-
101 play about/around with someone
play about/around with someone -
102 play
n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor--------v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)play1[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 spel4 actie ⇒ activiteit, beweging♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvreallow/give full/free play to something • iets vrij spel latenthere's too much play in the rope • het touw heeft te veel spelingbring/call into play • erbij betrekkencome into play • mee gaan spelen¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken————————play21 spelen♦voorbeelden:play dead • doen alsof men dood isplay on • doorspelenplay at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pretplay down to someone • zich aan iemand aanpassen〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:play back a tape • een band afspelen/weergevenhe played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar inplay someone along • iemand aan het lijntje houdenplay something down • iets bagatelliseren -
103 revile against/at something/someone
revile against/at something/someoneafgeven op iets/iemandEnglish-Dutch dictionary > revile against/at something/someone
-
104 revile
v. schelden, schimpen, smaden, beschimpen♦voorbeelden:1 revile against/at something/someone • afgeven op iets/iemand -
105 run down
uitgeput raken; verlopen; omverlopen, overrijden; opsporen; uitputten (onderwerp); afbreken, afgeven op; verminderenrun down2 uitgeput raken ⇒ verzwakken, op raken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 opsporen ⇒ vinden, te pakken krijgen♦voorbeelden:4 how dare you run her down? • hoe durf je haar te kleineren? -
106 send in
-
107 send out
wegzenden, verdelensend out1 sturen♦voorbeelden:1 send (someone) out for/to collect something • (iemand) om iets sturen/iets laten (op)halenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weg/naar buiten sturen ⇒ 〈 in het bijzonder〉 eruit/de klas uit sturen♦voorbeelden: -
108 smear
n. vlek, smet, veeg; uitstrijkje (geneeskundig onderzoek) ; laster--------v. besmeren; smeren; besmeurensmear1[ smiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————smear22 afgevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 besmeren -
109 stain
n. vlek--------v. bevlekken; beitsen; afgeven; brandschilderenstain1[ steen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vlek————————stain21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kleuren♦voorbeelden: -
110 steam
n. stoom; damp--------v. stomen, dampensteam1[ stie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:run out of steam • zijn drijfkracht/energie verliezen; futloos wordenunder one's own steam • op eigen (wils)kracht————————steam21 stomen ⇒ dampen, stoom afgeven/vormen♦voorbeelden:2 steam ahead/away • doorstomen, er vaart achter zettenthe ship steams out • het schip vertrekt→ steam up steam up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (gaar) stomen ⇒ klaarstomen, bewerken met stoom♦voorbeelden:1 steamed fish/rice • gestoomde vis/rijststeam open a letter • een brief open stomen→ steam up steam up/ -
111 transpire
v. transpireren, zweten; uitwasemen, uitzweten[ trænspajjə]3 uitlekken ⇒ aan het licht komen, bekend/duidelijk worden♦voorbeelden:3 it transpired that the president himself was involved • het lekte uit dat de president er zelf bij betrokken wasII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
112 Air-Launched Anti-Radiation Missile
raket dat infrarode straling uitzendt gericht op doelen die warmte afgevenEnglish-Dutch dictionary > Air-Launched Anti-Radiation Missile
-
113 dead assets
dood bezit {die geen fruit afgeven} -
114 emitting odor
geur afgeven -
115 expected return
gewenste vooruitzichten (winstkoers die een belegging afgeven moet) -
116 fall upon
op iemand afgeven; bij je opkomen -
117 lambaste a plan
op een plan afgeven -
118 bagage
bagage [baagaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:faire ses bagages • z'n koffers pakkenplier bagage • z'n biezen pakken= bagages; m (pl)1) bagage -
119 carte
carte [kaart]〈v.〉1 kaart♦voorbeelden:carte de chemin de fer • spoorkaartjecarte de crédit • creditcardcarte d'entrée • toegangsbewijscarte d'étudiant • collegekaartcarte de famille nombreuse • reductiekaart voor grote gezinnencarte d'identité • persoonsbewijs, identiteitskaartcarte jeunes • CJP, cultureel jongerenpaspoortcarte de membre • lidmaatschapskaartcarte à mémoire • chipkaartcarte de paiement • betaalkaartcarte de presse • perskaartcarte à puce(s) • chipkaart, chipknipcarte de séjour • verblijfsvergunningcarte de travail • werkvergunningcarte (de visite) • visitekaartjecarte de voeux • wenskaartcarte bancaire • bankpasje, pinpascarte bleue •〈creditcard; buiten Frankrijk betaalbaar door Visa〉carte magnétique • magneetpascarte multiple • strippenkaartcarte orange • maandkaart voor de metrocarte privative • chipkaart, slimme betaalkaart, smartcardcarte vermeil • 65+-pas, bejaardenpasdonner carte blanche à qn. • iemand de vrije hand gevenéchanger sa carte avec qn. • iemand tot een duel uitdagenlaisser sa carte • zijn (visite)kaartje afgevenfemme, fille en carte • geregistreerde prostitueefausse carte • slechte kaartc'est la carte forcée • er is geen keuscarte maîtresse • troefkaartavoir toutes les cartes dans son jeu • alle troeven in de hand hebbenbattre, mêler les cartes • de kaarten schuddenbrouiller les cartes • de boel in de war sturen, een rookgordijn aanleggencouper les cartes • couperenjouer aux cartes • kaartenjouer sa dernière carte • zijn laatste troef uitspelenjouer cartes sur table • (met) open kaart spelenjouer la carte de qc. • alles op iets zettenavoir plus d'une carte dans son jeu • meer dan één pijl op zijn boog hebbencarte muette • blinde kaartcarte routière, touristique • wegenkaartdresser la carte d'une région • een streek in kaart brengencarte au 1/100.000 • kaart op schaal 1:100.0004 à la carte • naar keuze, à la carte————————carte (de visite)f1) kaart2) speelkaart3) landkaart4) spijskaart -
120 compromettre
compromettre [kõprommetr]1 in gevaar brengen ⇒ schaden, op het spel zetten2 compromitteren ⇒ in opspraak brengen, de goede naam aantasten van2 zich(zelf) compromitteren ⇒ zijn goede naam, zijn eer op het spel zetten♦voorbeelden:1. v 2. se compromettrev
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Датский
- Немецкий
- Нидерландский
- Пенджабский
- Русский
- Французский
- Шведский
afgeven
Страницы