-
21 ailé
aile [el]〈v.〉1 vleugel♦voorbeelden:vouloir voler avant d'avoir des ailes • vliegen willen eer men vleugels heeftadj -
22 champ
champ [sĵã]〈m.〉1 veld ⇒ akker, weide2 veld ⇒ terrein, gebied♦voorbeelden:en plein champ • in het vrije veld, in de open luchtà travers champs • dwars door het veldle champ d'une antenne • het bereik van een (zend)antennele champ d'application • de toepassingssfeerchamp d'aviation • vliegkamp, -terreinchamp de courses • (paarden)renbaanchamp de gravitation • gravitatieveldchamp de mines • mijnenveldchamp de recherches • onderzoeksterreinchamp de la vision • gezichtsveld〈 geschiedenis, ook figuurlijk〉 champ clos • strijdperk, toernooiveld〈 figuurlijk〉 avoir le champ libre • vrij spel, alle vrijheid hebbenchamp magnétique • magnetisch veldchamp pétrolifère • olieveldlaisser le champ libre à qn. • iemand vrij spel gevenlaisser plus de champ à qn. • iemand meer speelruimte gevenm1) veld, akker2) terrein -
23 douche
douche [doesĵ]〈v.〉1 douche ⇒ stortbad, douchecel♦voorbeelden:douche écossaise • Schotse douche 〈 met afwisselend koud en warm water〉; 〈 figuurlijk〉afwisseling van goed en slecht nieuws, hoop en wanhoopc'est la douche écossaise • het lijkt wel een wisselbad, vandaag zus, morgen zopasser à la douche • onder de douche gaan2 recevoir une (bonne) douche • een stortbui op zijn hoofd krijgen; 〈 figuurlijk〉 er flink van langs krijgenf1) douche2) koude douche, ontnuchtering3) regenbui, stortbui -
24 poids
poids [pwaa]〈m.〉♦voorbeelden:le service des poids et mesures • het ijkwezenavoir deux poids, deux mesures • met twee maten metenavoir un poids sur la conscience • een last op z'n geweten voelen drukkenprendre, perdre du poids • aankomen, afvallensentir un poids sur sa poitrine • zich bedrukt voelenvendre qc. au poids de l'or • iets zeer duur verkopenpoids et haltères • gewichtheffenpoids légers • lichtgewicht(sklasse)ne pas faire le poids • niet voor z'n taak berekend zijnne pas faire le poids contre, face à • geen partij zijn voorargument de poids • zwaarwegend argumentavoir un poids sur l'estomac • een zwaar, drukkend gevoel op de maag hebbenm1) gewicht2) zwaarte, druk, last3) kogelstoten -
25 poule
poule [poel]〈v.〉1 hen ⇒ kip, kloek, hoen, klok(hen)2 schatje ⇒ dotje, liefje, poeleke♦voorbeelden:la poule aux oeufs d'or • de kip met de gouden eieren〈 figuurlijk〉 poule mouillée • schijterd, lafbek〈 figuurlijk〉 quand les poules auront des dents • wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen, met sint-juttemisune poule n'y retrouverait pas ses poussins! • wat is het hier een beestenbende!f1) hen, kip2) schatje3) lichtekooi, snol4) pot, inzet [spel]5) poule, groep [sport] -
26 scène
scène [sen]〈v.〉3 schouwspel ⇒ tafereel, toneel♦voorbeelden:entrer en scène • opkomenla scène est, se passe à Londres • de plaats van handeling is Londen, het stuk speelt zich af in Londenmettre en scène • regisseren, enscenerensortir de scène • (van het toneel) afgaan2 scène de ménage • echtelijke ruzie, scènef1) toneel2) scène3) tafereel -
27 cervelle
cervelle [servel]〈v.〉♦voorbeelden:se brûler, se faire sauter la cervelle • zich voor z'n kop schieten -
28 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering -
29 bâton
bâton [baatõ]〈m.〉♦voorbeelden:bâton du chef d'orchestre • dirigeerstokjebâton de craie • krijtjebâton de réglisse • pijp dropbâton de rouge (à lèvres) • lippenstift〈 figuurlijk〉 être le bâton de vieillesse de qn. • iemands steun en toeverlaat zijn in zijn ouderdombâton blanc d'agent de police • verkeersstok〈 figuurlijk〉 parler à bâtons rompus (de qc.) • van de hak op de tak springen (bij het vertellen van iets)m1) stok, sta(a)f2) sport [van stoel] -
30 boucher
boucher1 [boesĵee]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 slager2 slachter♦voorbeelden:————————boucher2 [boesĵee]1 (dicht)stoppen ⇒ dichtmaken, kurken♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. m1) slager2) slachter3) beul2. v1) dichtstoppen2) kurken3) afsluiten, dichttimmeren3. se bouchervverstopt raken [buis] -
