-
1 toegangsbewijs
toegangsbewijs, toegangskaartje -
2 toegangsbewijs
toegangsbewijs, toegangskaartje -
3 toegangsbewijs
-
4 toegangsbewijs
n. entry ticket, pass, let pass -
5 transit permit
toegangsbewijs -
6 пропуск
toegangsbewijs, toelatingsbewijs, pas ; weglating ; leemte,hiaat -
7 ticket
n. kaartje; bewijs; label--------v. een kaarje/toegangsbewijs krijgen; bestemmenticket1[ tikkit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kaart(je) ⇒ toegangsbewijs, plaatsbewijs♦voorbeelden:→ straight straight/————————ticket2〈 werkwoord〉3 〈Amerikaans-Engels; informeel〉een bon/bekeuring geven -
8 toegangskaartje
→ link=toegangsbewijs toegangsbewijs -
9 toegangskaartje
→ link=toegangsbewijs toegangsbewijsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > toegangskaartje
-
10 входной билет
adjgener. toegangsbewijs, toegangsbiljet, toegangskaart -
11 pass
n. pas; stand van zaken; doorgang; slagen bij een examen; doorgeven van een bal; handbeweging--------v. voorbijgaan, passeren; aangeven; slagen; inhalen; goedkeurenpass1[ pa:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 passage ⇒ (berg)pas; doorgang, vaargeul♦voorbeelden:it/things had come to such a pass that • het was zo ver gekomen dat————————pass21 (verder) gaan ⇒ (door)lopen, voortgaan2 voorbijgaan ⇒ passeren; voorbijkomen; overgaan, eindigen3 passeren ⇒ er door(heen) (ge)raken/komen6 aanvaard/aangenomen worden ⇒ slagen 〈 voor examen(onderdeel)〉; door de beugel kunnen 〈 grove taal bijvoorbeeld〉10 overgemaakt/overgedragen worden♦voorbeelden:pass from a solid to an oily state • van een vaste in een olieachtige stof overgaanpass to other matters • overgaan naar/tot andere zakenpass on the left • s inhalenpass unnoticed • niet opgemerkt wordeneverything must pass • aan alles moet een einde komenno passing (permitted) • geen doorgangplease, let me pass • mag ik er even langswe are only passing through • we zijn enkel op doorreispass as/for • doorgaan voor, dienen alscome to pass • gebeuren〈 juridisch〉 pass on/upon a constitutional question • een uitspraak doen/vonnis vellen over een grondwettelijke kwestie→ pass away pass away/, pass between pass between/, pass by pass by/, pass into pass into/, pass off pass off/, pass on pass on/, pass out pass out/, pass over pass over/, pass through pass through/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 passeren ⇒ voorbijlopen, voorbijtrekken2 oversteken ⇒ gaan/lopen door, komen over4 goedkeuren ⇒ aanvaarden, bevestigen5 slagen in/voor6 komen door ⇒ aanvaard/bekrachtigd worden door♦voorbeelden:pass the salt • het zout doorgevenpass the word (a)round • vertel het verderpass in • inleverenpass an opinion • een oordeel/idee geven -
12 rain check
kaart voor ander moment (in geval van regen); uitnodiging voor ander momentrain check♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 I don't want a drink now, but I'll take a rain check on it • ik wil nu niets drinken, maar ik hou het van je te goed -
13 ticket holder
ticket holder -
14 carte
carte [kaart]〈v.〉1 kaart♦voorbeelden:carte de chemin de fer • spoorkaartjecarte de crédit • creditcardcarte d'entrée • toegangsbewijscarte d'étudiant • collegekaartcarte de famille nombreuse • reductiekaart voor grote gezinnencarte d'identité • persoonsbewijs, identiteitskaartcarte jeunes • CJP, cultureel jongerenpaspoortcarte de membre • lidmaatschapskaartcarte à mémoire • chipkaartcarte de paiement • betaalkaartcarte de presse • perskaartcarte à puce(s) • chipkaart, chipknipcarte de séjour • verblijfsvergunningcarte de travail • werkvergunningcarte (de visite) • visitekaartjecarte de voeux • wenskaartcarte bancaire • bankpasje, pinpascarte bleue •〈creditcard; buiten Frankrijk betaalbaar door Visa〉carte magnétique • magneetpascarte multiple • strippenkaartcarte orange • maandkaart voor de metrocarte privative • chipkaart, slimme betaalkaart, smartcardcarte vermeil • 65+-pas, bejaardenpasdonner carte blanche à qn. • iemand de vrije hand gevenéchanger sa carte avec qn. • iemand tot een duel uitdagenlaisser sa carte • zijn (visite)kaartje afgevenfemme, fille en carte • geregistreerde prostitueefausse carte • slechte kaartc'est la carte forcée • er is geen keuscarte maîtresse • troefkaartavoir toutes les cartes dans son jeu • alle troeven in de hand hebbenbattre, mêler les cartes • de kaarten schuddenbrouiller les cartes • de boel in de war sturen, een rookgordijn aanleggencouper les cartes • couperenjouer aux cartes • kaartenjouer sa dernière carte • zijn laatste troef uitspelenjouer cartes sur table • (met) open kaart spelenjouer la carte de qc. • alles op iets zettenavoir plus d'une carte dans son jeu • meer dan één pijl op zijn boog hebbencarte muette • blinde kaartcarte routière, touristique • wegenkaartdresser la carte d'une région • een streek in kaart brengencarte au 1/100.000 • kaart op schaal 1:100.0004 à la carte • naar keuze, à la carte————————carte (de visite)f1) kaart2) speelkaart3) landkaart4) spijskaart -
15 carte d'entrée
carte d'entrée -
16 ticket
〈m.〉1 kaartje ⇒ biljet, plaats-, toegangsbewijs2 bon♦voorbeelden:2 tickets de rationnement • rantsoen-, distributiebonnensans tickets • niet op de bon, vrij te verkrijgen¶ ticket modérateur • eigen risico, eigen bijdrage 〈 van sociaal verzekerde〉; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 remgeld -
17 входной билет
adjgener. toegangsbewijs, toegangsbiljet, toegangskaart -
18 coupon
1 [lap stof] remnant2 [rente/dividendbewijs] coupon♦voorbeelden:2 verschenen/verjaarde coupon • due/lapsed couponcoupons inruilen • redeem coupons -
19 persoonlijk
1 [met betrekking tot een bepaald persoon] personal2 [in persoon verricht] personal3 [met een eigen karakter] personal ⇒ 〈 individueel〉 individual, 〈 eigenaardig〉 idiosyncratic, 〈 eigenaardig〉 peculiar♦voorbeelden:een persoonlijke belediging • a personal insultdeze brief is persoonlijk • this letter is personal/privatepersoonlijke ongelukken • casualtiesom persoonlijke redenen • for personal/private reasons, for reasons of one's ownstrikt persoonlijk • 〈 op brief〉 private (and confidential); 〈 op abonnement, toegangsbewijs enz.〉 not transferabledeze opmerking is niet persoonlijk bedoeld • I/they don't mean to be personallaten we niet persoonlijk worden • let's not get personalII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:iemand persoonlijk kennen • I know him personallyik trek me dat persoonlijk aan • I take that personally¶ persoonlijk vind ik hem een kwal • personally, I think he's a painik persoonlijk zou het nooit doen • I personally/myself would never do it -
20 strikt persoonlijk
strikt persoonlijkVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > strikt persoonlijk
Страницы
- 1
- 2