a réussi à le soulever à lui (tout) seul he managed to lift it on his own ou without any help4. [en fonction de pronom réfléchi] himself -
67 porte
I f1) дверь; дверцаfausse porte — глухая дверь; потайная дверьporte à deux battants, à deux vantaux — двустворчатая дверьporte à jour, porte à claire-voie — решётчатая дверьêtre à la porte — стоять у двериà la porte, sur la porte — на двери, у дверей; на порогеà la porte бельг. — на улице, во двореmanger à la porte бельг. — есть на дворе, на террасеà la porte! — вон!, убирайтесь!porte à porte — дверь в дверь, в самом близком соседствеfaire de porte à porte — ходить из дома в дом (при сборе подписей и т. п.)passer la nouvelle de porte en porte — передавать новости из дома в домla porte! — закройте [откройте] дверь!parler, recevoir qn entre deux portes — разговаривать с кем-либо, принимать кого-либо на пороге, наскороla porte à côté разг. — совсем рядом••c'est la porte ouverte à tous les abus — это открывает путь к любым злоупотреблениям; здесь возможны любые злоупотребленияrégime de la porte ouverte полит. — режим, политика открытых дверейtoutes les portes sont ouvertes devant lui — перед ним все двери открытыjournée portes ouvertes — день открытых дверейl'ennemi est à nos portes! — враг у ворот!donner [céder] la porte à qn — пропустить в дверь раньше себя ( из вежливости)tirer la porte sur soi — закрыть за собой дверьforcer la porte de qn — ворваться к кому-либоfermer [refuser, défendre, interdire, garder] sa porte à qn — никого не принимать; не пускать кого-либо в домfermer à qn la porte au nez — захлопнуть дверь перед чьим-либо носомécouter aux portes — подслушивать под дверьюfaire la porte — служить швейцаромlaisser la porte ouverte à... — оставить возможность для...frapper à la bonne ( mauvaise) porte — обратиться туда( не туда), куда следуетentrer par la petite porte — начать карьеру с мелких должностейaimable comme une porte de prison разг. — неприветливый, мрачныйune porte mal graissée chante погов. — немазаное колесо скрипитil faut qu'une porte soit ouverte ou fermée погов. — надо принять то или иное решение2)3) дверца (шкафа, холодильника, печи и т. п.)4) ход, путь, доступ6) тех. колечко, кольцо (для крючка, застёжки)7) ист.8) физ. импульсII adj -
68 addo
addo, ĕre, dĭdī, dĭtum, tr. [st1]1 [-] approcher de, placer à côté de, attacher à, mettre dans. - addere frena feris, Virg.: mettre le frein à des chevaux fougueux. - alicui socium se addere, Virg.: s'attacher comme compagnon à qqn. - addere manus in arma, Ov.: mettre les armes à la main. - addere virgas alicui, Liv.: frapper qqn de verges. - addere allium in cava dentium, Plin.: introduire de l'ail dans les dents creuses. - addere se in florem, Ov.: passer à l'état de fleur. [st1]2 [-] au fig.: apporter, donner. - fletus ingenio muliebri additus est, Pac.: les larmes sont le partage des femmes. - alicui animum (animos) addere: donner du courage à qqn, donner un surcroît de courage à qqn. - addere dignitatem, Sall.: donner de la considération. - addere moram rebus, Virg.: retarder une entreprise. - addere modum dextrae, Sil.: suspendre ses coups. [st1]3 [-] ajouter à (ad + acc., ou dat.), adjoindre, joindre, donner (en surplus). - nihil addo, Cic. de Or. 2, 63, 255: je ne mets rien de plus, je ne renchéris pas. - addere res novas in edictum, Nep.: ajouter de nouvelles dispositions à un édit. - avec dat. addere flammae aquam, Tib. 2, 4, 42: jeter de l'eau sur le feu. - rem ad rem addere: ajouter qqch à qqch. - avec dat. non esse malo addendum malum, Phaedr. 6: il ne faut pas à un mal ajouter un autre mal. - rogo ut pari simplicitate, si qua existimabitis addenda commutanda omittenda, indicetis mihi, Plin. Ep. 3, 10: je vous prie de m'indiquer en toute simplicité les ajouts, les modifications et les suppressions qu'il y a lieu de faire. - magnitudinem animi in addendo, non demendo reipublicae, ostendere, Sall.: mettre sa grandeur d'âme à enrichir et non à dépouiller la république. - addere + prop, inf.: ajouter que. - addere ut: ajouter que. - addere ne: ajouter que... ne... pas. - addere gradum (s.-ent. gradui): doubler le pas, presser le pas. - (huc) adde quod: (à cela) ajoute le fait que. - hunc laborem ad cotidiana opera addebant, Caes. BC. 3, 49: ils ajoutaient cette peine à leurs tâches quotidiennes. - eas epistulas in eundem fasciculum velim addas, Cic. Att. 12, 53: je voudrais que tu joignes les lettres au même paquet. - conpertum ego habeo verba virtutem addere, Sall. C. 58: je sais bien que les paroles ne donnent pas de courage. - addere alicui calcar: éperonner qqn, stimuler qqn. - multum animis eorum addere, Sall. J. 75: accroître leur courage. - addere de aliqua re, Caes. BG. 5, 41: parler en outre de qqch. - pauca addit, Caes. BC, 1, 8, 4: il ajoute quelques mots. - ceteris audaciam addere, Sall. J. 94: inspirer de l'audace aux autres. - nugis pondus addere, Hor. Ep. 1, 18: donner de l'importance à des bagatelles. - addere arti plurimum, Quint.: contribuer beaucoup au progrès de l'art. [st1]4 [-] additionner, faire une addition. - addendo deducendoque videre quae reliqui summa fiat, Cic. Off. 1, 18, 59: [en ajoutant et en retranchant, voir ce que devient le total du reste] = par des additions et des soustractions, voir ce qui reste au total.* * *addo, ĕre, dĭdī, dĭtum, tr. [st1]1 [-] approcher de, placer à côté de, attacher à, mettre dans. - addere frena feris, Virg.: mettre le frein à des chevaux fougueux. - alicui socium se addere, Virg.: s'attacher comme compagnon à qqn. - addere manus in arma, Ov.: mettre les armes à la main. - addere virgas alicui, Liv.: frapper qqn de verges. - addere allium in cava dentium, Plin.: introduire de l'ail dans les dents creuses. - addere se in florem, Ov.: passer à l'état de fleur. [st1]2 [-] au fig.: apporter, donner. - fletus ingenio muliebri additus est, Pac.: les larmes sont le partage des femmes. - alicui animum (animos) addere: donner du courage à qqn, donner un surcroît de courage à qqn. - addere dignitatem, Sall.: donner de la considération. - addere moram rebus, Virg.: retarder une entreprise. - addere modum dextrae, Sil.: suspendre ses coups. [st1]3 [-] ajouter à (ad + acc., ou dat.), adjoindre, joindre, donner (en surplus). - nihil addo, Cic. de Or. 2, 63, 255: je ne mets rien de plus, je ne renchéris pas. - addere res novas in edictum, Nep.: ajouter de nouvelles dispositions à un édit. - avec dat. addere flammae aquam, Tib. 2, 4, 42: jeter de l'eau sur le feu. - rem ad rem addere: ajouter qqch à qqch. - avec dat. non esse malo addendum malum, Phaedr. 6: il ne faut pas à un mal ajouter un autre mal. - rogo ut pari simplicitate, si qua existimabitis addenda commutanda omittenda, indicetis mihi, Plin. Ep. 3, 10: je vous prie de m'indiquer en toute simplicité les ajouts, les modifications et les suppressions qu'il y a lieu de faire. - magnitudinem animi in addendo, non demendo reipublicae, ostendere, Sall.: mettre sa grandeur d'âme à enrichir et non à dépouiller la république. - addere + prop, inf.: ajouter que. - addere ut: ajouter que. - addere ne: ajouter que... ne... pas. - addere gradum (s.-ent. gradui): doubler le pas, presser le pas. - (huc) adde quod: (à cela) ajoute le fait que. - hunc laborem ad cotidiana opera addebant, Caes. BC. 3, 49: ils ajoutaient cette peine à leurs tâches quotidiennes. - eas epistulas in eundem fasciculum velim addas, Cic. Att. 12, 53: je voudrais que tu joignes les lettres au même paquet. - conpertum ego habeo verba virtutem addere, Sall. C. 58: je sais bien que les paroles ne donnent pas de courage. - addere alicui calcar: éperonner qqn, stimuler qqn. - multum animis eorum addere, Sall. J. 75: accroître leur courage. - addere de aliqua re, Caes. BG. 5, 41: parler en outre de qqch. - pauca addit, Caes. BC, 1, 8, 4: il ajoute quelques mots. - ceteris audaciam addere, Sall. J. 94: inspirer de l'audace aux autres. - nugis pondus addere, Hor. Ep. 1, 18: donner de l'importance à des bagatelles. - addere arti plurimum, Quint.: contribuer beaucoup au progrès de l'art. [st1]4 [-] additionner, faire une addition. - addendo deducendoque videre quae reliqui summa fiat, Cic. Off. 1, 18, 59: [en ajoutant et en retranchant, voir ce que devient le total du reste] = par des additions et des soustractions, voir ce qui reste au total.* * *I.Addo, addas, addare, pen. corr. Plaut. Donner.II.Addo, addis, addidi, penul. corr. additum, pen. corr. addere, Ex Ad, et Do, das. Adjouster, Bailler d'avantage.\Quid ad hanc mansuetudinem addi potest? Cic. Est il possible d'estre plus doulx?\Addere in potu vnguentum. Plin. Mesler parmi.\Nihil addo de meo. Cic. Je n'y adjouste rien du mien.\Literas meas in eundem fasciculum velim addas. Cic. Que tu les mettes au mesme pacquet.\Hoc addebat. Terent. Il disoit d'avantage, Il adjoustoit oultre.\In vnguenta additur ab aliquibus. Plin. Aucuns le meslent parmi ou dedens les onguents, Le meslent avec les autres drogues pour faire des onguents.\In medicamenta additur. Plin. Il entre dedens les medicaments, On en fait des medicaments.\In mustum addere. Plin. Mesler parmi, ou Mettre dedens du moust.\Additur in caua dentium. Pli. On le met dedens le creux des dents.\Addere in coronas. Plin. En faire des chapeaux avec d'autres fleurs. \ Addere in nares. Plin. Mettre dedens le nez.\Adde huc praedas hominum atque pecudum actas. Liu. Adjouste ci endroit les ravissements des hommes et bestails.\Adde quod insidiae sacris a vatibus absunt. Ouid. Oultre ce.\Addere animum. Cic. Accroistre le courage.\Annos duos addiderat ad duo lustra. Ouid. Il avoit douze ans, Il estoit aagé de douze ans.\Aquam addere flammae. Tibull. Jecter de l'eau sur la flambe pour l'esteindre.\Calcar addere alicui. Horat. Inciter, Picquer.\Cornua addere pauperi. Horat. Luy bailler des cornes, Luy bailler occasion d'estre fier, orgueilleux, ou violent.\Hunc virtus addidit astris. Ouid. Ses vertus l'ont mis au ciel, Par ses vertus il est monté au ciel.\Addere cognomen. Liu. Surnommer.\Addere, vel ponere ad compendium. Plaut. Abbreger son compte.\Addere custodem vel comitem. Plaut. Bailler pour garde, ou Pour faire compagnie.\Addere dono. Plaut. Donner oultre, ou D'avantage.\Exemplis melioribus se addere. Claudia. Suyvre les meilleurs exemples.\Facta pollicitis addere. Ouid. Faire ce qu'on a promis, Accomplir sa promesse, Tenir promesse.\Addere fidem. Plin. iunior. Confermer.\Fidem pollicitam dictis addere. Ouid. Pollicitam dictis Iuppiter adde fidem. Tien ta promesse, Fay ce que tu m'as promis.\Fiduciam addere alicui rei. Tacit. Donner fiance ou bonne esperance.\Finem addere alicui rei. Claudian. Mettre fin.\Fraena equis addere. Virgil. Brider.\Gradum addere. Plin. iunior. Se haster, Marcher plus viste, Avancer son pas.\Laborem addere alicui rei. Tacit. Prendre, ou Mettre peine à bien accoustrer quelque chose.\Manus addere in vincula. Ouid. Lier les mains.\Addere naturam. Virgil. Bailler une nature, ou condition.\Nomen addere alicui. Claud. Nommer, Imposer un nom.\Addere operam. Plaut. Mettre peine.\Cancer partes illaesas addit vitiatis. Ouid. Le chancre corrompt les parties saines.\Scelus addere in scelus. Oui. Faire meschanceté sur meschanceté.\Spem et metum addere alicui. Tacit. Donner esperance et crainte.\Stimulos in praelia menti addere. Lucan. Inciter au combat, Encourager pour combatre.\Addere vitium pudicitiae. Plaut. Despuceler une vierge.\Vocabulum aliquod filio addere. Claudian. Donner, ou Imposer quelque nom.\Virtutem addere. Sallust. Faire plus vaillant, ou vertueux.\Addidit multum reipublicae. Sallust. Il a beaucoup profité à la republique, Il a beaucoup augmenté le bien public.\Addere, pro Large et copiose dare seu ministrare. Adde merum. Tibullus. Verse moy du vin largement, et sans eau, Renforce de vin. -
69 nota
nŏta, ae, f. [st1]1 [-] signe, marque, abréviation; poét. écrit, lettre. - reliquis epistulis notam apponam eam quæ mihi tecum convenit, Cic. Fam. 13, 6, 2: dans les autres lettres je mettrai la marque dont je suis convenu avec toi. - notæ ac vestigia flagitiorum, Cic. Verr. 2, 115: marques et traces d'infamies. - notæ argumentorum, Cic. de Or. 2, 174: marques distinctives des arguments [qui les font trouver aisément]. - nomina tamquam rerum notæ, Cic. Fin. 5, 74: les termes qui sont en qq sorte les signes distinctifs des idées. - cujusque generis nota, Cic. Or. 75: trait caractéristique de chaque genre. - litterarum notæ, Cic. Tusc. 1, 62: signes d'écriture, lettres (chiffres: Diom. 426, 3). - d'où [poét.] écrit, lettre Hor. O. 4, 8, 13; Ov. M. 6, 577, etc. - notae musicae, Quint.: notes de musiques. - notæ librariorum, Cic. de Or. 3, 173: signes des copistes, signes de ponctuation. - compuctus notis, Cic. Off. 2: tatoué. - deformare stigmatum notis, Suet.: marquer au fer rouge. [st1]2 [-] empreinte de monnaie, effigie. - modo munera dividebat... modo nummos omnis notae, Suet. Aug. 75: il distribuait tantôt des présents tantôt des monnaies de toute effigie. - quotiens per notas scribit, B pro A, C pro B ponit, Suet. Aug. 88: chaque fois qu'il écrit en lettres chiffrées, il met B au lieu de A, C au lieu de B. - nummum argenteum nota sideris Capricorni percutere, Suet. Aug. 94: faire frapper une pièce de monnaie à l'effigie du capricorne. [st1]3 [-] étiquette (sur les amphores pour rappeler l'année du vin ou le cru). - cf. Cic. Br. 287. - interior nota Falerni, Hor. O. 2: l'étiquette du Falerne placé au fond de la cave. - ut Chio nota si conmixta Falerni est, Hor. S. 1, 10: comme si au vin de Chios était mélangé le cru de Falerne. [st1]4 [-] note du censeur, blâme (motivé, inscrit à côté du nom). - nota censoria ou nota: blâme du censeur. - censoriæ severitatis nota inuri, Cic. Clu. 129: être marqué d'infamie par la rigueur des censeurs. - institutum fertur, ut censores motis e senatu adscriberent notas, Liv. 39, 42, 6: c'était l'usage, paraît-il, que les censeurs ajoutassent à côté du nom des exclus du Sénat une note justificative. - cf. Liv. 24, 18, 9; 32, 7, 3; 41, 27, 1. - ad cenam, non ad notam invito, Plin. Ep. 2, 6, 3: c'est à un dîner, non à un arrêt flétrissant de censeur que j'invite. [st1]5 [-] tache, flétrissure, honte. - quæ nota domesticæ turpitudinis non insista vitæ tuæ est? Cic. Cat. 1, 13: est-il une flétrissure provenant de scandales domestiques qui ne soit imprimée sur ta vie? -- cf. Cic. Sull. 88. - litteras alicujus insigni quadam nota atque ignominia nota condemnare, Cic. Prov. 25: condamner une lettre de qqn en lui imprimant une sorte de stigmate insigne, une flétrissure d'un genre nouveau. [st1]6 [-] marque, sorte, qualité. - mel secundæ notæ, Col. 9, 15, 3: miel de seconde qualité. - ex hac nota corporum est aer, Sen. Nat. 2, 2, 4: l'air est un corps de cette espèce. - de meliore nota commendare aliquem, Cic. Fam. 7, 29, 1: recommander qqn de la meilleure sorte. - beneficia ex vulgari nota, Sen. Ben. 3, 9, 1: bienfaits d'espèce commune. - pessimae notae mancipia, Sen. Ep. 2, 15, 3: les esclaves de la pire espèce. [st1]7 [-] annotation, marque, remarque. - notam apponere ad malum versum, Cic. Pis. 73: mettre une remarque devant un mauvais vers. - nomina et notae morti destinatorum, Suet.: les noms et les annotations concernant les personnes destinées à la mort. - ex nota Marcelli constat... Dig. 49, 17, 10: il résulte d'une note de Marcellus... [st1]8 [-] qqf. distinction honorable. - ab urbe Numantina traxit notam, Ov.: il doit à Numance son nom glorieux.* * *nŏta, ae, f. [st1]1 [-] signe, marque, abréviation; poét. écrit, lettre. - reliquis epistulis notam apponam eam quæ mihi tecum convenit, Cic. Fam. 13, 6, 2: dans les autres lettres je mettrai la marque dont je suis convenu avec toi. - notæ ac vestigia flagitiorum, Cic. Verr. 2, 115: marques et traces d'infamies. - notæ argumentorum, Cic. de Or. 2, 174: marques distinctives des arguments [qui les font trouver aisément]. - nomina tamquam rerum notæ, Cic. Fin. 5, 74: les termes qui sont en qq sorte les signes distinctifs des idées. - cujusque generis nota, Cic. Or. 75: trait caractéristique de chaque genre. - litterarum notæ, Cic. Tusc. 1, 62: signes d'écriture, lettres (chiffres: Diom. 426, 3). - d'où [poét.] écrit, lettre Hor. O. 4, 8, 13; Ov. M. 6, 577, etc. - notae musicae, Quint.: notes de musiques. - notæ librariorum, Cic. de Or. 3, 173: signes des copistes, signes de ponctuation. - compuctus notis, Cic. Off. 2: tatoué. - deformare stigmatum notis, Suet.: marquer au fer rouge. [st1]2 [-] empreinte de monnaie, effigie. - modo munera dividebat... modo nummos omnis notae, Suet. Aug. 75: il distribuait tantôt des présents tantôt des monnaies de toute effigie. - quotiens per notas scribit, B pro A, C pro B ponit, Suet. Aug. 88: chaque fois qu'il écrit en lettres chiffrées, il met B au lieu de A, C au lieu de B. - nummum argenteum nota sideris Capricorni percutere, Suet. Aug. 94: faire frapper une pièce de monnaie à l'effigie du capricorne. [st1]3 [-] étiquette (sur les amphores pour rappeler l'année du vin ou le cru). - cf. Cic. Br. 287. - interior nota Falerni, Hor. O. 2: l'étiquette du Falerne placé au fond de la cave. - ut Chio nota si conmixta Falerni est, Hor. S. 1, 10: comme si au vin de Chios était mélangé le cru de Falerne. [st1]4 [-] note du censeur, blâme (motivé, inscrit à côté du nom). - nota censoria ou nota: blâme du censeur. - censoriæ severitatis nota inuri, Cic. Clu. 129: être marqué d'infamie par la rigueur des censeurs. - institutum fertur, ut censores motis e senatu adscriberent notas, Liv. 39, 42, 6: c'était l'usage, paraît-il, que les censeurs ajoutassent à côté du nom des exclus du Sénat une note justificative. - cf. Liv. 24, 18, 9; 32, 7, 3; 41, 27, 1. - ad cenam, non ad notam invito, Plin. Ep. 2, 6, 3: c'est à un dîner, non à un arrêt flétrissant de censeur que j'invite. [st1]5 [-] tache, flétrissure, honte. - quæ nota domesticæ turpitudinis non insista vitæ tuæ est? Cic. Cat. 1, 13: est-il une flétrissure provenant de scandales domestiques qui ne soit imprimée sur ta vie? -- cf. Cic. Sull. 88. - litteras alicujus insigni quadam nota atque ignominia nota condemnare, Cic. Prov. 25: condamner une lettre de qqn en lui imprimant une sorte de stigmate insigne, une flétrissure d'un genre nouveau. [st1]6 [-] marque, sorte, qualité. - mel secundæ notæ, Col. 9, 15, 3: miel de seconde qualité. - ex hac nota corporum est aer, Sen. Nat. 2, 2, 4: l'air est un corps de cette espèce. - de meliore nota commendare aliquem, Cic. Fam. 7, 29, 1: recommander qqn de la meilleure sorte. - beneficia ex vulgari nota, Sen. Ben. 3, 9, 1: bienfaits d'espèce commune. - pessimae notae mancipia, Sen. Ep. 2, 15, 3: les esclaves de la pire espèce. [st1]7 [-] annotation, marque, remarque. - notam apponere ad malum versum, Cic. Pis. 73: mettre une remarque devant un mauvais vers. - nomina et notae morti destinatorum, Suet.: les noms et les annotations concernant les personnes destinées à la mort. - ex nota Marcelli constat... Dig. 49, 17, 10: il résulte d'une note de Marcellus... [st1]8 [-] qqf. distinction honorable. - ab urbe Numantina traxit notam, Ov.: il doit à Numance son nom glorieux.* * *Nota, notae, a Nosco, noscis, noui, notum. Plin. Une marque, Une note, Tavelure, Tache.\Grandibus notis maculosus. Virgil. Tavelé, Taché, Tacheté, Moucheté, Marqueté.\Lasciuis notis liuida colla. Ouid. De morsures.\Apponere notam ad malum versum. Cic. Y mettre une marque.\Sulpitii successori nos de meliore nota commenda. Curius ad Ciceronem. A bon escient, et de la plus grande recommendation qui soit, Bien affectueusement, De la bonne sorte.\Nonnullis commisceri muraenas cum alterius notae piscibus, non placet. Columel. Avec poissons d'autre sorte, ou espece.\Mandare notas et nomina foliis. Virgil. Escrire sur des fueilles d'arbres.\Notae. Sueton. Petites marques et abbregez, ou abbreviatures, dont les anciens escrivoyent, quand ils avoyent haste.\Notis scribere. Sueton. Escrire par telles petites marques et abbregez.\Nota. Cic. Mauvais bruit et renom de deshonneur, Diffame.\Inurere notam. Cic. Mettre sus un mauvais bruit d'aucun, Diffamer.\Eximere notae. Gell. Faire grace du mauvais bruit qu'on avoit imposé.\Notae, Reprehensiones. Plin. iunior. Reprehensions et correction d'aucune escripture.\Apponere notam. Cic. Mettre quelque marque.\Ad coenam, non ad notam inuito. Plin. iunior. Je semonds les gents à souper, et non point à les noter et diffamer.\Instruit etiam secretis notis, per quas haud dubie agnoscerent sua mandata esse. Liu. Il luy baille signes ou marques et certaines enseignes.\Notae amoris. Cic. Signes d'amours.\Notas et vestigia scelerum suorum multis in locis relinquere. Cic. Arguments et indices. -
70 repello
rĕpello, ĕre, reppuli (repuli), repulsum - tr. - [st2]1 [-] frapper (un objet qui repousse). [st2]2 [-] pousser en arrière, repousser, refouler. [st2]3 [-] éloigner, écarter, rejeter, empêcher, se défendre contre, se garantir de (ab + abl.). [st2]4 [-] dédaigner, rejeter, rebuter. - militum concursu et telis repulsi, hoc conatu destiterunt, Caes. BG. 1, 8: empêchés par l'attaque et les traits des soldats, ils renoncèrent à cette entreprise.* * *rĕpello, ĕre, reppuli (repuli), repulsum - tr. - [st2]1 [-] frapper (un objet qui repousse). [st2]2 [-] pousser en arrière, repousser, refouler. [st2]3 [-] éloigner, écarter, rejeter, empêcher, se défendre contre, se garantir de (ab + abl.). [st2]4 [-] dédaigner, rejeter, rebuter. - militum concursu et telis repulsi, hoc conatu destiterunt, Caes. BG. 1, 8: empêchés par l'attaque et les traits des soldats, ils renoncèrent à cette entreprise.* * *Repello, repellis, repuli, penul. corr. repulsum, repellere. Plaut. Repoulser.\Iugum seruitutis repellere a corpore suo. Cic. Se delivrer de servitude.\Preces alicuius repellere. Ouid. Refuser.\Sanguinem repellere. Plin. Saigner aucun.\Seruitutem a ciuibus repellere. Cic. Delivrer de servitude.\Vim vi repellere. Cic. Resister à force par force.\Repellere ab impendiendo et laedendo. Cic. Garder d'empescher et de nuire.\Repelli a gubernaculis ciuitatum. Cic. Estre rejecté du gouvernement de la ville. -
71 porté
porte [pɔʀt]1. feminine nouna. [de maison, voiture, meuble] door ; [de jardin, stade, ville] gate ; ( = seuil) doorstep ; ( = embrasure) doorway• Dijon, porte de la Bourgogne Dijon, the gateway to Burgundyb. [d'aéroport] gate• la porte ! (inf) shut the door!• mettre or flanquer qn à la porte (inf) (licencier) to fire sb (inf) ; (éjecter) to boot (inf) sb out• entrer par la petite/la grande porte (figurative) to start at the bottom/at the top• j'ai trouvé porte close (maison) no one answered the door ; (magasin, bâtiment public) it was closed• vous avez frappé à la bonne/mauvaise porte (figurative) you've come to the right/wrong place2. compounds* * *pɔʀt
1.
adjectif [veine] portal
2.
1) ( entrée) ( de bâtiment) door; (de parc, stade, ville) gateouvrir ses portes (au public) — [salon, exposition, magasin] to open (to the public)
mettre à la porte — ( exclure d'un cours) to throw [somebody] out; ( renvoyer) to expel [élève]; to fire, to sack (colloq) GB [employé]
ce n'est pas la porte à côté — (colloq) it's quite far
trouver porte close or de bois — to find nobody in
tu frappes à la bonne/mauvaise porte — you've come to the right/wrong place
2) ( moyen d'accès) gateway3) ( possibilité) door4) ( dans un aéroport) gate6) ( portière) doorune voiture à deux/cinq portes — a two-/five-door car
7) ( en électronique) gate•Phrasal Verbs:••entrer par la petite/grande porte — to start at the bottom/top
il faut qu'une porte soit ouverte ou fermée — Proverbe you've got to decide one way or the other
* * *pɔʀt nf1) [maison, pièce] doorFerme la porte, s'il te plaît. — Close the door, please.
à ma porte (= tout près) — on my doorstep
2) [ville, forteresse] gate3) (dans un aéroport) gateporte d'embarquement — departure gate, gate
Vol 432 à destination de Paris: porte numéro trois. — Flight 432 to Paris: gate 3.
4) SKI gatemettre à la porte — to throw out, (= licencier) to sack
prendre la porte — to leave, to go away
* * *A adj [veine] portal.B nf1 ( entrée) ( de bâtiment) door; (de parc, stade, jardin) gate; la porte de derrière/devant the back/front door; la porte du jardin the garden gate; devant la porte de l'hôpital outside the hospital; je me suis garée devant la porte I've parked right outside; avoir une gare à sa porte to have a station on one's doorstep; Grenoble est aux portes des Alpes Grenoble is the gateway to the Alps; aux portes du désert at the edge of the desert; passer la porte to enter the house; ouverture/fermeture des portes à 18 heures doors open/close at 6 o'clock; ouvrir sa porte à qn to let sb in; ouvrir la porte à la critique to invite criticism; c'est la porte ouverte à la criminalité it's an open invitation to crime; ouvrir/fermer ses portes (au public) [salon, exposition, magasin] to open/close (to the public); l'entreprise a fermé ses portes the company has gone out of business; la Communauté a ouvert ses portes au Portugal the Community has admitted Portugal; mettre à la porte ( exclure d'un cours) to throw [sb] out; ( renvoyer) to expel [élève]; to fire, to sack○ GB [employé]; ce n'est pas la porte à côté○ it's quite far; voir qn entre deux portes to see sb very briefly; trouver porte close or de bois to find nobody in; j'ai mis deux heures, de porte à porte it took me two hours (from) door to door;2 ( panneau mobile) (de maison, meuble, d'avion) door; (de jardin, parc, stade) gate; une porte en bois/fer a wooden/an iron door; se tromper de porte lit to get the wrong door; fig to come to the wrong place; frapper à la porte de qn lit, fig to knock at sb's door; frapper à la bonne/mauvaise porte to come to the right/wrong place;3 ( de ville fortifiée) gate; aux portes de la ville at the city gates;4 ( moyen d'accès) gateway; la porte des honneurs the gateway to honoursGB; la victoire leur ouvre la porte de la finale the victory clears the way to the final for them;5 ( possibilité) door; cela ouvre/ferme bien des portes it opens/closes many doors;6 ( dans un aéroport) gate; porte numéro 10 gate number 10;8 ( portière) door; une voiture à deux/cinq portes a two-/five-door car;9 Électron gate.porte basculante up-and-over door; porte bâtarde medium-sized door; porte battante swing door; porte coulissante sliding door; porte d'écluse lock gate; porte d'entrée ( de maison) front door; (d'église, hôpital, immeuble) main entrance; porte pliante folding door; porte de service tradesmen's entrance GB, service entrance; porte de sortie lit exit; fig escape route; porte à tambour revolving door; porte tournante = porte à tambour; porte vitrée glass door; les portes de l'Enfer Relig the gates of Hell; portes ouvertes open day GB, open house US; journée or opération portes ouvertes à l'école the school is organizing an open day GB ou open house US; les portes du Paradis Relig the gates of Heaven.prendre la porte to leave; entrer par la petite/grande porte to start at the bottom/top; enfoncer une porte ouverte to state the obvious; il faut qu'une porte soit ouverte ou fermée Prov you've got to decide one way or the other; ⇒ balayer.[pɔrte] nom masculin -
72 slaan
2 〈 in het gezicht〉 gifler (qn.)3 [door een zwaaiende beweging op, van de plaats brengen; ook m.b.t. het oog, de blik] jeter4 [van het speelbord verwijderen] prendre♦voorbeelden:een steen sloeg een barst in het raam • une pierre a fêlé la vitreeiwit slaan • battre les blancs d'oeufsde gevangenen werden geslagen • les prisonniers étaient battuseen spijker in de muur slaan • enfoncer un clou dans le murde trommel slaan • battre le tambouralles kort en klein slaan • tout démolirzich door het werk heen slaan • venir à bout de son travail〈 figuurlijk〉 niet van iemand af te slaan zijn • être toujours pendu aux basques de qn.〈 figuurlijk〉 ergens niet weg te slaan zijn • ne pouvoir être délogé de qp.iemand in elkaar slaan • rouer qn. de coupsiemand in het gezicht slaan • frapper qn. au visagede bal over het hek slaan • envoyer le ballon par-dessus la grillestof uit een tapijt slaan • battre un tapisstof van zijn jas slaan • secouer la poussière de son manteau; épousseter son manteau 〈 met borstel〉2 iemand een mantel om het lichaam slaan • envelopper qn. dans un manteaude armen om de hals van iemand slaan • jeter les bras autour du cou de qn.zijn arm om iemand heen slaan • enlacer qn.de armen over elkaar slaan • croiser les bras2 [m.b.t. hart, pols; ook deur, trom] battre3 [m.b.t. klok] sonner4 [+ op][betreffen] concerner5 [begin maken met] se mettre (à faire qc.)♦voorbeelden:hard slaan • taper durmet de vleugels slaan • battre des ailesmet de armen en benen slaan • se démenerer maar op los slaan, in het wilde weg slaan • taper dans le taser flink op los slaan • ne pas y aller de main mortehet schip slaat aan stukken • le navire se brisehet water slaat tegen het schip • l'eau bat le navirede regen slaat tegen de ruit • la pluie fouette contre la vitrehet slaan van het hart • le battement du coeurhet slaan van de regen • le fouettement de la pluiehet slaat twee uur • deux heures sonnentdat slaat nergens op • ça ne rime à riendat slaat op de huidige situatie • cela se rapporte à la situation actuelleoverboord slaan • passer par-dessus bordde angst slaat hem om het hart • l'angoisse le paralysede rook slaat me op de adem • la fumée me suffoquetegen de grond slaan • tomber par terrede vlammen sloegen uit het dak • les flammes jaillissaient du toit -
73 hammer
hammer [ˈhæmər]1. nounmarteau m• they were going at it hammer and tongs ( = working) ils y mettaient tout leur cœur ; ( = arguing) ils discutaient âprementa. [+ metal] marteler• I'd had it hammered into me that... on m'avait enfoncé dans la tête que...b. (British) (inf) ( = defeat) battre à plates coutures ; ( = criticize severely) descendre en flammes ; ( = damage severely) frapper de plein fouet[+ plan, agreement] élaborer (avec difficulté)* * *['hæmə(r)] 1.1) gen, Music marteau mto come ou go under the hammer — être vendu aux enchères
2) Sport ( discipline) lancer m de marteau2.transitive verbto hammer something into — enfoncer quelque chose dans [wall, fence]
2) fig ( insist forcefully)3) ( attack) critiquer4) (colloq) Sport ( defeat) battre [quelqu'un] à plates coutures3.1) ( use hammer) frapper à coups de marteau2) ( pound) tambouriner (on, at contre)•Phrasal Verbs: -
74 tax
tax [tæks]1 noun∎ to levy or to collect taxes lever ou percevoir des impôts;∎ most of my income goes in tax la plus grande partie de mes revenus va aux impôts;∎ I don't pay much tax je ne paie pas beaucoup d'impôts;∎ I paid over $5,000 in tax j'ai payé plus de 5000 dollars d'impôts;∎ to be liable to tax être assujetti à l'impôt;∎ after tax net, après impôt;∎ before tax avant impôt(b) (on goods, services, imports) taxe f;∎ to levy or to put a 10 percent tax on sth frapper qch d'une taxe de 10 pour cent, imposer ou taxer qch à 10 pour cent;∎ there is a high tax on whisky le whisky est fortement taxé;∎ baby food is free of tax les aliments pour bébés sont exempts ou exonérés de taxe;∎ a tax on books/knowledge une taxe sur les livres/le savoir;∎ to be liable to tax être assujetti à l'impôt;∎ before tax hors taxe;∎ exclusive of tax hors taxe∎ it was a tax on his strength/nerves ça l'a beaucoup éprouvé (physiquement)/(psychologiquement)∎ the rich will be more heavily taxed les riches seront plus lourdement imposés ou payeront plus d'impôts;∎ luxury goods are taxed at 28 percent les articles de luxe sont taxés à 28 pour cent ou font l'objet d'une taxe de 28 pour cent;∎ we're being taxed out of existence on nous accable d'impôts∎ to tax one's car acheter la vignette (automobile)∎ to tax sb with sth accuser ou taxer qn de qch;∎ to tax sb with doing sth accuser qn d'avoir fait qch►► tax adjustment redressement m fiscal ou d'impôt;tax allowance abattement m fiscal, déduction f fiscale;tax assessment avis m d'imposition, fixation f de l'impôt;tax audit vérification f fiscale;tax authorities administration f fiscale;tax avoidance optimisation f ou évasion f fiscale, French Canadian évitement m fiscal;tax band tranche f d'imposition;tax base assiette f fiscale;tax benefit avantage m fiscal;tax bite proportion f du revenu pris par l'impôt;tax bracket tranche f d'imposition, fourchette f d'imposition;tax break réduction f d'impôt, allègement m fiscal;tax burden pression f fiscale, poids m de la fiscalité;tax ceiling plafond m fiscal, plafond m de