31 bride
bride [bried]〈v.〉1 teugel ⇒ leidsel, toom2 bandje♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 lâcher la bride à qc., qn. • iets de vrije loop, iemand de vrije hand latenà bride abattue • met losse teugelà toute bride • spoorslagsf1) teugel, breidel2) bandje -
32 bridé
bride [bried]〈v.〉1 teugel ⇒ leidsel, toom2 bandje♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 lâcher la bride à qc., qn. • iets de vrije loop, iemand de vrije hand latenà bride abattue • met losse teugelà toute bride • spoorslags1. adj:2. moteur bridéadj3. yeux bridésadj -
33 cheval
cheval [sĵəvaal],chevaux [sĵəvoo]〈m.〉1 paard2 (het) paardrijden ⇒ ruitersport, paardensport♦voorbeelden:cheval de bât, de charge, de somme • lastpaardcheval de course • renpaardcheval de selle • rijpaardcheval de trait • trekpaardcheval blanc • schimmelcheval marin • zeepaardjecheval pur sang • volbloed(paard)changer un cheval borgne contre un aveugle • van de regen in de drop komentirer qn. à quatre chevaux • iemand vierendelenà cheval • te paardêtre à cheval sur les principes • streng aan zijn beginselen vasthoudenêtre à cheval sur deux périodes • zich gedeeltelijk over twee periodes uitstrekkenmonter à cheval • paardrijdenmonter sur un cheval • een paard bestijgenmonter sur ses grands chevaux • op zijn achterste benen gaan staancheval de Troie • paard van Troje, Trojaans paardc'est un (vieux) cheval de retour • het is een oude bekende van de politiem1) paard2) paardenvlees -
34 clef
clef [klee]〈v.〉1 sleutel♦voorbeelden:prendre la clef des champs • ertussenuit knijpenclef à molette • bahcoclef passe-partout • loperoccuper une position clef • een sleutelpositie innemenclef de répartition • verdeelsleutelclef anglaise, universelle • Engelse sleutelclef plate • steeksleutelfermer à clef • op slot doen〈 figuurlijk〉 mettre la clef sous le paillasson, sous la porte • met de noorderzon vertrekken; 〈 ook〉 verhuizengarder sous clef • achter slot en grendel bewarenmettre qn. sous clef • iemand achter slot en grendel zetten3 clef de fa, clef de sol • f-sleutel, bassleutel; g-sleutel, vioolsleutel… à la clef • met … in het vooruitzichtmaison clef en main • onmiddellijk te betrekken huisvente clef en main • verkoop van een direct te aanvaarden huisusine clef en main • bedrijfsklare fabriek→ roman1. = clé; f1) sleutel2) oplossing3) code [computer]4) houdgreep [sport]2. clefadj -
35 coeur
coeur [kur]〈m.〉3 maag4 hart ⇒ innerlijk leven, intieme gedachten5 hart ⇒ midden, binnenste, kern♦voorbeelden:coeur droit • rechter hart(helft)d'un coeur léger • onbezorgdcoeur transplanté • ruilhart3 avoir le coeur sur les lèvres, au bord des lèvres • gaan overgeven, misselijk zijnavoir le coeur barbouillé • misselijk zijnavoir, garder qc. sur le coeur • iets niet kunnen verwerkenrester sur le coeur • zwaar op de maag liggencoeur de la question • kern van de vraagavoir le coeur dur • een hart van steen hebbenavoir le coeur gros, plein • verdriet hebbenen avoir lourd sur le coeur • gedrukt, bedrukt zijnavoir le coeur serré • bedrukt, bedroefd zijnavoir le coeur tendre • een klein hart hebben, teerhartig zijnle coeur m'a manqué • ik kon het niet over mijn hart verkrijgenavoir la rage au coeur • razend zijnn'avoir de coeur à rien • nergens zin in hebbenne pas avoir le coeur à rire • geen lust tot lachen hebbenvouloir en avoir le coeur net • er het zijne van willen wetenavoir le coeur de faire qc. • de moed hebben iets te doenavoir le coeur sur la bouche, sur les lèvres • het hart op de tong, op de lippen hebbenavoir le coeur sur la main • vrijgevig zijndonner, remettre du coeur au ventre à qn. • iemand een hart onder de riem stekenfaire battre le coeur • het hart sneller doen kloppencela me fait mal au coeur • ik vind het triestmanquer de coeur • harteloos zijntenir à coeur • na aan het hart liggenvider son coeur • zijn hart uitstortenprendre qc. à coeur • iets ter harte nemenprendre qc. trop à coeur • zich iets te veel aantrekkenà coeur joie • naar hartenlustaller droit au coeur • tot het hart sprekende bon, grand, tout (mon, son etc.) coeur • van ganser harte, graagapprendre par coeur • uit het hoofd lerensans coeur • harteloossi le coeur vous en dit • als je er zin, trek in hebtmon petit coeur • mijn hartjejoli comme un coeur • net een plaatjem1) hart2) boezem, borst3) maag4) binnenste, kern5) harten [kaarten] -
