-
61 links
links1————————links23 [met de linkerhand of linkervoet werkend] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 gaucher 〈v.: gauchère〉; 〈 bijwoord〉 de la main, du pied gauche♦voorbeelden:links en rechts • à droite et à gauchelinks afslaan • prendre à gauchelinks georiënteerd zijn • être de gauche(op) links stemmen • voter à gaucheuiterst links weekblad • hebdomadaire d'extrême gauchelinks van iemand zitten • être assis à (la) gauche de qn.links houden • tenir sa gauchedit kind is van nature links • cet enfant est gaucher de naissancelinks schrijven • écrire de la main gauche¶ iemand links en rechts om de oren slaan • flanquer une paire de gifles à qn.iemand links laten liggen • ignorer qn.iets links laten liggen • laisser qc. de côté -
62 naar
naar1♦voorbeelden:er naar aan toe zijn • être mal en pointik heb me naar gezocht • j'ai cherché comme un fouik heb me naar gelachen • j'étais mort de riredaar word je naar van • c'est à vous soulever le coeur————————naar2〈 voorzetsel〉1 [in de richting van] 〈 plaats van bestemming〉 à⇒ en ⇒ 〈m.b.t. persoon〉 chez ⇒ 〈 in de richting van〉vers, pour2 [volgens het voorbeeld van; overeenkomstig] d'après♦voorbeelden:de weg naar het dorp • le chemin du villagenaar de bakker gaan • aller chez le boulangernaar Frankrijk gaan • aller en Francenaar beneden gaan • descendrenaar boven gaan • monternaar huis gaan • rentrer (chez soi)naar school gaan • aller à l'écolehij keerde zich naar mij • il se tourna vers moinaar iemand toegaan • aller chez qn.naar Amsterdam vertrekken • partir pour Amsterdamnaar voren • en avant2 het ziet er naar uit, dat … • on peut s'attendre à 〈+ zelfstandig naamwoord〉; on peut s'attendre à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉de kwaliteit is er dan ook naar • la qualité est en rapport avec le prixdat is er naar • cela dépend→ link=behoren behoren————————naar3〈 voegwoord〉1 à ce que♦voorbeelden:naar men zegt • à ce qu'on dit -
63 right
n. rechts, de conservatieven (politiek); rechterhand, -kant; recht; recht op voorrangright1[ rajt]1 recht ⇒ voorrecht, (gerechtvaardigde) eis♦voorbeelden:rights and duties • rechten en plichtenright of entry • recht van toegangright of primogeniture • eerstgeboorterechtthe right of free speech • het recht op vrije meningsuitingstand on one's rights • op zijn recht(en) staanall rights reserved • alle rechten voorbehoudenby rights • eigenlijkby right of • krachtens, uit rechte van, op grond van(as) of right • rechtmatig, op grond van een gerechtigde eishe has a right to the money • hij heeft recht op het geldwithin one's rights • in zijn recht→ own own/♦voorbeelden:he is in the right • hij heeft gelijk/heeft het recht aan zijn kantput someone in the right • iemand in het gelijk stellenon/to the/your right • aan de/je rechterkantIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:1 the rights (and wrongs) of the case • de rechte/ware toedracht van de zaak¶ put/set to rights • in orde brengen, rechtzetten————————right2〈 rightness〉1 juist ⇒ correct, rechtmatig♦voorbeelden:1 what's the right time? • hoe laat is het precies?he got the answers right • hij heeft de vragen juist (beantwoord)you were right to tell her • je deed er goed aan het haar te vertellenput/set the clock right • de klok juist/gelijk zettenstrike the right note, touch the right chord • de juiste toon aanslaan/vindenon the right side of fifty • nog geen vijftig (jaar oud)keep on the right side of the law • zich (keurig) aan de wet houdenlet's get this right • laten we de dingen even op een rijtje zettenput/set something right • iets in orde brengenput/set someone right again • iemand genezen/op de been helpennot in one's right mind • niet wel/helemaal bij (zijn) zinnenMister Right • de ware Jakob〈 informeel〉 (as) right as rain • perfect/helemaal in orde, kerngezondput/set someone right • iemand terechtwijzensee someone right • zorgen dat iemand aan zijn trekken komt/recht wordt gedaanall right • (erg) goed, primathat's right • dat klopt, ja zekerright (you are)!, 〈 Brits-Engels〉right oh! • komt in orde, doen weII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:it's a right mess • het is een puinzooi¶ right arm/hand • rechterhand, assistentkeep on the right side • rechts houden1 gelijk♦voorbeelden:how right you are! • gelijk hebt u!————————right3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————right4〈 bijwoord〉2 juist ⇒ vlak, regelrecht♦voorbeelden:1 right and left • aan alle kanten, overal, s en rechtsright, left and centre, left, right, and centre • aan alle kanten2 right ahead • recht/pal vooruitright behind you • vlak achter jeright, let's go • okay, laten we gaan -
64 Alte
Alte〈bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord; v.〉♦voorbeelden:¶ die Alte säugt ihr Junges • de moer, het moederdier zoogt haar jong————————Alte(r)〈bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord; m.〉————————Alte(s)〈bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord; o.〉♦voorbeelden: -
65 complet
complet1 [kõple]〈m.〉————————complet2 [kõple],complète [kõplet]1 volledig ⇒ voltallig, compleet, totaal4 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; van vervoermiddelen, zalen, hotels enz.〉 vol ⇒ uitverkocht, volgeboekt♦voorbeelden:1 petit déjeuner, thé, café complet • ontbijt, thee, koffie met brood, boter, jamposte à temps complet • volledige betrekkingcomplètement fou • stapelgekc'est complet! • dat ontbrak er nog aan!lire un ouvrage complètement • een werk van het begin tot het eind lezentraiter un sujet complètement • een onderwerp uitputtend behandelenau (grand) complet • (geheel) voltalligpour être complet • volledigheidshalve→ pain4 afficher ‘complet’ • volgeboekt, volledig bezet zijn1. mkostuum, pak2. complet/-èteadj1) volledig, compleet2) volmaakt, veelzijdig3) volslagen4) uitverkocht5) voltooid, af6) verstreken [tijd] -
66 délicat
délicat [deeliekaa]1 verfijnd ⇒ fijn, subtiel2 zacht ⇒ teer, fijn, licht3 fijngevoelig ⇒ fijnbesnaard, tactvol♦voorbeelden:effleurer délicatement • licht aanrakensanté délicate • zwakke gezondheidfaire le délicat, la délicate • kieskeurig zijnadj1) fijn, subtiel2) zacht, teer3) fijngevoelig4) netelig, hachelijk5) veeleisend, kieskeurig -
67 familier
familier [faamieljee],familière [faamieljer]2 ongedwongen ⇒ vrij, vertrouwelijk, familiair♦voorbeelden:un familier • huisvriend; geregeld bezoeker= familière; adj1) vertrouwd, bekend2) ongedwongen, informeel3) vrijpostig4) gemeenzaam -
68 passager
passager1 [paasaazĵee],passagère [paasaazĵer]〈m., v.〉♦voorbeelden:————————passager2 [paasaazĵee],passagère [paasaazĵer]1. m (f - passagère) 2. = passagère; adj1) op doorreis2) tijdelijk, kortstondig3) druk -
69 pratique