l'impôt;tax centre centre m des impôts, CDI m;tax clearance quitus m fiscal;tax code barème m fiscal;tax collection recouvrement m d'impôts, perception f d'impôts;tax collector percepteur m d'impôt, receveur m des contributions;tax consultant conseiller(ère) m,f fiscal(e), conseil m fiscal;tax credit aide f fiscale, avoir m fiscal;tax cut baisse f ou réduction f des impôts;tax deduction prélèvement m fiscal, déduction f fiscale;tax deduction at source perception f à la source;British tax disc vignette f (automobile);American tax dollars argent m du contribuable;tax domicile foyer m ou domicile m fiscal;tax evasion fraude f fiscale, évasion f fiscale;tax exemption exonération f d'impôt, exemption f d'impôt;tax exile = personne qui réside à l'étranger pour minimiser la responsabilité fiscale;tax expert fiscaliste mf;tax form feuille f ou déclaration f d'impôts;tax fraud fraude f fiscale;tax harmonization harmonisation f fiscale;tax haven paradis m fiscal;tax holiday période f de grâce (accordée pour le paiement des impôts);tax impact incidence f fiscale;tax incentive incitation f fiscale, avantage m fiscal;tax inspection contrôle m fiscal;tax inspector inspecteur(trice) m,f des contributions directes ou des impôts;tax law droit m fiscal;tax liability (of person) assujetissement m à l'impôt; (of goods, product) exigibilité f de l'impôt;tax loophole échappatoire f fiscale;tax loss déficit m fiscal reportable;tax office centre m des impôts;tax official agent m du fisc;tax privilege privilège m fiscal;tax rate taux m d'imposition;tax rebate dégrèvement m fiscal;tax reduction abattement m fiscal;tax relief (UNCOUNT) dégrèvement m fiscal;∎ to get tax relief on sth obtenir un dégrèvement ou allégement fiscal sur qch;tax return déclaration f de revenu, feuille f d'impôt;tax revenue recettes fpl ou rentrées fpl fiscales;tax roll rôle m d'impôt ou des contributions;tax shelter avantage m fiscal;tax shield protection f fiscale;tax system régime m fiscal ou d'imposition;tax threshold minimum m imposable, seuil m d'imposition;∎ the government has raised tax thresholds in line with inflation le gouvernement a relevé les tranches de l'impôt pour tenir compte de l'inflation;tax year année f fiscale, année f d'imposition (qui commence en avril en Grande-Bretagne) -
75 alienus
[zapst]¶1 d'autrui: suos agros colebant, non alienos appetebant, Cic. Amer. 50: ils cultivaient leurs propres champs, loin de convoiter ceux d'autrui; (stella) luce lucebat aliena, Cic. Rep. 6, 16: (cette étoile) brillait d'une lumière empruntée; cito exarescit lacrima, præsertim in alienis malis, Cic. Part. 57: les larmes se sèchent vite, surtout quand il s'agit du malheur d'autrui; suo alienoque Marte pugnare, Liv. 3, 62, 9: combattre avec leurs méthodes propres et avec celles des autres II æs alienum, dette, v. æs II alienum, i, n., le bien d'autrui, ce qui appartient aux autres; ex alieno largiri, Cic. Fam. 3, 8, 8: faire des largesses avec le bien d'autrui; exstruere ædificium in alieno, Cic. Mil. 74: construire sur la propriété d'autrui; quicquam nec alieni curare nec sui, Cic. Div. 2, 104: ne s'occuper en rien ni des affaires des autres ni des leurs. [zapst]¶2 étranger: quem hominem? familiarem? immo alienissimum, Cic. Com. 49: quel homme est-ce? un ami intime? non, au contraire, un étranger au premier chef; per Staienum, hominem ab utroque alienissimum, Cic. Clu. 87: par l'intermédiaire de Staiénus, qui est complètement étranger à l'un et à l'autre; alienus alicui, Cic. Fam. 8, 12, 2; Liv. 1, 20, 3: étranger à qqn II [pris substt] æquabiliter in alienos, in suos inruebat, Cic. Mil. 76: il fonçait indistinctement sur les étrangers et sur les siens; alienissimos defendimus, Cic. de Or. 2, 192: nous défendons les personnes qui nous sont le plus étrangères [des gens tout à fait inconnus]. [zapst]¶3 étranger [de patrie]: aliena religio, Verr. 4, 114: culte qui vient de l'étranger; aliena instituta imitari, Sall. C. 51, 37: copier les institutions étrangères II [pris substt] non advenam nescio quem nec alienum, sed civem Romanum, Cic. Verr. 5, 156: [il dépose que tu as fait frapper de la hache] non pas je ne sais quel étranger domicilié (métèque) ou étranger de passage, mais un citoyen romain. [zapst]¶4 [rhét.] verbum alienum: terme qui n'est pas le mot propre; in propriis usitatisque verbis... ; in alienis... Cic. Or. 80: parmi les mots propres et usuels... ; parmi ceux qui ne le sont pas... ; (res) quam alieno verbo posuimus, Cic. de Or. 3, 155: (l'idée) que nous avons exprimée avec un mot qui n'est pas le sien.* * *[zapst]¶1 d'autrui: suos agros colebant, non alienos appetebant, Cic. Amer. 50: ils cultivaient leurs propres champs, loin de convoiter ceux d'autrui; (stella) luce lucebat aliena, Cic. Rep. 6, 16: (cette étoile) brillait d'une lumière empruntée; cito exarescit lacrima, præsertim in alienis malis, Cic. Part. 57: les larmes se sèchent vite, surtout quand il s'agit du malheur d'autrui; suo alienoque Marte pugnare, Liv. 3, 62, 9: combattre avec leurs méthodes propres et avec celles des autres II æs alienum, dette, v. æs II alienum, i, n., le bien d'autrui, ce qui appartient aux autres; ex alieno largiri, Cic. Fam. 3, 8, 8: faire des largesses avec le bien d'autrui; exstruere ædificium in alieno, Cic. Mil. 74: construire sur la propriété d'autrui; quicquam nec alieni curare nec sui, Cic. Div. 2, 104: ne s'occuper en rien ni des affaires des autres ni des leurs. [zapst]¶2 étranger: quem hominem? familiarem? immo alienissimum, Cic. Com. 49: quel homme est-ce? un ami intime? non, au contraire, un étranger au premier chef; per Staienum, hominem ab utroque alienissimum, Cic. Clu. 87: par l'intermédiaire de Staiénus, qui est complètement étranger à l'un et à l'autre; alienus alicui, Cic. Fam. 8, 12, 2; Liv. 1, 20, 3: étranger à qqn II [pris substt] æquabiliter in alienos, in suos inruebat, Cic. Mil. 76: il fonçait indistinctement sur les étrangers et sur les siens; alienissimos defendimus, Cic. de Or. 2, 192: nous défendons les personnes qui nous sont le plus étrangères [des gens tout à fait inconnus]. [zapst]¶3 étranger [de patrie]: aliena religio, Verr. 4, 114: culte qui vient de l'étranger; aliena instituta imitari, Sall. C. 51, 37: copier les institutions étrangères II [pris substt] non advenam nescio quem nec alienum, sed civem Romanum, Cic. Verr. 5, 156: [il dépose que tu as fait frapper de la hache] non pas je ne sais quel étranger domicilié (métèque) ou étranger de passage, mais un citoyen romain. [zapst]¶4 [rhét.] verbum alienum: terme qui n'est pas le mot propre; in propriis usitatisque verbis... ; in alienis... Cic. Or. 80: parmi les mots propres et usuels... ; parmi ceux qui ne le sont pas... ; (res) quam alieno verbo posuimus, Cic. de Or. 3, 155: (l'idée) que nous avons exprimée avec un mot qui n'est pas le sien.* * *Alienus, pen. longa, Deriuatum ab Alius. Qui est à autruy.\Alienus homo. Plaut. Un estrangier.\Alieno more viuere. Terent. A la mode, ou à la guise d'autruy.\Aliena oratio. Plaut. La parolle d'un autre.\Alienus orbis. Plin. Estrange pais, qui est fort loingtain.\Alienae res. Cic. Choses d'autruy.\Alienum, Absolute, pro re aliena. Sallust. Cic. L'autruy.\Aliena loqui. Ouid. Resver, et parler sans propos, comme font ceuls qui sont fort malades, ou qui sont troublez de l'entendement.\Alienus, pro Alienigena. Plin. Estrangier, Qui n'est point de nostre pais.\Alienus, pro Alienato. Terent. Aliené, Estrangé.\Alienum, pro Absurdo. Caesar, Non alienum esse videtur. Il semble n'estre point mal convenable, ne hors de propos.\Alienus, Corruptus. Scribonius Largus, Si os putre vetustate vitii factum est, educit quantum eius alienum est. Autant qu'il y en a d'alteré et corrompu ou gasté.\Equitare, podagricisquoque alienum est. Corn. Cels. Le chevaucher leurs est contraire, et mal sain.\Alienus cibus stomacho. Corn. Celsus. Contraire et nuisant à l'estomach.\Alienum, cum genitiuo. Cic. Alienum dignitatis. Contraire à la dignité, et mal convenable.\Non aliena consilii domus. Sallust. Maison propre pour consulter de quelque chose.\Alienus, com datiuo. Quintil. Nihil arti oratoriae alienum. Il n'y a rien qui ne luy convienne bien.\Illi causae maxime est alienum. Cic. Fort contraire et nuisant, Nullement à propos, Impertinent du tout.\Alienus, cum ablatiuo. Alienum amicitia nostra. Cic. Contraire à nostre amitié.\Alienum dignitate. Cic. Qui n'affiert pas, ou ne convient pas à la dignité de l'homme.\Alienum ingenio suo. Plaut. Contre sa nature.\Alienum institutis meis. Cic. Chose repugnante à ma facon et maniere de vivre.\Non erit alienum hoc meis rationibus. Cic. Mes affaires ne s'en porteront point pis, Cela ne me nuira point.\Non alienus sanguine regibus. Liu. Qui est de sang Royal.\Alienus locus, pro Incommodo. Caesar. Mal propre.\Alienus animus alicui. Tacit. Quand on n'ayme point quelcun.\Alieno animo esse ab aliquo. Cic. Estre courroucé contre quelcun.\Non alienum animum ab eo habemus. Cic. Nous ne le hayons point, Nous ne l'avons pas hors de nostre affection.\Alienum tempus. Liu. Temps mal propre, ou mal convenable, Temps impertinent, mal sortable.\Alienus a literis. Cicero. Qui est sans congnoissance des lettres et sciences.\Non alienus a literis. Cicero. Qui n'est point sans congnoissance des, etc.\Alienum a sapiente. Cic. Chose mal convenante à un sage.\Alienus ab aetate nostra labor. Cic. Mal convenant à nostre aage, Impertinent à nostre aage.\Alienum ab amore nostro. Qu. Cic. Contraire à nostre amour.\Epicurus in physicis totus est alienus. Ci. N'y entend rien.\Alieniore aetate post faceret tamem. Terent. En autre temps beaucoup plus mal propre.\Alienior haeres. Cic. Qui n'appartient en rien de parenté.\Alienior est a me. Cic. Il est fort courroucé contre moy.\Alienissimi homines a Clodio. Cic. Qui n'estoyent en rien ses parents ne alliez.\Alienissimum Reip. tempus. Cic. Tresmauvais et tresdangereux pour le faict public.\Alienissimus rusticae vitae. Columel. Mal propre à la vie rustique, et ne luy duit point, Tresimpertinent, Tresmal convenable à la, etc. -
76 incurso
incurso, āre, āvi, ātum - intr. et tr. - - intr. qqf. avec dat. - [st1]1 [-] courir contre, se jeter sur. - incursare in hostem, Liv. 362, 14, 12: fondre sur l'ennemi. - fig. incursabit in te dolor meus, Cic. Att. 12, 41, 2: mon chagrin retombera sur toi. [st1]2 [-] heurter contre. - incursare rupibus, Ov. M. 14, 190: donner contre les rochers. - (lana) cui nullus alius colos incursaverit, Plin. 28, 111: laine que ne heurte aucune autre couleur. [st1]3 [-] fig. se présenter. - quae oculis incursant, Quint. 10, 3, 28: ce qui frappe les yeux, s'offre aux regards. - tr. - [st1]4 [-] fondre sur, attaquer. - agmen incursatum ab equitibus, Liv. 24, 41, 4: colonne assaillie par les cavaliers. [st1]5 [-] faire irruption dans. - incursare agros, Liv. 2, 48, 6: faire des incursions dans la campagne.* * *incurso, āre, āvi, ātum - intr. et tr. - - intr. qqf. avec dat. - [st1]1 [-] courir contre, se jeter sur. - incursare in hostem, Liv. 362, 14, 12: fondre sur l'ennemi. - fig. incursabit in te dolor meus, Cic. Att. 12, 41, 2: mon chagrin retombera sur toi. [st1]2 [-] heurter contre. - incursare rupibus, Ov. M. 14, 190: donner contre les rochers. - (lana) cui nullus alius colos incursaverit, Plin. 28, 111: laine que ne heurte aucune autre couleur. [st1]3 [-] fig. se présenter. - quae oculis incursant, Quint. 10, 3, 28: ce qui frappe les yeux, s'offre aux regards. - tr. - [st1]4 [-] fondre sur, attaquer. - agmen incursatum ab equitibus, Liv. 24, 41, 4: colonne assaillie par les cavaliers. [st1]5 [-] faire irruption dans. - incursare agros, Liv. 2, 48, 6: faire des incursions dans la campagne.* * *Incurso, incursas, incursare, Frequentatiuum. Plaut. Courir sur aucun pour le frapper.\Agros dicuntur milites incursare. Liu. Faire des courses sur le plat pays des ennemis, et piller ce qu'on trouve és champs et villages.\Incursare in aliquem. Liu. Luy courir sus.\Pugnis et calcibus aliquem incursare. Plaut. Luy courir sus, et le frapper de coups de poing et de pieds.\Dimicant inter se arietes aduersis cornibus incursantes. Plin. Heurtants, En heurtant.\Lana ouis nigrae, cui nullus alius color incursauerit. Pli. Qui n'est tachetee d'autre couleur, et est toute noire.\Incursabit in te dolor meus. Cic. Redondera sur toy, Tu en seras aussi marri que moy. -
77 incus
incūs, ūdis, f. [in + cudo] enclume. - Cic. Nat. 1, 54 ; Virg. G. 2, 540. - uno opere eandem incudem tundere, Cic. de Or. 2, 162: dans une tâche invariable frapper la même enclume, s'occuper de la même chose (rebattre cent fois la même chose). - incudi reddere versus, Hor. P. 441: remettre les vers sur l'enclume, sur le métier (retoucher des vers). - juvenes in ipsa studiorum incude positi, Tac. D. 20: les jeunes gens encore en voie de se façonner par l'étude.* * *incūs, ūdis, f. [in + cudo] enclume. - Cic. Nat. 1, 54 ; Virg. G. 2, 540. - uno opere eandem incudem tundere, Cic. de Or. 2, 162: dans une tâche invariable frapper la même enclume, s'occuper de la même chose (rebattre cent fois la même chose). - incudi reddere versus, Hor. P. 441: remettre les vers sur l'enclume, sur le métier (retoucher des vers). - juvenes in ipsa studiorum incude positi, Tac. D. 20: les jeunes gens encore en voie de se façonner par l'étude.* * *Incus, incudis, pen. prod. f. g. Plin. Une enclume.\Incudi reddere versus, per translationem. Horat. Les corriger. -
78 percussus
[st1]1 [-] percussus, a, um: part. passé de percutio. - [abcl][b]a - percé, creusé. - [abcl]b - atteint d'un coup violent, frappé, battu, blessé, tué. - [abcl]c - frappé (par les rayons). - [abcl]d - frappé, affecté vivement (en parl. des sens et de l'esprit).[/b] [st1]2 [-] percussŭs, ūs, m.: - [abcl][b]a - action de frapper, percussion, choc, coup. - [abcl]b - battement des veines, pouls. - [abcl]c - morsure, piqûre.[/b]* * *[st1]1 [-] percussus, a, um: part. passé de percutio. - [abcl][b]a - percé, creusé. - [abcl]b - atteint d'un coup violent, frappé, battu, blessé, tué. - [abcl]c - frappé (par les rayons). - [abcl]d - frappé, affecté vivement (en parl. des sens et de l'esprit).[/b] [st1]2 [-] percussŭs, ūs, m.: - [abcl][b]a - action de frapper, percussion, choc, coup. - [abcl]b - battement des veines, pouls. - [abcl]c - morsure, piqûre.[/b]* * *Percussus, Aliud participium, Frappé, Feru, Batu: vt Virga percussus. Virgil. Blessé.\Ictu fulminis percussa. Ouid. Fouldroyee, Frappee du tonnerre, ou de fouldre.\Nummus forma publica percussus. Seneca. Monnoye frappee, ou forgee, ou marquee au coing de, etc.\Percussae de caelo turres. Cic. Fouldroyees.\Percussus, huius percussus, Nomen verbale. Plin. Frappement, Batement. -
79 tango
tango, ĕre, tĕtĭgi, tactum - tr. - [st1]1 [-] toucher, frapper; toucher (un lieu), aborder, atteindre. - tactus de caelo (fulmine tactus): frappé de la foudre. - genu terram tangere, Cic. Tusc. 2: toucher la terre du genou. - cubito stantem prope tangens, Hor.: touchant du coude celui qui est debout près de lui. - Verres simul ac tetigit provinciam, statim litteras dedit... Cic.: à peine Verrès fut-il arrivé dans la province, qu'il écrivit... [st1]2 [-] toucher à, être voisin de, être contigu à. - haec civitas Rhenum tangit: cet Etat touche au Rhin. - fundi qui Tiberim tangunt, Cic.: les terres qui bordent le Tibre. [st1]3 [-] toucher, mettre la main sur le bien d'autrui, s'approprier, prendre. - tetigin' tui quidquam? Ter.: ai-je touché à ce qui est à toi? - de praedā meā teruncium non tacturus est quisquam, Cic.: de mon butin personne ne touchera une obole. - tangere agrum ab invito, Cic.: acquérir un champ malgré le propriétaire. [st1]4 [-] toucher, fléchir, émouvoir, saisir; piquer par une raillerie, blesser. - vota tamen tetigere deos, Virg. En, 4, 164: sa prière cependant émut les dieux. - virginem tangere: toucher, charmer, séduire une jeune fille. - Rhodium tetigi in convivio, Ter.: j'ai piqué le Rhodien à table. - minae Clodii modice me tangunt, Cic. Att. 2: les menaces de Clodius me touchent peu. [st1]5 [-] toucher (un sujet), aborder, effleurer, traiter de. - ubi Aristoteles ista tetigit? Cic.: où Aristote a-t-il traité de cela? - leviter unumquodque tangam, Cic. Rosc. Am.: je toucherai légèrement à chaque point. [st1]6 [-] toucher, goûter, manger, boire. - silvisque agrisque viisque corpora foeda jacent, non illa canes avidaeque volucres, non cani tetigere lupi, Ov. M. 7: dans les forêts, dans les champs et sur les routes gisent des cadavres répugnants; ni les chiens voraces, ni les oiseaux (de proie), ni les loups gris n'y goûtèrent. - tetigit calicem clanculum, Plaut. Mil.: il a bu un coup en cachette. [st1]7 [-] tromper, duper, berner, attraper. - tangere senem triginta minis, Plaut.: soutirer trente mines au vieux. - tactus sum vehementer visco, Plaut. Bacch.: je suis bel et bien pris à la glu. [st1]8 [-] enduire, mouiller, arroser, imprégner (= tingo). - tangere palpebras salivā, Plin. 28: s'humecter les paupières avec de la salive. - supercilium madidā fuligine tactum, Juv.: sourcil noirci avec du noir de fumée. [st1]9 [-] toucher à, s'adonner à. - carmina tangere, Ov. Am. 3, 12: toucher à la poésie (s'adonner à la poésie).* * *tango, ĕre, tĕtĭgi, tactum - tr. - [st1]1 [-] toucher, frapper; toucher (un lieu), aborder, atteindre. - tactus de caelo (fulmine tactus): frappé de la foudre. - genu terram tangere, Cic. Tusc. 2: toucher la terre du genou. - cubito stantem prope tangens, Hor.: touchant du coude celui qui est debout près de lui. - Verres simul ac tetigit provinciam, statim litteras dedit... Cic.: à peine Verrès fut-il arrivé dans la province, qu'il écrivit... [st1]2 [-] toucher à, être voisin de, être contigu à. - haec civitas Rhenum tangit: cet Etat touche au Rhin. - fundi qui Tiberim tangunt, Cic.: les terres qui bordent le Tibre. [st1]3 [-] toucher, mettre la main sur le bien d'autrui, s'approprier, prendre. - tetigin' tui quidquam? Ter.: ai-je touché à ce qui est à toi? - de praedā meā teruncium non tacturus est quisquam, Cic.: de mon butin personne ne touchera une obole. - tangere agrum ab invito, Cic.: acquérir un champ malgré le propriétaire. [st1]4 [-] toucher, fléchir, émouvoir, saisir; piquer par une raillerie, blesser. - vota tamen tetigere deos, Virg. En, 4, 164: sa prière cependant émut les dieux. - virginem tangere: toucher, charmer, séduire une jeune fille. - Rhodium tetigi in convivio, Ter.: j'ai piqué le Rhodien à table. - minae Clodii modice me tangunt, Cic. Att. 2: les menaces de Clodius me touchent peu. [st1]5 [-] toucher (un sujet), aborder, effleurer, traiter de. - ubi Aristoteles ista tetigit? Cic.: où Aristote a-t-il traité de cela? - leviter unumquodque tangam, Cic. Rosc. Am.: je toucherai légèrement à chaque point. [st1]6 [-] toucher, goûter, manger, boire. - silvisque agrisque viisque corpora foeda jacent, non illa canes avidaeque volucres, non cani tetigere lupi, Ov. M. 7: dans les forêts, dans les champs et sur les routes gisent des cadavres répugnants; ni les chiens voraces, ni les oiseaux (de proie), ni les loups gris n'y goûtèrent. - tetigit calicem clanculum, Plaut. Mil.: il a bu un coup en cachette. [st1]7 [-] tromper, duper, berner, attraper. - tangere senem triginta minis, Plaut.: soutirer trente mines au vieux. - tactus sum vehementer visco, Plaut. Bacch.: je suis bel et bien pris à la glu. [st1]8 [-] enduire, mouiller, arroser, imprégner (= tingo). - tangere palpebras salivā, Plin. 28: s'humecter les paupières avec de la salive. - supercilium madidā fuligine tactum, Juv.: sourcil noirci avec du noir de fumée. [st1]9 [-] toucher à, s'adonner à. - carmina tangere, Ov. Am. 3, 12: toucher à la poésie (s'adonner à la poésie).* * *Tango, tangis, tetigi, penult. corr. tactum, tangere. Toucher, Attoucher, Taster.\Simul ac tetigit prouinciam. Cic. Incontinent qu'il est arrivé en la province.\Fundos tres reliquit, qui Tyberim fere omnes tangunt. Caes. Qui sont joignant le Tybre.\Tangere aliquem. Terent. Se moquer de luy, Le fascher, ou lasser et travailler.\Tangere ferro arborem. Columel. L'esmonder.\Vbi Aristoteles ista tetigit? Cicero. Où a faict mention de ce Aristote?\O vtinam aduersis tetigissem carmina Musis. Ouid. A la mienne volunté que jamais je n'eusse sceu composer carmes, et que jamais je n'y eusse mis la main.\Verba alicuius tangere suis verbis. Ouid. Parler incontinent apres qu'un autre a parlé.\Tetigisti rem acu. Plaut. Tu as touché le poinct.\Tangere vlcus. Terent. Faire mention d'aucune chose qui fait grand dueil à un autre.\Curas tangere. Virgil. Se mettre en peine et soulci.\Tetigit vox aures meas. Plaut. Est parvenue jusques à mes oreilles.\Minae Clodii modice me tangunt. Cic. Ne m'esmeuvent et ne m'estonnent pas beaucoup, Il ne me chault gueres des menaces de Clodius.\Tangit animum memoria earum rerum. Liu. Il luy souvient de ces choses.\Si vos vrbis, si vestri nulla cura tangit. Liu. S'il ne vous chault ne de la ville ne de vous.\Si te cura pomorum tangit. Colum. Si tu as affection de, etc.\Tangi odore. Plin. Estre gasté de l'odeur.\Vota tetigere deos. Ouid. Les prieres ont esmeu les dieux.\Te istam ob rem tetigi triginta minis. Plaut. Je t'ay trompé de, etc. -
80 beau
beau, belle [bo, bεl]━━━━━━━━━1. adjective━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━━1. <a. beautiful ; [homme] good-lookingc. ( = agréable) [voyage, journée] lovely• c'est le bel âge ! it's nice to be young!d. ( = réussi) successful ; [résultat] excellent• c'est le plus beau jour de ma vie ! this is the best day of my life!• ce serait trop beau ! that would be too much to hope for!e. ( = grand) [revenu, profit] handsome ; [brûlure, peur] nasty• c'est un beau salaud (inf!) he's a real bastard (vulg!)f. (locutions)• on a beau faire, ils n'apprennent rien no matter what you do, they don't learn anything• il a eu beau essayer, il n'a pas réussi despite his efforts, he was unsuccessful• il s'est bel et bien trompé he got it well and truly wrong► de plus belle [crier, rire] even louder• reprendre de plus belle [combat, polémique, violence] to start up again with renewed vigour• continuer de plus belle [discrimination, répression] to be worse than ever2. <c. faire le beau [chien] to sit up and beg3. <a. ( = femme) ma belle ! (inf) sweetheart!b. ( = partie décisive) decider• on fait la belle ? shall we play a decider?c. ( = action, parole) (inf) il en a fait de belles quand il était jeune he was a bit wild when he was young* * *
1.
1) ( esthétiquement) [enfant, femme, visage, yeux, cheveux] beautiful; [homme, garçon] handsome; [jambes] nice; [corps, silhouette] good; [couleur, son, jardin, objet] beautifulce n'est pas (bien) beau à voir! — (colloq) it's not a pretty sight!
2) ( qualitativement) [vêtements, machine, spectacle] good; [collection, spécimen] fine; [travail, cadeau] nice; [temps, jour] fine, nice; [journée, promenade] lovely; [discours, projet] fine; [effort, victoire] nice; [geste, sentiment] noble; [carrière] successful; [succès, avenir, optimisme] greatc'est bien beau tout ça, mais — (colloq) that's all very fine, but
ça serait trop beau! — (colloq) one should be so lucky! (colloq)
3) ( quantitativement) [somme, héritage] tidy; [salaire] very nice; [appétit] big
2.
nom masculin1) ( choses intéressantes)2) Philosophie ( beauté)3) Météorologiele temps est/se met au beau — the weather is/is turning fine
3.
avoir beau locution verbalej'ai beau essayer, je n'y arrive pas — it's no good my trying, I can't do it
l'économie a beau se développer, le chômage progresse — even if the economy does develop, unemployment is still growing
on a beau dire, ce n'est pas si simple — no matter what people say, it's not that easy
4.
bel et bien locution adverbiale1) ( irréversiblement) well and truly2) ( indiscutablement) definitely•Phrasal Verbs:••faire le beau — [chien] to sit up and beg; [personne] to show off
c'est du beau! — (colloq) iron lovely! iron
tout beau (tout beau)! — ( pour calmer) easy(, easy)!
* * *bo, bɛl (belle) bel (devant un nom masculin commençant par une voyelle ou un h muet) beaux mpl1. adj1) [maison, spectacle] lovely, beautiful, [vacances] lovelyune belle journée — a beautiful day, a lovely day
C'est une belle femme. — She is a beautiful woman.
C'est un beau garçon. — He is a good-looking boy.
3) (temps) fine, nicesi le temps est beau — if the weather's fine, if the weather's nice
il fait beau; il fait beau temps — the weather's fine
Il fait beau aujourd'hui. — It's a nice day today.
4) (sentiment) fine, (acte) goodun beau geste fig — a fine gesture
un beau salaire — a very nice salary, a very good salary
un beau jour — one day, one fine day
un beau matin — one morning, one fine morning
avoir beau jeu de; Il a beau jeu de protester. — It's easy for him to protest.
bel et bien — well and truly, (= vraiment) really, really and truly
avoir beau faire qch; J'ai beau essayer, je n'y arrive pas. — No matter how hard I try, I just can't do it., However hard I try, I just can't do it.
pour les beaux yeux de qn lit — for love of sb, for sb's sake
Cette chanteuse d'à peine vingt ans semble promise à un bel avenir. — This singer, barely twenty years old, appears to have a fine future ahead of her.
2. nf1) SPORT (= rencontre décisive) decider2) (= évasion)3. belles nfplen entendre de belles sur qn/qch — to hear a thing or two about sb/sth
en faire de belles — to do stupid things, to do some stupid things
en dire de belles — to say stupid things, to say some stupid things
4. nm1) (= concept)le plus beau c'est que... — the best of it is that...
c'est du beau! — lovely! ironique
faire le beau [chien] — to sit up and beg
* * *A adj1 ( esthétiquement) [enfant, femme, visage, yeux, cheveux] beautiful; [homme, garçon] handsome; [jambes] nice; [corps, silhouette, dents] good; [couleur, son, musique, maison, jardin, objet] beautiful; tu es belle ( extraordinairement) you're beautiful; ( normalement) you look lovely; c'est une belle fille she's very nice-looking; c'est une belle femme she's a beautiful woman; avoir belle allure [personne] to cut a fine figure; [maison, voiture] to be fine-looking; se faire beau to do oneself up; faire beau qn to smarten sb up; ce n'est pas (bien) beau à voir○! it's not a pretty sight!; peindre qch sous de belles couleurs to make sth sound wonderful; ⇒ fille;2 ( qualitativement) [vêtements, machine, performance, match, spectacle] good; [œuvre, collection, bijou, spécimen] fine; [travail, poste, cadeau, anniversaire] nice; [temps, jour] fine, nice; [journée, promenade, rêve] lovely; [promesse, débat, discours, projet] fine; [effort, victoire, exemple, manière] nice; [geste, sentiment, âme] noble; [pensée] beautiful; [carrière] successful; [succès, avenir, optimisme] great; fais de beaux rêves! sweet dreams!; il fait beau the weather is fine; il n'est pas beau de faire it's not nice to do; un beau jour/matin/soir one fine day/morning/evening; au beau milieu de right in the middle of; rien n'est trop beau pour lui/eux nothing is too good for him/them; c'est bien beau tout ça, mais○ that's all very fine, but; trop beau pour être vrai too good to be true; ça serait trop beau○! one should be so lucky○!; ce ne sont que de belles paroles it's all talk; assez de belles paroles, dites ce que vous avez à dire enough of your fine words, say what you have to say; il y a beau temps qu'il n'est pas venu he hasn't been here for ages; ⇒ démener, pluie;3 ( quantitativement) [somme, héritage] tidy; [salaire] very nice; [appétit] big; belle pagaille absolute mess; beau mensonge whopping lie, whopper○; bel égoïste awful egoist; beau salaud◑ real bastard◑.B nm1 ( choses intéressantes) qu'est-ce que tu as fait de beau? done anything interesting?; tu n'as rien de beau à nous raconter? anything interesting to tell us?; le plus beau (de l'histoire) est que the best part (of the story) is that;3 ( bonne qualité) best quality; n'acheter que du beau to buy only the best quality;5 Météo le temps est/se met au beau the weather is/is turning fine.C avoir beau loc verbale j'ai beau essayer/travailler, je n'y arrive pas it's no good my trying/working, I can't do it; l'économie a beau se développer, le chômage progresse even if the economy does develop, unemployment is still growing; on a beau dire, ce n'est pas si simple no matter what people say, it's not that easy.D bel et bien loc adv1 ( irréversiblement) well and truly; bel et bien fini well and truly over;2 ( indiscutablement) definitely; il était bel et bien coupable he was definitely guilty.E belle nf2 ( maîtresse) lady friend; avoir rendez-vous avec sa belle to have a date with one's lady friend;3 Jeux decider; faire la belle to play the decider.F de plus belle loc adv with renewed vigourGB; les hostilités ont repris de plus belle hostilities resumed with renewed vigourGB; la pluie a repris de plus belle it started raining again harder than ever; frapper de plus belle to hit harder than ever; crier de plus belle to shout louder than ever.G belles○ nfpl ( paroles) stories; j'en ai appris or entendu de belles à ton sujet I have been hearing stories about you; on en raconte de belles sur elle there are quite a few stories about her.beau fixe Météo fine weather; être au beau fixe [temps, baromètre] to be set fair; [[affaire, relation] to be going well; avoir le moral au beau fixe○ to be on a high○; beau gosse○ good-looking guy○; être beau gosse to be good-looking; beau linge○ high society; fréquenter le beau linge to hang out○ with society types; beau parleur smooth talker; beau parti ( homme) eligible bachelor; ( femme) good match; épouser un beau parti to marry money; beau sexe fair sex; beaux jours ( beau temps) fine weather ¢; ( belle époque) good days; les beaux jours sont arrivés the fine weather is here; c'étaient les beaux jours those were the days; Beau Danube bleu Mus Blue Danube; bel esprit bel esprit; la Belle au Bois dormant Sleeping Beauty; Belle Époque Belle Époque; style Belle Époque Belle Époque style; belle page Imprim right-hand page; belle plante○ gorgeous specimen○; belle vie life of ease; c'est la belle vie! this is the life!; avoir la belle vie to live it up; belles années happy years.faire le beau [chien] to sit up and beg; [personne] to show off; (se) faire la belle○ ( s'évader) to do a bunk○ GB, to take a powder○ US; l'avoir belle○ to have an easy life; en faire voir de belles○ à qn to give sb a hard time; c'est du beau○! iron lovely! iron; tout beau (tout beau)! ( pour calmer) easy (, easy)!; il ferait beau voir○ (qu'il vienne) I'd like to see the day (when he shows up)○.[bo] (devant nom masculin commençant par voyelle ou 'h' muet bel [bɛl]) ( féminin belle [bɛl], pluriel masculin beaux [bo], pluriel féminin belles [bɛl]) adjectifA.1. [bien fait, joli - femme] beautiful, good-looking ; [ - homme] good-looking, handsome ; [ - enfant, physique, objet, décor] beautiful, lovelyse faire beau/belle to get dressed up, to do oneself upil est beau comme l'amour ou un ange ou un astre ou le joura. [homme] he's a very handsome ou good-looking manb. [petit garçon] he's a very handsome ou good-looking boyelle est belle comme un ange ou le jour she's a real beautyil y a eu quelques beaux échanges there were a few good ou fine ralliesdu beau temps nice ou good weatherB.[convenable] nicece n'est pas beau de mentir! it's very naughty ou it's not nice to lie!3. [d'un haut niveau social] smarta. [argent] to marry into money ou a fortuneb. [classe] to marry into a very good familyC.donnez-moi un beau melon/poulet give me a nice big melon/chickenil a un bel appétit he has a good ou hearty appetite2. [en intensif]il y a beau temps: il y a beau temps de ce que je te dis là (familier) what I'm telling you now happened ages ago3. [agréable] good4. [prospère] gooda. [argent] to have a very well-paid jobb. [prestige] to have a high-flying job5. [dans des appellations]venez, ma belle amie do come along, darlingmon beau monsieur, personne ne vous a rien demandé! my friend, this is none of your business!6. [certain]un beau jour/matin one fine day/morningD. (ironique)belle demande! [saugrenue] what a question!beaux discours: ils ont oublié tous leurs beaux discours they've forgotten all their fine ou fine-sounding wordsgarde tes belles promesses ou tes beaux serments! you can keep your promises!j'en ai appris ou entendu de belles sur toi! I heard some fine ou right things about you!il en a fait de belles quand il était petit! he didn't half get up to some mischief when he was little!c'est bien beau tout ça, mais... that's all very fine ou well, but...le plus beau (familier) : et tu ne sais pas le plus beau! and you haven't heard the best part (yet)!, and the best part's still to come!beau adverbe1. MÉTÉOROLOGIEil fait beau the weather's ou it's fineil n'a pas fait très beau l'été dernier the weather wasn't very nice ou good last summer2. (locution)il ferait beau voir qu'elle me donne des ordres! her, boss me around? that'll be the day!avoir beau faire (quelque chose): j'avais beau tirer, la porte ne s'ouvrait pas however hard I pulled, the door wouldn't openj'ai eu beau le lui répéter plusieurs fois, il n'a toujours pas compris I have told him and told him but he still hasn't understoodon a beau dire, on a beau faire, les jeunes s'en vont un jour de la maison (familier) whatever you do or say, young people eventually leave homevous avez beau dire, elle a quand même tout financé elle-même say what you like ou you may criticize, but she's paid for it all herselfa beau mentir qui vient de loin (proverbe) it's easy to lie when there's nobody around to contradict youtout beau: alors, vous signez? — hé, tout beau (tout beau)! you will sign then? — hey, steady on ou not so fast!beau nom masculin1. [esthétique][objets de qualité]pour les meubles du salon, je veux du beau I want really good ou nice furniture for the living room3. (locution)c'est du beau! (familier) : elle a dit un gros mot — c'est du beau! she said a rude word! — how naughty!faire le beau [chien] to sit up and begbelle nom féminin1. [jolie femme] beauty[dame] lady‘la Belle et la Bête’ Madame Leprince de Beaumont, Cocteau ‘Beauty and the Beast’2. (familier) [en appellatif]tu te trompes, ma belle! you're quite wrong my dear!5. (familier & locution)————————au plus beau de locution prépositionnellebel et bien locution adverbialebel et bon locution adjectivale,bel et bonne locution adjectivale————————de plus belle locution adverbialebelle de Fontenay nom féminin————————belle page nom féminin
См. также в других словарях:
frapper — (fra pé) v. a. 1° Donner un ou plusieurs coups. • Il [le cheval] frappe du pied la terre, il s élance avec audace, il court au devant des hommes armés, SACI Bible, Job, XXXIX, 21. • Voyez comme elle frappe cette poitrine innocente, comme… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
frapper — [ frape ] v. tr. <conjug. : 1> • XIIe; probablt du frq. °hrappan I ♦ V. tr. dir. 1 ♦ Toucher (qqn) plus ou moins rudement en portant un ou plusieurs coups. ⇒ battre. Frapper qqn au visage. Frapper un enfant. ⇒ 2. taper (cf. Porter la main… … Encyclopédie Universelle
frapper — FRAPPER. verbe actif. Battre, Donner un ou plusieurs coups. Frapper quelqu un. le frapper avec la main. le frapper avec un baston. pourquoy le frappez vous? frapper la terre du pied. Il s employe aussi absolument, Frapper dans la main pour… … Dictionnaire de l'Académie française
FRAPPER — v. a. Donner un ou plusieurs coups. Frapper quelqu un. Le frapper avec la main, avec un bâton. Pourquoi le frappez vous ? Frapper la terre du pied. Cette pièce de bois, en tombant, l a frappé à la tête. La balle qui le frappa. Être frappé du… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
FRAPPER — v. tr. Donner un ou plusieurs coups à quelqu’un, à quelque chose. Frapper quelqu’un avec la main, avec un bâton. Frapper la terre du pied. Il le frappa au visage. Cette pièce de bois, en tombant, l’a frappé à la tête. être frappé du tonnerre.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Victoire par forfait — Lexique du football Sommaire : Haut A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z A Action : Ensemble de combinaisons menant à une situation devant le but. Aile de pigeon : Terme désignant un typ … Wikipédia en Français
Liste des cyclones tropicaux au nom retiré par bassin — La Liste des cyclones tropicaux au nom retiré par bassin donne les systèmes tropicaux qui se sont produits dans l’histoire consignée, selon le bassin océanique où ils se sont produits, et qui dont le nom ne sera plus utilisé à l avenir à cause… … Wikipédia en Français
Liste des cyclones tropicaux celebres par bassin — Liste des cyclones tropicaux célèbres par bassin La liste des cyclones tropicaux célèbre par bassin donne les plus célèbres systèmes tropicaux qui se sont produits dans l’histoire consignée selon le bassin océanique où ils se sont produits.… … Wikipédia en Français
Liste des cyclones tropicaux célèbres par bassin — La liste des cyclones tropicaux célèbre par bassin donne les plus célèbres systèmes tropicaux qui se sont produits dans l’histoire consignée selon le bassin océanique où ils se sont produits. Sommaire 1 Tableau résumé 2 Bassins 2.1 Océan… … Wikipédia en Français
2009 par pays en Afrique — Années : 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Décennies : 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 Siècles : XXe siècle XXIe siècle … Wikipédia en Français
Garde-toi de frapper ta dôme et de la battre. Songe que vous n’êtes point unis par le mariage et que… — Garde toi de frapper ta dôme et de la battre. Songe que vous n’êtes point unis par le mariage et que, si quelque chose en elle te déplait, tu peux la quitter. См. Жену бей, так и щи вкусней … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)