36 collier
collier [koljee]〈m.〉2 ambtsketen ⇒ orde-, halsketen♦voorbeelden:→ coupm1) halsketting2) ordeketen3) ringbaardje4) beugel5) gareel -
37 cour
cour [koer]〈v.〉♦voorbeelden:1 cour d'une école, cour de récréation • schoolplein, speelplaatscour de ferme • erfcour d'honneur d'un château • voorplein van een kasteelcour du roi Pétaud • huishouden van Jan Steen, janboelfaire la cour à qn. • iemand het hof maken〈 figuurlijk〉 il lui faut une cour • hij, zij moet altijd in het middelpunt staan3 cour d'appel • hof van beroep, van appelcour martiale • krijgsraadf1) binnenplaats3) gerechtshof4) toilet -
38 courant
courant1 [koerã]〈m.〉♦voorbeelden:1 courant d'air • luchtstroom, tochtcourant de marée • getijdebeweging, vloed-, ebstroomcourant de pensée • filosofische stroming, denkrichtingcourant continu • gelijkstroomremonter le courant • stroomopwaarts gaanmettre au courant • op de hoogte brengense tenir au courant de qc. • zich van iets op de hoogte houden→ prise————————courant2 [koerã]1 stromend4 lopend♦voorbeelden:courant février • in de loop van februarimonnaie courante • gangbaar, wettig betaalmiddelproblème courant • veel voorkomend probleem1. m1) stroom, stroming2) loop [tijd]3) lopende termijn [rente]2. adj1) stromend2) gangbaar3) actueel4) lopend -
39 échelle
échelle [eesĵel]〈v.〉1 ladder3 schaal ⇒ schaalverdeling, maat(staf)♦voorbeelden:échelle de meunier • steile smalle ladderéchelle de sauvetage • brandladderéchelle des salaires, des traitements • loonschaaléchelle mobile • glijdende loonschaaléchelle sociale • maatschappelijke ladderéchelle d'un thermomètre • gradenaanduidingfaire qc. sur une grande échelle • iets op grote schaal doenle problème se pose à l'échelle nationale • het is een nationaal probleemà l'échelle de l'homme • naar menselijke maatstavenf1) ladder2) schaal -
40 face
face [faas]〈v.〉3 uiterlijk ⇒ aanzien, aanblik, gedaante, aspect4 beeldenaar ⇒ kruis, beeldzijde♦voorbeelden:face d'oeuf! • domkop!〈 vulgair〉 face de rat! • rotkop!perdre la face • gezichtsverlies lijdensauver la face • zijn gezicht reddenface à • met uitzicht opfaire face à ses engagements • zijn verplichtingen nakomenla mairie devait faire face à des obligations écrasantes • de gemeente zag zich geplaatst voor loodzware lastenface à face • tegenover (elkaar)se trouver face à face avec qn. • oog in oog met iemand staancracher à la face de qn. • iemand in het gezicht spuwen 〈 figuurlijk〉; iemand van zijn minachting doen blijkenproclamer à la face de l'univers • ten overstaan van de gehele wereld verkondigende face • van vorenune place de face dans le train • een zitplaats in de trein waarbij men vooruit rijdtportrait de face • portret en faceavoir le vent de face • de wind tegen hebbenen face de cela • daartegenoverla maison d'en face • het huis aan de overkant van de straatle voisin d'en face • de overbuurmanaller en face • naar de overkant gaandire qc. à qn. en face • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenregarder qn. en face • iemand recht in het gezicht kijkenregarder le péril en face • het gevaar zonder vrees tegemoet zienvoir les choses en face • de werkelijkheid onder ogen zienexaminer qc. sous toutes ses faces • iets grondig bekijken→ pilef1) gezicht2) kant, zijde3) facet, aspect4) kruis, beeldzijde
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia