-
1 pièce
pièce [pjes]〈v.〉1 stuk ⇒ exemplaar, (onder)deel2 stuk ⇒ scherf, brok4 kamer ⇒ vertrek, ruimte5 stuk ⇒ muziekstuk, toneelstuk♦voorbeelden:pièces détachées • onderdelenpièces jointes • bijlagenêtre fait d'une seule pièce, tout d'une pièce • uit één stuk gemaakt zijninventer de toutes pièces • van a tot z verzinnenmettre une pièce à un pantalon • een stuk in een broek zettenvendre à la pièce • per stuk verkopentravail aux pièces • stukwerktravailler aux pièces • stukwerk verrichten〈 informeel〉 on n'est pas aux pièces! • het is geen aangenomen werk!la pièce • per stukcela coûte dix francs pièce • dat kost tien frank per stuk→ monnaieen pièces • in stukken, kapotdonner la pièce à qn. • iemand een fooi geven4 appartement de deux pièces • tweekamerwoning, -flatpièce à conviction • bewijsstukpièces d'identité • (identiteits)papierenjuger sur pièces • op grond van bewijsstukken een oordeel vellenpièce de résistance • hoofdschotelpièce montée • monumentale taartfaire pièce à • (iemand) de voet dwars zetten; paal en perk stellen aan (iets)f1) stuk, exemplaar2) scherf, brok3) muntstuk4) kamer5) akker6) document [juridisch]7) kanon, geschut [leger]8) schaakstuk -
2 morceau
morceau [morsoo]〈m.〉1 stuk ⇒ hap, brok, fragment, klontje♦voorbeelden:acheter qc. pour un morceau de pain • iets voor een appel en een ei kopenmorceau de roi • mooi stuk vleessucre en morceaux • suikerklontjesbas morceaux • tweede kwaliteit vleesaimer les bons morceaux • van lekker eten houdenavaler le morceau • door de zure appel heen bijten〈 informeel〉 casser, lâcher, manger le morceau • doorslaan, bekennencompter les morceaux à qn. • iemand mondjesmaat te eten gevenemporter le morceau • winnentomber en morceaux • stukvallen→ pièce(recueil de) morceaux choisis • bloemlezingm1) stuk, brok2) klontje3) gedeelte, onderdeel4) kunstwerk -
3 chaque
chaque [sĵaak]〈onbepaald bijvoeglijk naamwoord; ook onbepaald voornaamwoord〉2 per stuk ⇒ elk, ieder apart♦voorbeelden:chaque trimestre • om het kwartaalpron, adj1) elk, ieder2) per stuk, ieder apart -
4 démonter
démonter [deemõtee]v3) demonteren, uit elkaar halen -
5 ébréchure
-
6 pain
pain [pẽ]〈m.〉1 brood2 (langwerpig) stuk ⇒ staaf, koek♦voorbeelden:pain d'épice(s) • kruidkoek, ontbijtkoekpain de Gênes • amandelcakepain de gruau • bruin broodpain de munition • kuch, kazernebroodpain de seigle • roggebroodpain bis • bruin broodbon comme du (bon) pain • door en door goedpain complet • volkorenbroodpain noir • boekweitbroodpain perdu • wentelteefjespain rassis • oud broodpain viennois • zoet melkbroodil y a du pain sur la planche • er is werk aan de winkelgagner son pain • zijn boterham verdienenmanger son pain blanc le premier • bij het prettigste beginnenne pas manger de ce pain-là • wars zijn van bepaalde methodesôter, retirer à qn. le pain de la bouche • iemand het brood uit de mond stotenpleurer le pain qu'on mange • gierig zijn, zichzelf niets gunnense vendre, s'enlever comme des petits pains • als warme broodjes de deur uit vliegen, over de toonbank gaanpain de sucre • suikerbroodpain de veau • gebraden (kalfs)gehaktil a son pain cuit! • hij is ‘binnen’!m1) brood2) (langwerpig) stuk, staaf3) klap -
7 péter
péter [peetee]♦voorbeelden:〈 informeel〉 il faut que ça pète (ou que ça dise pourquoi) • nu wordt het menens (of anders gebeurt er wat)♦voorbeelden:v2) knallen3) stuk gaan4) kapot maken -
8 quartier
-
9 article
article [aartiekl]〈m.〉1 artikel ⇒ opstel, verhandeling, stuk(je)2 bepaling ⇒ punt, post, artikel3 koopwaar ⇒ (handels)artikel, goed♦voorbeelden:article de tête • hoofdartikelc'est un article à part • dat is een hoofdstuk apartreprendre article par article • punt voor punt nagaanpour, sur cet article • op dit puntsur l'article de • wat betreft, op het punt van3 articles de bureau • bureaubenodigdheden, schrijfgereiarticles nécessaires à la vie • eerste levensbehoeftenfaire l'article • zijn waar aanprijzen, reclame makenon ne fait pas l'article • wij verkopen dit artikel nietm1) artikel, stuk [krant]2) bepaling, punt [document]4) lidwoord5) geleding [dier] -
10 désarçonner
-
11 dossier
dossier [doosjee]〈m.〉1 dossier ⇒ map, ordner, omslag2 stuk(ken) ⇒ bescheiden, (conduite)staat, (straf)register3 zaak ⇒ probleem, vraagstuk5 achterzijde ⇒ achterplaat, -wand♦voorbeelden:connaître le dossier de qc. • de bijzonderheden van iets op z'n duimpje kennenconnaître, posséder ses dossiers • zijn zaakjes goed kennen————————dossier (de presse)m1) dossier, map2) rugleuning3) stuk(ken), bescheiden4) zaak, probleem -
12 embarrassé
embarrassé [ãbaaraasee]1 verlegen2 verward ⇒ onbegrijpelijk, onduidelijk♦voorbeelden:être bien embarrassé pour répondre • niet weten wat te antwoordenadj1) verlegen2) verward, onduidelijk4) gehinderd [in zijn bewegingen] -
13 embarrasser
embarrasser [ãbaaraasee]2 hinderen ⇒ belemmeren, in de weg staan♦voorbeelden:2 verward raken ⇒ zich verstrikken (in), in de war raken♦voorbeelden:1. v2) hinderen, belemmeren2. s'embarrasserv3) meesjouwen, meenemen -
14 fracasser
fracasser [fraakaasee]1 verbrijzelen ⇒ vermorzelen, stukslaan1 breken ⇒ verbrijzelen, stuk gaan1. vverbrijzelen, stukslaan2. se fracasservbreken, stuk gaan -
15 intimider
intimider [ẽtiemiedee]〈 werkwoord〉2 intimideren ⇒ angst aanjagen, vrees inboezemen♦voorbeelden:v2) intimideren, angst aanjagen -
16 lambeau
lambeau [lãboo]〈m.〉♦voorbeelden:en lambeaux • aan flarden gescheurd, kapotmettre en lambeaux • in stukken scheurenm1) (afgescheurd) stuk, lap2) flard -
17 manger
manger1 [mãzĵee]〈m.〉 〈 informeel〉→ boire————————manger2 [mãzĵee]4 aan-, in-, opvreten♦voorbeelden:1 on en mangerait • dat ziet er lekker uit; 〈 van een meisje〉wat een lekker snoepje!, lekker stuk is dat!il ne vous mangera pas • hij zal u niet opetenmanger comme quatre • eten voor drie4 étoffe mangée aux mites • stuk stof dat door de motten opgevreten, aangevreten iscouleur mangée par le soleil • door de zon gebleekte kleurses yeux mangent sa figure • van zijn gezicht ziet men alleen de ogenv -
18 masse
masse [maas]〈v.〉1 massa ⇒ massief stuk, blok4 (totaal)bedrag ⇒ fonds, kas, pot, inleg♦voorbeelden:taillé dans la masse • uit één stuk gesneden, gehouwentomber comme une masse • als een blok neervallenla masse, la grande masse de • het grootste gedeelte, het merendeel vanen masse • massaal, in menigte, in groten getale〈 informeel〉 il n'y en a pas des masses • er zijn er niet al te veel, het houdt niet overmasse monétaire • geldcirculatiemasse salariale • totale loonsom1. f1) massa2) menigte4) totaliteit, geheel5) pot, inzet, inleg6) boedel [juridisch]7) klophamer [techniek]8) aardleiding [techniek]9) staf met gouden/zilveren knop2. massesf pl -
19 massif
massif1 [maasief]〈m.〉————————massif2 [maasief]2 zwaar ⇒ compact, massaal3 zwaar ⇒ log, lomp4 massaal ⇒ in groten getale, op grote schaal1. m1) boomgroep2) bloembed3) berggroep, massief4) sokkel2. massif/-iveadj1) massief, uit één stuk2) zwaar, compact, log, lomp3) massaal, op grote schaal -
20 poterie
poterie [potrie]〈v.〉♦voorbeelden:f
См. также в других словарях:
stuk — {{/stl 13}}{{stl 8}}rz. mnż IIa, D. u {{/stl 8}}{{stl 7}} dźwięk (zwykle rytmicznie się powtarzający) wydawany przez uderzające o siebie, twarde przedmioty; stukot, stukanie : {{/stl 7}}{{stl 10}}Stuk maszyny do pisania. Miarowy stuk kół pociągu … Langenscheidt Polski wyjaśnień
stuk — sb., ken el. ket (en blanding af kalk og gips; en lofts el. vægdekoration af stuk), i sms. stuk , fx stukliste, stukroset … Dansk ordbog
STUK — bezeichnet die finnische Strahlenschutzbehörde Sturmkanone Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demselben Wort bezeichneter Begriffe … Deutsch Wikipedia
štuk — štȕk m DEFINICIJA v. štuka ETIMOLOGIJA vidi štuka … Hrvatski jezični portal
stuk- — *stuk germ., Verb: nhd. steif sein ( Verb), stoßen, stauchen; ne. be (Verb) stiff, push (Verb); Etymologie: s. ing. *steug , *teug , Verb, stoßen, schlagen, Pokorny 1032; … Germanisches Wörterbuch
stuk — see stook and stuck n.1 … Useful english dictionary
stuk — stùk interj. Sem 1. Ldvn, Grv tuk (kartojant žymimas beldimas, stuksenimas): Ateido vilkas pas kiaulaites: stùk stùk langan (ps.) Dv. Girdi – ragana su geležiniais klupsčiais stuk stuk stuk, dun dun dun TDrIV223(Rš). Priėjo lapukė prie… … Dictionary of the Lithuanian Language
stuk — I m III, D. u, N. stukkiem; lm M. i «odgłos powstający przy uderzaniu twardymi przedmiotami; stukanie, stukot» Stuk maszyn. Stuk kół pociągu. Otworzyć drzwi ze stukiem. II zwykle powtórzone, często w połączeniu: stuk puk «wyraz mający naśladować… … Słownik języka polskiego
stuk — s ( et, stuk) VARD moderiktig form … Clue 9 Svensk Ordbok
stuk-puk — {{/stl 13}}{{stl 8}}wykrz., {{/stl 8}}{{stl 7}}to samo co stuk stuk. {{/stl 7}} … Langenscheidt Polski wyjaśnień
stuk-stuk — {{/stl 13}}{{stl 8}}wykrz. {{/stl 8}}{{stl 7}} wyraz imitujący odgłos stukania {{/stl 7}} … Langenscheidt Polski wyjaśnień