pratique1 [praatiek]〈v.〉1 praktijk ⇒ ervaring, oefening, vaardigheid2 be-, uitoefening ⇒ (het) beoefenen3 toepassing ⇒ aanwending, gebruik5 handelwijze ⇒ manier van doen, praktijk♦voorbeelden:en pratique • in de praktijk, in werkelijkheid3 mettre en pratique • in praktijk brengen, toepassen4 pratique religieuse • kerkgang, naleving van godsdienstplichten————————pratique2 [praatiek]1 praktisch ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 bruikbaar, op de praktijk gericht ⇒ 〈 bijwoord ook〉 in de praktijk, in werkelijkheid♦voorbeelden:→ travail1. f1) praktijk2) toepassing3) naleving4) gebruik, gewoonte2. adj1) praktisch2) bruikbaar3) handig -
70 rapide
rapide [raapied]2 spoedig ⇒ haastig, zonder dralen, vluchtig♦voorbeelden:1 une fortune rapide • een snel, in korte tijd vergaard fortuin〈 techniek〉 pellicule rapide • snelle, gevoelige film(rol)expédier rapidement • per expresse versturenle rapide de nuit • de nachtsneltreinrapide comme une flèche • pijlsnel4 esprit rapide • schrander iemand, iemand die snel van begrip is1. m1) sneltrein2. adj1) snel, vlug2) haastig3) snelwerkend4) levendig5) steil -
71 sage
sage [saazĵ]♦voorbeelden:un sage • wijze1. m 2. adj1) verstandig2) wijs3) deugdzaam4) net, fatsoenlijk -
72 solide
solide [sollied]1 sterk ⇒ stevig, hecht, degelijk3 behoorlijk ⇒ goed, stevig, flink♦voorbeelden:solide bon sens • nuchterheidêtre solide sur ses jambes • vast op zijn benen staanc'est du solide! • dat is nog 's sterk!→ pont1. m 2. adj1) sterk, stevig, degelijk2) hehoorlijk, flink3) goed, deugdelijk4) vast, niet vloeibaar5) driedimensionaal [wiskunde] -
73 farouche
farouche [faaroesĵ]3 woest ⇒ ruw, wild♦voorbeelden:femme pas farouche • stoeipoesmon plus farouche ennemi • mijn ergste vijandhaine farouche • bittere haat -
74 fatal
♦voorbeelden: -
75 ténébreux
-
76 bot
bot1I 〈de〉♦voorbeelden:¶ bot vangen • 〈 iemand niet thuis vinden〉 trouver porte close; 〈 geen succes hebben〉 faire chou blancII 〈 het〉1 [been] os 〈m.〉♦voorbeelden:1 iemands botten breken • briser les os à qn.men kan zijn botten tellen • on lui compterait les côtestot op het bot verkleumd • glacé jusqu'aux osiemand tot op het bot uitzuigen • sucer qn. jusqu'à la moelle————————bot2♦voorbeelden:iets bot maken • émousser qc.bot worden • s'émousser→ link=bijl bijleen botte kerel • un rustre -
77 braaf
-
78 dol
dol1〈de〉————————dol2♦voorbeelden:dolle vreugde • joie délirantedol verliefd zijn op iemand • être (amoureux) fou de qn.ben je dol? • tu es fou?dat geluid maakt mij dol • ce bruit me rend foute dol om los te lopen • vraiment trop fortdol op iemand zijn • aimer qn. à la foliedol op iets zijn • adorer qc.dol van de pijn • fou de douleurdoor het dolle heen zijn • être déchaîné -
79 donker
donker1♦voorbeelden:vóór (het, de) donker thuis zijn • être rentré avant la nuit————————donker2♦voorbeelden:een donkere lucht • un ciel menaçanthet wordt donker • la nuit tombehet was volslagen donker • il faisait nuit noirehet is zo donker als de nacht • il fait noir comme dans un fourdoor een donkere bril kijken • voir tout en noirde toekomst donker inzien • voir l'avenir en noir -
80 dun
♦voorbeelden:een dunne nevel • une brume légèredun papier • papier fineen dun straaltje water • un maigre filet d'eaueen dun vernisje • une fine couche de vernisverf dun opbrengen • appliquer une fine couche de peintureeen boterham dun smeren • beurrer légèrement une tartineeerlijke mensen zijn dun gezaaid • les gens honnêtes sont raresdunne soep • soupe clairedun reageren • réagir de manière mesquine→ link=dik dik
См. также в других словарях:
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia