-
1 best-seller
best-seller [bestsellur]〈m.〉mbestseller, succesboek -
2 mieux
mieux [mjeu]〈bijwoord; ook m.〉♦voorbeelden:aimer mieux • liever willenil ferait mieux de • hij zou er beter aan doen teà qui mieux mieux • om strijdqui mieux est • wat nog beter isd'autant mieux, tant mieux • des te beterde mieux en mieux • hoe langer hoe beterun exemple qui n'est pas des mieux choisis • een niet zo goed gekozen voorbeeldil a changé en mieux • hij is zijn voordeel veranderdau mieux • op zijn bestêtre au mieux avec qn. • een zeer goede verstandhouding hebben met iemandle mieux du monde • uitstekendpour le mieux • zo goed als het kanun léger mieux • een lichte verbeteringon ne peut mieux • uitstekend, prima→ tardadvbeter, best -
3 vouloir
vouloir1 [voelwaar]〈m.〉 〈 formeel〉1 wil————————vouloir2 [voelwaar]1 graag willen ⇒ genoegen nemen (met), accepteren♦voorbeelden:il ne veut pas de nos excuses • hij wil onze verontschuldigingen niet accepterenne pas vouloir de qn. • niets van iemand willen wetenen vouloir à qn. de qc. • iemand iets kwalijk nemenen vouloir à qc. • het op iets gemunt hebbenen vouloir à la vie de qn. • iemand naar het leven staanne m'en veuille pas, ne m'en veuillez pas 〈 informeel〉, ne m'en veux pas, ne m'en voulez pas • neem mij niet kwalijkII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 willen ⇒ verlangen, wensen2 vragen ⇒ eisen, willen bezitten3 beweren♦voorbeelden:vouloir qn. heureux • iemand gelukkig willen zienveuillez poursuivre • wees zo goed om door te gaan〈 spreekwoord〉 vouloir c'est pouvoir • waar een wil is, is een wegje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens op mijn plaats willen zienvous l'avez voulu, bien voulu! • bent u nu tevreden?veux-tu bien sortir? • wil je wel eens vlug naar buiten gaan?je veux bien que tu aies raison • je kunt best gelijk hebbenmoi, je veux bien • mij bestsi vous voulez bien • als u het ermee eens bentcomment voulez-vous que je fasse • wat kan ik eraan doenvouloir qc. à qn. • iemand iets toewensenvouloir du bien à qn. • het goede met iemand voorhebbensans le vouloir • per ongeluk, zonder opzetcomme vous voulez • zoals u wenstque tu le veuilles ou non • of je het nu wilt of nietque voulez-vous (que je fasse, que je dise)? • wat kan ik eraan doen?Dieu veuille • moge God het gevenque me voulez-vous? • wat wilt u van me?, wat wilt u dat ik doe?que veut dire ce gribouillis • wat moet dit gekrabbel voorstellen〈 informeel〉 je veux! • nou en of!♦voorbeelden:¶ s'en vouloir de qc. • zichzelf iets kwalijk nemen, zichzelf iets verwijten1. m 2. v1) graag willen, accepteren2) willen, wensen3) vragen, eisen4) beweren -
4 brave
brave [braav]♦voorbeelden:adj1) dapper, moedig2) best, braaf, goed -
5 cher
〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 duur3 best ⇒ geacht, waard♦voorbeelden:être cher à qn. • iemand na aan het hart liggenmon cher collègue • waarde collega————————cher2 [sĵer]〈 bijwoord〉1 duur♦voorbeelden:1 coûter cher • duur zijn, veel kostenne pas donner cher de la vie de qn. • geen cent meer voor iemands leven gevenpayer cher qc. • iets duur betalen, veel voor iets betalen; 〈 figuurlijk〉iets duur moeten betalen, zwaar voor iets boetenil me le payera cher • dat zal ik hem zwaar betaald zetten〈 informeel〉 pour pas cher • voor een schijntje, een prikjeI adv II 1. m (f - chère)beste, schat2. = chère; adj1) dierbaar, lief2) duur3) best, geacht, waard -
6 malade
malade [maalaad]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 ziek ⇒ ongesteld, aangetast2 er slecht voor staand ⇒ versleten, niet best♦voorbeelden:se (faire) porter malade • zich ziek meldenj'en suis malade! • ik word er doodziek van!tomber malade • ziek wordenêtre malade du coeur • hartpatiënt zijnfaire le malade • zich ziek houdenun grand malade • ernstig ziekeun(e) malade • zieke, patiënt〈 informeel〉 t'es pas un peu malade? • ben je niet goed snik?1. m/fzieke, patiënt2. adj1) ziek2) versleten, niet best -
7 clopin-clopant
-
8 attacher
attacher [aataasĵee]1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken♦voorbeelden:attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeienattacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopenattacher les volets • de luiken vastzetten1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)♦voorbeelden:s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn datcette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht1. v1) aanbranden, aanbakken2) vastkleven, blijven plakken3) vastmaken4) dichtknopen [kleding]5) hechten, verbinden6) aanstellen [werk]7) fixeren [blik]2. s'attacher (à)v3) verbonden zijn (aan, met)4) belang/waarde hechten (aan) -
9 capable
capable [kaapaabl]2 bekwaam ⇒ handig, kundig3 〈+ de + onbepaalde wijs〉 mogelijkerwijs ⇒ durven 〈 met verbogen werkwoordsvorm〉 ⇒ kunnen 〈+ onbepaalde wijs〉♦voorbeelden:il est capable de réussir • hij kan slagenil est capable de ne pas revenir • hij is (heel goed) in staat niet terug te komence détail est capable de passer inaperçu • dit detail zou best wel eens over het hoofd gezien kunnen wordentu serais capable d'abandonner tes enfants? • zou je je kinderen in de steek kunnen laten?adj(de)1) in staat (tot, om)2) bekwaam, kundig3) durven, kunnen -
10 défendre
défendre [deefãdr]1 verdedigen ⇒ opkomen voor, pleiten voor, behartigen2 beschermen ⇒ beveiligen, beschutten♦voorbeelden:défendre sa maison à qn. • iemand de toegang tot zijn huis ontzeggen→ corps1 zich verdedigen ⇒ zich verweren, zich verzetten♦voorbeelden:se défendre contre le sommeil • tegen de slaap vechtenne pas pouvoir se défendre de 〈+ onbepaalde wijs of zelfstandig naamwoord〉 • het niet kunnen laten te; 〈 iets〉 niet kunnen laten1. v1) verdedigen, opkomen (voor)2) beschermen3) verbieden2. se défendrev5) ontkennen -
11 déplaire
déplaire [deepler]♦voorbeelden:cela ne me déplairait pas • dat zou ik best willen1 zich niet thuis voelen ⇒ niet kunnen aarden, niet gedijen1. v1) tegenstaan, niet bevallen2) ergeren2. se déplairev -
12 dernier
dernier [dernjee],dernière [dernjer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 hoogst ⇒ grootst, uiterst3 laagst ⇒ ergst, minst4 vorig ⇒ verleden, laatst, jongstleden♦voorbeelden:en dernier • als laatstela petite dernière • het nakomertje, de jongstele dernier • de laatste〈 spreekwoord〉 rira bien qui rira le dernier • wie het laatst lacht, lacht het bestêtre de la dernière importance • uiterst belangrijk zijnle dernier des imbéciles • de grootste stomkopde dernière qualité • van de laagste kwaliteitêtre le dernier de la classe • de slechtste van de klas zijntraiter qn. comme le dernier des derniers • iemand als oud vuil behandelenle dernier des hommes • de allerslechtste persoonces derniers temps • de laatste tijd1. m1) de laatste2. dernier/-ièreadj1) laatst2) hoogst, grootst3) laagst, minst4) vorig, verleden -
13 doucement
doucement [doesmã]〈bijwoord; ook tussenwerpsel〉1 zacht(jes) ⇒ langzaam, kalm, geleidelijk4 stilletjes ⇒ bij zichzelf, stiekem♦voorbeelden:doucement! • kalm aan, zachtjes aan!1. adv1) zacht(jes)2) voorzichtig3) geleidelijk4) zo zo, niet te best5) heimelijk2. interj -
14 écho
écho [eekoo]〈m.〉♦voorbeelden:être l'écho de • een afspiegeling zijn vann'être jamais qu'un écho de • op zijn best slechts een afspiegeling zijn vanse faire l'écho d'un bruit • een gerucht verspreidenrester sans écho • geen weerklank vinden, niet aanslaan2 échos d'un journal • (mondaine, plaatselijke) nieuwtjes in een krantavoir eu quelques échos de qc. • ergens iets over opgevangen hebbenm1) echo, weerklank2) gerucht -
15 efforcer
efforcer (s') (de) [efforsee]〈 werkwoord〉1 pogen (om) ⇒ zich inspannen (om), zijn best doen (om), proberen (te)v( s'efforcer) zich inspannen (om), proberen (te) -
16 effort
effort [effor]〈m.〉1 inspanning ⇒ moeite, poging♦voorbeelden:effort de rattrapage • inhaalracefaire un effort de volonté • wilskracht tonenfaire un effort intellectuel • diep nadenkenla loi du moindre effort • de weg van de minste weerstandencore un petit effort! • nog even doorzetten!effort physique • krachtsinspanningfaire un effort, des efforts • z'n best doen, zich inspannenfaire un effort sur soi-même • zich vermannenavec effort • moeizaamsans effort • moeiteloosm1) inspanning, poging2) (weerstands)kracht, spanning -
17 employer
employer [ãplwaajee]1 gebruiken ⇒ zich bedienen van, aanwenden2 in dienst hebben ⇒ werk geven aan, te werk stellen♦voorbeelden:employer toute son énergie à qc. • al z'n energie aan iets bestedenv1) gebruiken, aanwenden -
18 gagner
gagner [gaanjee]2 winnen♦voorbeelden:gagner de quoi vivre • in zijn levensonderhoud kunnen voorzien3 y gagner • erop vooruitgaan, in iemands voordeel zijnil gagne à être connu • als je hem beter leert kennen, valt hij best meeon ne gagne rien à attendre • wachten helpt niet veelc'est toujours ça de gagné! • dat is alvast meegenomen!gagner en qualité • beter van kwaliteit zijn, wordengagner en profondeur • veel dieper, veel verder gaanla mer gagne sur la côte • de zee wint terrein op de kustII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verkrijgen ⇒ verwerven, winnen4 bereiken ⇒ gaan naar, reiken tot5 zich meester maken van ⇒ bevangen, overmannen♦voorbeelden:gagner une maladie contagieuse • een besmettelijke ziekte oplopengagner de la place • ruimte winnengagner qn. à sa cause • iemand voor zijn zaak winnenla faim le gagnait • hij kreeg hongerle froid le gagna • hij werd door kou bevangenle vertige le gagna • hij werd plotseling duizelig♦voorbeelden:se laisser gagner • zich laten overhalen, verleidenv1) verdienen2) winnen4) verkrijgen, behalen5) bereiken, gaan (naar) -
19 leur
〈m.〉♦voorbeelden:1 ils y mettent du leur • zij doen hun best, zij dragen hun steentje bij————————1 hun, haar ⇒ van hen, haar————————leur3 [lur]♦voorbeelden:————————1 het, de hunne1. = leurs; pron1) (aan) hen, hun2) het/de hunne2. = leurs; adjhun, van hen -
20 mal
mal1 [maal],maux [moo]〈m.〉1 (het) kwade ⇒ schade, zonde2 pijn4 moeite♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 de deux maux, il faut choisir le moindre • men moet van twee kwaden het minste kiezendire du mal des autres • kwaadsprekenle mal est fait • het kwaad is geschiedfaire du mal à qn. • iemand kwaad doenrendre le mal pour le mal • kwaad met kwaad vergeldenje n'y vois aucun mal • ik zie daar niets slechts inne vouloir de mal à personne • niemand een kwaad hart toedragenmettre à mal • aftuigen, mishandelen 〈 ook figuurlijk〉le mal est que • het ongeluk, vervelende is dat→ oeilavoir mal au coeur • misselijk zijnmal de coeur • misselijkheidça me fait mal au coeur de les entendre • ik vind het sneu als ik ze zo hooravoir mal aux dents • kiespijn hebbenun mal de gorge • keelpijnmaux de reins • rugpijnmal blanc • fijtêtre dur au mal • tegen pijn, een stootje kunnenil n'y a pas de mal • het hindert nietil a eu plus de peur que de mal • hij is met de schrik vrijgekomenmal de mer • zeeziekte〈 spreekwoord〉 aux grands maux les grands remèdes • voor een harde knoest moet een harde beitel zijnprendre mal • ziek worden¶ être en mal de qc. • grote behoefte hebben aan iets, gebrek hebben aan iets————————mal2 [maal]1 slecht ⇒ kwaad, kwaad-♦voorbeelden:c'est pas mal! • dat is niet gek!il, elle n'est pas mal • hij, zij ziet er niet onaardig uitfaire qc. de mal • iets slechts doen→ an————————mal3 [maal]〈 bijwoord〉1 slecht ⇒ verkeerd, niet goed♦voorbeelden:mal à propos • te onpasenfant mal élevé • ongemanierd kindon est mal dans cette voiture • deze wagen zit ongemakkelijkêtre mal vu de qn. • slecht aangeschreven staan bij iemandle prendre (en) bien, mal • het goed, verkeerd opnemens'y prendre mal • 't onhandig, slecht aanpakkença tombe mal • het komt niet goed uittu tombes mal • je treft het slechttourner mal • 't verkeerde pad opgaan; slecht aflopense trouver, se sentir mal • onwel worden, een flauwte krijgenil va très mal • 't gaat hem erg slechtce tableau ferait pas mal sur le mur • dit schilderij zou het goed doen op de muurelle ne s'en est pas mal tirée • ze heeft er zich aardig uit geredil y a pas mal de monde • er zijn heel wat mensença va? pas trop mal! • gaat het? best!être au plus mal • heel erg ziek zijnêtre au plus mal avec qn. • op slechte voet staan met iemandde mal en pis • van kwaad tot erger1. m1) (het) kwade, schade2) pijn3) ziekte4) moeite2. adjslecht, kwaad3. advslecht, verkeerd
См. также в других словарях:
BEST — ist der Familienname folgender Personen: Adolfo Best Maugard (1891–1964), mexikanischer Künstler Ben Best, US amerikanischer Drehbuchautor und Schauspieler Charles Best (1899–1978), US amerikanischer Physiologe und Biochemiker Clyde Best (* 1951) … Deutsch Wikipedia
Best — ist der Familienname folgender Personen: Adolfo Best Maugard (1891–1964), mexikanischer Künstler Ahmed Best (* 1973), US amerikanischer Synchronsprecher, Schauspieler und Musiker Ben Best, US amerikanischer Drehbuchautor und Schauspieler Benjamin … Deutsch Wikipedia
best — /best/, adj., superl. of good with better as compar. 1. of the highest quality, excellence, or standing: the best work; the best students. 2. most advantageous, suitable, or desirable: the best way. 3. largest; most: the best part of a day. adv … Universalium
best*/*/*/ — [best] grammar word summary: Best can be: ■ an adjective: Which apples are best for cooking? ♦ It was the best party I ve ever been to. ■ an adverb: We ll choose the system that works best. ■ a noun: I ll do my best. 1) the superlative form of… … Dictionary for writing and speaking English
best — ► ADJECTIVE 1) of the most excellent or desirable type or quality. 2) most suitable, appropriate, or sensible. ► ADVERB 1) to the highest degree; most. 2) to the highest standard. 3) most suitably, appropriately, or sensibly. ► … English terms dictionary
Best — may refer to: *the superlative of good (as in best of ... for example) *the superlative of well ;Places *Best, Netherlands municipality in the Netherlands *Best, North Carolina *Best, Texas;Music *Best of... tag used in published music records… … Wikipedia
best — [best] adj. [ME best, betst < OE betst (akin to Goth batists) < ? IE base * bhad , good > Sans bhadrá ḥ, fortunate, good] 1. superl. of GOOD 2. of the most excellent sort; surpassing all others 3. most suitable, most desirable, most… … English World dictionary
Best — (b[e^]st), a.; superl. of Good. [AS. besta, best, contr. from betest, betst, betsta; akin to Goth. batists, OHG. pezzisto, G. best, beste, D. best, Icel. beztr, Dan. best, Sw. b[ a]st. This word has no connection in origin with good. See {Better} … The Collaborative International Dictionary of English
Best FM — Мультимедиа Холдинг Страна … Википедия
best — I adjective above the average, beyond compare, brought to perfection, chief, choice, crowning, distinguished, exceptional, exemplary, extraordinary, faultless, favorite, first class, first rate, flawless, foremost, greater, highest, impeccable,… … Law dictionary
Best — Best, n. Utmost; highest endeavor or state; most nearly perfect thing, or being, or action; as, to do one s best; to the best of our ability. [1913 Webster] {At best}, in the utmost degree or extent applicable to the case; under the most… … The Collaborative International Dictionary of English