-
61 laten
1 [algemeen] laisser2 [ergens in bergen] mettre♦voorbeelden:hij kan het roken niet laten • il ne peut pas s'empêcher de fumerdat laat mij koud • ça me laisse froidde deur open laten • laisser la porte ouverteiemand laten begaan • laisser faire qn.dat laat zich denken • cela se conçoitik heb het op tafel laten liggen • je l'ai oublié sur la tableik heb mij laten wijsmaken (dat) • je me suis laissé dire (que)wil je dat wel eens laten! • as-tu bientôt fini!een meisje laten zitten • laisser tomber une fillelaat dat! • ça suffit!het erbij laten (zitten) • en rester làhij kan het niet laten • il ne peut pas s'en empêcherik kan het niet laten te … • je ne peux m'empêcher de …laat maar! • laisse!laat maar zitten! • 〈m.b.t. wisselgeld〉 gardez la monnaie!daar zullen we het bij laten! • nous en resterons là!laat de kat maar in de tuin • laisse le chat aller au jardinhij werd in de kamer gelaten • on le fit entreriemand met rust laten • laisser qn. tranquille2 waar moet ik het boek laten? • où est-ce que je dois mettre le livre?waar laat die jongen al dat eten? • où est-ce que ce garçon fourre toute cette nourriture?zijn gedachten laten gaan • laisser libre cours à ses idéesiemand laten halen • envoyer chercher qn.de dokter laten komen • faire venir le médecinlaat me niet lachen! • laissez-moi rire!zich laten leiden • se laisser conduireiemand iets laten weten • faire savoir qc. à qn.¶ waar heb ik mijn potlood gelaten? • qu'ai-je fait de mon crayon?en laat hij het nu nog doen ook! • et le plus beau c'est qu'il le fait!laten wij elkaar helpen • aidons-nous les uns les autreslaten we nu maar opschieten! • allons, dépêchons-nous!laat staan • moins encorelaat ze mooi zijn, erg verstandig is ze niet • si elle est belle, elle n'est pas très maligne!laat het nu net beginnen te gieten • et voilà qu'il commence à pleuvoirde lamp naar beneden laten • descendre la lampe→ link=blauwblauw blauwblauw -
62 machinaal
1 [met machines werkend, gemaakt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 mécanique⇒ fait à la machine 〈 bijwoord〉 mécaniquement⇒ à la machine♦voorbeelden:het sorteren gaat machinaal • le triage se fait à la machine -
63 misdoen
-
64 net goed!
net goed!(c'est) bien fait!————————net goed!c'est bien fait! -
65 netjes
♦voorbeelden:dat staat netjes • ça fait soigné2 wat ben je netjes vandaag! • comme te voilà beau, belle!gedraag je netjes • conduis-toi bienhij is altijd netjes gekleed • il est toujours bien misdat is niet netjes • cela ne se fait pas -
66 nood
♦voorbeelden:zijn nood bij iemand klagen • conter ses peines à qn.in nood verkeren • être en dangergeen nood! • pas de problème!als de nood aan de man komt • en cas de besoinals de nood 't hoogst is • au plus fort du danger〈 spreekwoord〉 als de nood 't hoogst is, is de redding nabij • c'est quand on n'a plus d'espoir qu'il ne faut désespérer de riendoor de nood gedwongen • obligé par les circonstancesiemand uit de nood helpen • tirer qn. d'affairevan de nood een deugd maken • faire de nécessité vertu -
67 om
om1♦voorbeelden:1 waar gaat het om? • de quoi s'agit-il?kom daar nu eens om! • on n'en fait plus des pareils¶ toen we de hoek om kwamen, … • après avoir tourné le coin de la rue, nous …doe je mantel om • mets ton manteau sur tes épauleshij had een das om • il portait une cravate'm om hebben • être partideze weg is om • ce chemin fait un détourdat is minstens een kwartier om • c'est un détour d'au moins un quart d'heurehet uur is om • l'heure est passéeuw tijd is om • c'est l'heureals de week om is • à la fin de la semainede wind is om • le vent a tournéde dagen zijn zo gauw om • les journées passent vitedat gaat buiten hem om • 〈 daar weet hij niets van〉 cela se passe à son insu; 〈 daar heeft hij niets mee te maken〉 il n'y est pour rien; 〈 dat raakt hem niet〉 cela ne le concerne pasom en om • alternativement————————om2〈 voorzetsel〉1 [rondom] autour de2 [vlak bij] tout près3 [omstreeks] vers4 [juist op het tijdstip van] à 〈+ tijdaanduiding〉5 [telkens na] tous, toutes les 〈+ tijdaanduiding〉6 [(in ruil) voor; ter wille van; vanwege] pour♦voorbeelden:om het huis lopen • faire le tour de la maisonde weg loopt om het huis heen • le chemin contourne la maisonmet een glimlach om zijn lippen • le sourire aux lèvresom de tafel gaan zitten • s'asseoir autour de la tablede kroeg om de hoek • le bistrot du coinzij had haar kinderen om zich (heen) • elle était entourée de ses enfantsze is al om en (na)bij de zestig • elle approche de la soixantaineom en (na)bij drie jaar • environ trois ans6 het is om de zaak, niet om de persoon te doen • il s'agit de l'affaire, non de la personneik kom om te eten • je viens pour mangerom niet • pour rien→ link=hand hand -
68 omgekeerd
♦voorbeelden:iets omgekeerd aantrekken • mettre qc. à l'envershet omgekeerde van • le contraire dehet is precies omgekeerd • c'est tout à fait le contraireen omgekeerd • et inversementvan boven naar beneden of omgekeerd • de haut en bas ou vice-versa -
69 omrijden
1 [langs een omweg rijden] faire un détour (en voiture)2 [om iets heen rijden] faire le tour (de)3 [rondrijden] se promener (en voiture) (dans)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [omverrijden] renverser -
70 ongedaan
♦voorbeelden:¶ iets ongedaan laten • ne pas faire qc.niets ongedaan laten (om) • ne rien négliger (pour)iets ongedaan maken • 〈m.b.t. fout〉 réparer qc.; 〈m.b.t. koop, contract〉 annuler qc.dat kun je niet meer ongedaan maken! • ce qui est fait est fait! -
71 plezierig
♦voorbeelden:een plezierige man • un homme sympathiqueeen plezierige tijding • une bonne nouvellewe hebben plezierig gepraat • nous avons agréablement parléik vind het erg plezierig dat zij mij is komen opzoeken • sa visite m'a fait grand plaisirdat is niet zo plezierig • cela n'est pas très drôlehet is plezierig om op het platteland te leven • il fait bon vivre à la campagne -
72 present
present1〈 het〉♦voorbeelden:1 iemand iets present geven • faire cadeau de qc. à qn.〈 figuurlijk〉 ik heb het niet present gekregen! • on ne m'en a pas fait cadeau!————————present21 [aanwezig] présent♦voorbeelden:1 present! • présent! -
73 rekenen
1 [met getallen werken] calculer2 [de rekening opmaken] compter3 [+ op][rekening houden met] tenir compte (de)4 [vertrouwen] compter (sur)♦voorbeelden:ik heb even zitten rekenen, maar het wordt een heel bedrag • j'ai fait quelques (petits) calculs, mais ça va faire une grosse sommein guldens rekenen • compter en florinshet rekenen • le calculdoor elkaar gerekend • en moyennedaar mag je wel op rekenen! • tu peux en être sûr!reken op drie uur vertraging • attends-toi à trois heures de retardII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tellen] compter2 [vragen] demander (pour)3 [begrijpen onder] compter (parmi, au nombre de)4 [achten] estimer5 [in aanmerking nemen] considérer6 [veronderstellen] admettre♦voorbeelden:2 hoeveel rekent u daarvoor? • combien demandez-vous pour cela?4 ik reken mij bevoegd om … • je m'estime apte à …5 je moet rekenen dat … • n'oublie pas que …reken maar! • je t'en donne!als je rekent dat het een uur rijden is! • et dire qu'il faut une heure de voiture!6 reken dat hij komt, dan zijn we met z'n dertienen • admettons qu'il vienne, nous serons treize -
74 rond
rond1♦voorbeelden:rond maken • arrondirde zaak is rond • l'affaire est concluerond voor zijn mening uitkomen • afficher ses opinionshij keek angstig in het rond • il regardait anxieusement autour de lui→ link=bewoordingen bewoordingen————————rond2〈 voorzetsel〉1 [algemeen] autour de2 [omstreeks] vers♦voorbeelden:hij is rond de dertig • il a la trentaine -
75 ruk
♦voorbeelden:1 hij gaf een ruk aan de bel • avec énergie, il donna un coup de sonnettein één ruk speelde hij het klaar • il y parvint d'un seul coupmet een ruk vloog hij overeind • il sursauta3 naar A. is nog een hele ruk • ça fait encore une bonne trotte jusqu'à A.hij werkte aan één ruk door • il travailla d'une traite -
76 schemeren
-
77 schoolwerk
-
78 slag
I 〈de〉♦voorbeelden:de slagen van het noodlot • les coups du destineen harde slag • un coup violentdat was een harde slag voor hem • c'était un coup dur pour luihij viel met een zware slag tegen de grond • il est tombé lourdement sur le solde klok gaf vier slagen • l'horloge a sonné quatre coupsmet één slag sloeg hij het aan stukken • il l'a brisé d'un seul coupmet elke slag van de hamer • à chaque coup de marteaude deur met een slag dichtdoen • claquer la porteop slag van tienen • à dix heures sonnantesmijn pendule is van slag • ma pendule décomptezonder slag of stoot • sans coup férirde slag bij Nieuwpoort • la bataille de Nieuport6 de slag van iets kwijtraken • perdre la main (pour faire qc.)de slag te pakken krijgen • prendre le coupeen slag maken • faire un pli12 iets een halve slag omdraaien • faire faire un demi-tour à qc.¶ iets met de Franse slag doen • faire qc. à la va-viteeen slag naar iets slaan • deviner qc.zijn slag slaan • réussir son coupaan de slag gaan • se mettre au travaildat boek maakte hem met één slag beroemd • ce livre l'a rendu célèbre d'un seul coupeen slag om de arm houden • se ménager une porte de sortiehij was op slag dood • il est mort sur le coupII 〈 het〉♦voorbeelden:mensen van hetzelfde slag • gens de la même espèce -
79 staan
1 [m.b.t. personen, dieren] être debout2 [op steunpunten rusten] se trouver3 [in een toestand, hoedanigheid zijn] être4 [passen, kleden] aller (à qn.)5 [opgetekend, gedrukt zijn] figurer6 [+ op; + onbepaalde wijs][weldra zullen] être sur le point (de)7 [gericht zijn] être dirigé (vers)8 [bij voortduring met iets bezig zijn] être en train (de)10 [stilstaan] rester immobile11 [onaangeroerd zijn] rester intact12 [niet wijken] résister (à)♦voorbeelden:ga er maar aan staan! • essaie un peu!gaan staan • se leverergens aan gaan staan • attaquer qc.ergens onverwacht voor komen te staan • se trouver subitement confronté à qc.iemand laten staan • laisser qn. deboutik kan niet lezen wat daar staat • je ne peux pas lire ce qui est écritovereind staan • se tenir deboutrechtop staan • se tenir droit〈 figuurlijk〉 achter iets staan • soutenir qc.die gebeurtenis staat geheel op zichzelf • cet événement est totalement isoléje staat op mijn tenen • tu me marches sur le piedop zijn tenen staan • être sur la pointe des pieds〈 figuurlijk〉 voor iemand staan • défendre la cause de qn.voor zijn mening staan • défendre son opinion〈 figuurlijk〉 ergens alleen voor staan • être seul face à qc.de kerk staat midden in het dorp • l'église se trouve au milieu du villagedeze stoel staat op drie poten • cette chaise repose sur trois piedshet eten staat op tafel • le repas est sur la tablealleen staan • être seulde kansen staan goed • les chances sont bonneshet water staat hoog • la marée est hauteleeg staan • être inoccupéde bloemen staan er mooi bij • les fleurs sont belleshaar gezicht staat vrolijk • elle a un visage réjouihet staat geschreven • c'est écriter goed bij staan • prospérerzoals de zaken ervoor staan • au point où en sont les chosesergens middenin staan • participer activement à qc.〈 figuurlijk〉 iemand na staan • être proche de qn.buiten iets staan • être en dehors de qc.in zijn twee staan • être en secondezij staat derde in het klassement • elle est troisième au classementde tranen staan hem in de ogen • il a les larmes aux yeuxonder iemand staan • être sous les ordres de qn.de verwarming staat op 18° • le chauffage est à 18°ergens sceptisch tegenover staan • être sceptique à l'égard de qc.7 staat tot 14 als 8 staat tot 16 • 7 est à 14 ce que 8 est à 16dat stáát niet • ça ne va pasdat kapsel staat u goed • cette coiffure vous va bienhet staat niet in van Dale • (le) Van Dale ne le mentionne paswat staat er in de krant? • qu'y a-t-il dans le journal?het staat op haar naam • c'est à son nom7 de zon staat 's middags op deze kamer • l'après-midi, le soleil donne dans cette pièceergens van staan kijken • être très étonné par qc.staan luisteren • être en train d'écouterzich staan te vervelen • s'ennuyerze staat al een uur te wachten • ça fait une heure qu'elle attend(iets) tot staan brengen • arrêter (qc.)sta of ik schiet! • halte ou je tire!laat staan dat … • sans parler de …zijn eten laten staan • ne pas toucher à son repasde alcohol laten staan • ne plus boire (d'alcool)zijn baard laten staan • se laisser pousser la barbeer staat nog wat van gisteren • il en reste encore un peu d'hier12 ervoor staan • être prêt à affronter qc.zij staat voor niets • elle ne recule devant rienhij staat op goede manieren • il exige de bonnes manièreser staat heel wat te doen • il y a encore beaucoup à fairezij ziet hem niet staan • il n'existe pas pour elle -
80 stikdonker
♦voorbeelden:in het stikdonker • dans l'obscurité totale
См. также в других словарях:
fait — fait … Dictionnaire des rimes
fait — fait, aite 1. (fè, fè t ) part. passé de faire. 1° Formé, exécuté. L homme fait à l image de Dieu. Un tertre fait de main d homme. Ce tailleur vend des habits tout faits. Familièrement. Ce n est ni fait ni à faire, se dit d un travail mal… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Fait — (fr., spr. Fäh), That, Thatsache, Geschäft. F. von etwas machen, es als Geschäft betreiben. F. accompli (spr. Fäh akkongpli), vollendete Thatsache, an der sich nichts mehr ändern läßt … Pierer's Universal-Lexikon
Fait — (frz., spr. fä), Tatsache, Tat; F. accompli (spr. fätakkongplih), vollendete Tatsache … Kleines Konversations-Lexikon
Fait — (frz. fä), That, Thatsache; f. accompli (fäht akonplih) vollendete Thatsache … Herders Conversations-Lexikon
fait — (Fr.) A fact; an act committed; a deed. Short Dictionary of (mostly American) Legal Terms and Abbreviations … Law dictionary
fait — 1. fait, faite [ fɛ, fɛt ] adj. • 1690; de 1. faire 1 ♦ Qui est constitué, a tel aspect. ♢ Quant au physique. Être bien fait, mal fait. ⇒ 1. bâti, fam. foutu. Il est bien fait de sa personne. Une femme bien faite. ⇒ girond (cf. fam. Bien balancée … Encyclopédie Universelle
FAIT — s. m. Action, chose faite, ce qu on fait, ce qu on a fait. Chacun répond de son fait. Il est garant de ses faits et promesses. Répondre, être garant du fait d autrui. Par le fait d un tel. Joindre le fait à la menace. Il nie le fait. Si l on… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
FAIT — n. m. Ce que quelqu’un fait, a fait ou fera. Il nie le fait. On lui impute des faits graves. C’est par des faits que je veux lui prouver mon attachement. Ses faits ne répondent pas à ses promesses. Se vanter ainsi ne peut être que le fait d’un… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
fait — I. Fait, [fai]te. part. pass. Il a les significations de son Verbe. Cela fait il s en alla. On dit prov. Aussi tost dit aussi tost fait, pour dire, que L execution suit de prés la parole, la promesse, l ordre; & Cela vaut fait, pour dire, qu On… … Dictionnaire de l'Académie française
fait — pp. => Faire. E. : Ajouter, Né. A1) adj., mal fait, mal construit, fait grossièrement et sans goût, fait d une manière grossière et sans solidité ; provisoire : aposticho, a, e (Annecy, Gruffy, Thônes), R. => Rebord, D. Postiche. B1) v. ,… … Dictionnaire Français-Savoyard