-
81 calque
-
82 chance
chance [sĵãs]〈v.〉1 kans ⇒ risico, toeval3 bof ⇒ geluk, mazzel♦voorbeelden:il faut lui donner sa chance • je moet haar een kans gevenil y a vingt chances sur cent que • twintig procent kans datil y a des chances • het is waarschijnlijkrisquer sa chance • een kansje wagen3 bonne chance! • succes!avoir de la chance • geluk hebben, boffencourir sa chance • zijn geluk beproevenporter chance • geluk brengenpas de chance! • pech gehad!par chance • gelukkigencore une chance que • nog een geluk (bij een ongeluk) dat1. f1) kans, toeval2) geluk, bof2. chancesf plmogelijkheid, waarschijnlijkheid -
83 compromis
-
84 conserver
conserver [kõservee]1 bewaren ⇒ in stand houden, (be)houden♦voorbeelden:conserver un souvenir • een herinnering levendig houdenconserver son teint • zijn huid jong houdenconserver (toute) sa tête • het hoofd koel houden; 〈 van oude mensen〉helder, mentaal in orde blijven1 behouden, bewaard blijven♦voorbeelden:1. v1) bewaren, in stand houden2) conserveren, houdbaar maken3) op-, aanhouden [hoed, jas]2. se conserverv1) behouden/bewaard blijven2) goed blijven -
85 convenance
convenance [kõvnãs]〈v.〉2 zin ⇒ smaak, gading♦voorbeelden:1 contraire aux convenances • onbehoorlijk, ongepastobserver, respecter les convenances • de wetten van het fatsoen eerbiedigen2 à ma, ta, sa convenance • al naar gelang 't mij, jou, hem, haar schikttrouver qc. à sa convenance • iets naar zijn zin vindencongé pour des raisons de convenance personnelle • verlof om persoonlijke redenen1. f1) geschiktheid, gepastheid2) zin, smaak3) overeenkomst, gelijkenis2. convenancesf plfatsoen, goede manieren -
86 disposer
disposer [diespoozee]1 beslissen ⇒ beschikken, maatregelen nemen♦voorbeelden:vous pouvez disposer • u kunt (wel) gaan→ hommeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (rang)schikken ⇒ ordenen, opstellen♦voorbeelden:1 zich klaarmaken (om) ⇒ zich voorbereiden, op het punt staan (om te)1. v1) beslissen, maatregelen nemen2. se disposer (à)v -
87 éclair
éclair [eekler]〈m.〉1 bliksem(straal) ⇒ weerlicht, bliksemflits2 flikkerlicht ⇒ flikkering, glinstering♦voorbeelden:avec la rapidité de l'éclair • bliksemsnelil fait des éclairs • het bliksemt, weerlichtéclair de lucidité • helder ogenblikm1) bliksem(straal), bliksemflits2) flikkering3) flits4) langwerpige, geglaceerde roomsoes -
88 éclater
éclater [eeklaatee]2 losbarsten ⇒ uitbarsten, uitbreken3 uiteenvallen ⇒ opgedeeld worden, zich splitsen4 duidelijk zichtbaar worden, zijn♦voorbeelden:2 sa colère éclata • hij, zij ontstak in woedela Marseillaise éclata • plotseling weerklonk de Marseillaisela salle éclata (en applaudissements) • het applaus barstte los in de zaal4 la joie éclata sur son visage • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht afII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) (uit elkaar) barsten, ontploffen2) klappen [band]3) losbarsten4) uiteenvallen, zich splitsen -
89 entrer
entrer [ãtree]2 deelnemen (aan) ⇒ meedoen (aan), lid worden (van)♦voorbeelden:1 on ne peut lui faire entrer cela dans la tête • men kan hem dat maar niet aan zijn verstand brengenje ne fais qu'entrer et sortir • ik kom maar even langsil est entré à cette école • hij is toegelaten tot deze schoolça n'entre pas dans la boîte • dat past niet in de doosle doute est entré dans son esprit • hij, zij is gaan twijfelenentrer dans une profession • een beroep kiezenfaire entrer une clef dans la serrure • een sleutel in het slot stekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) binnengaan5) intikken, invoeren [computer] -
90 fou
fou1 [foe]〈m.〉1 gek ⇒ dwaas, idioot, krankzinnige2 (hof)nar♦voorbeelden:maison de fous • gekkenhuisêtre fou furieux • razend van woede zijnfaire le fou • gek doen〈 spreekwoord〉 plus on est de fous, plus on rit • hoe meer zielen, hoe meer vreugd————————fou2 [foe],fol, folle [fol]1 gek ⇒ dwaas, idioot, krankzinnig3 enorm ⇒ krankzinnig veel, groot♦voorbeelden:fol qui s'y fie • dwaas die het gelooftfou à lier • stapelgekfou de • gek op, dol verliefd op, verzot opje ne suis pas assez fou pour te croire • ik ben niet zo gek je te geloven→ herbe2 aiguille folle • dol geworden naald, wijzerbalance folle • doorslaande weegschaalmèche folle • weerbarstige lokfou rire • slappe lachvierge folle • lichtzinnig vrouwtjeça fait un temps fou que je ne l'ai pas vue • ik heb haar al ontzettend lang niet gezienc'est fou ce que c'est cher • belachelijk zo duur als dat is1. m1) gek, dwaas2) nar3) loper [schaken]2. fou, fol, folleadj1) gek, krankzinnig3) enorm, groot4) wild [biologie]3. fou (de)adjdol verliefd, gek (op) -
91 gonfler
gonfler [gõflee]1 (op)zwellen ⇒ uitzetten, rijzen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 overdrijven ⇒ opblazen, veel ophef maken van♦voorbeelden:1 l'orgueil gonfle son coeur • hij, zij is erg verwaandles noix gonflaient les poches de sa culotte • zijn broekzakken puilden uit van de notengonfler sa poitrine • een hoge borst opzettenses succès l'ont gonflé d' orgueil • door zijn successen loopt hij over van verwaandheid1 (op)zwellen ⇒ uitzetten, rijzen♦voorbeelden:son visage s'est gonflé sous le soleil • door de zon is zijn, haar gezicht opgezetson coeur se gonfle d' espoir • zijn hart wordt vervuld van hoopse gonfler d' orgueil • overlopen van verwaandheidv1) opzwellen, uitzetten2) opblazen, oppompen3) overdrijven4) opvoeren [motor] -
92 implantation
implantation [ẽplãtaasjõ]〈v.〉♦voorbeelden:f1) vestiging2) inburgering3) nesteling [eicel]4) inplanting [haar] -
93 la
-
94 mère
mère1 [mer]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:mère de famille • huismoederma mère l'Oie • Moeder de Gansorphelin de mère • moederloos kindmère poule • ‘kloek’ 〈 ook figuurlijk〉mère célibataire • ongehuwde moedermère célibataire volontaire • bewust ongehuwde moeder, bommoedermère porteuse • draagmoederil l'a rendue mère • hij heeft haar zwanger gemaakt〈 informeel〉 hé, la mère! • hé moedertje!première mère • stammoeder————————mère2 [mer]1 zuiver ⇒ fijn, eerste♦voorbeelden:f1) moeder3) bron, moeder- -
95 orage
orage [orraazĵ]〈m.〉1 onweer♦voorbeelden:l'orage éclate • het onweer barst losle temps est à l'orage • er is onweer op komstl'orage menace • er dreigt onweerson regard est à l'orage • zijn, haar gezicht staat op drie dagen onweerlaisser passer l'orage • de bui laten overdrijvensentir venir l'orage • de bui al zien hangenm1) onweer2) storm -
96 panier
panier [paanjee]〈m.〉1 mand ⇒ korf, ben2 mandvol♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 un panier de crabes • een groep mensen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen, een clubje vol haat en nijd〈 economie〉 panier de la ménagère • boodschappenpakket van de huisvrouw 〈 als basis voor berekening van de kosten van levensonderhoud〉panier à ordures • vuil(nis)-, afvalbakpanier à pain • broodmandjepanier à papiers • papier-, prullenmand〈 figuurlijk〉 panier percé • bodemloos vat, verkwisterjeter au panier • in de prullenmand werpenmettre dans le même panier • over één kam scherenm1) mand, korf2) mandvol -
97 plénitude
plénitude [pleenietuud]〈v.〉♦voorbeelden:la plénitude d'un droit • het volle bezit van een rechtf1) volheid2) volledigheid -
98 provoquer
provoquer [provvokkee]〈 werkwoord〉1 aanzetten ⇒ aansporen, ophitsen2 uitdagen ⇒ tarten, uitlokken3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, tot gevolg hebben♦voorbeelden:elle sait provoquer ses admirateurs • zij weet haar bewonderaars te prikkelenv1) aanzetten, aansporen2) opstoken3) uitdagen4) veroorzaken -
99 que
que1 [kə]1 die, dat ⇒ welke♦voorbeelden:malheureux que je suis! • ongelukkige die ik ben!Il est grandiose. Que tu dis! • Hij is fantastisch. Dat zeg jíj!que je sache • voor zover ik weetII 〈 vragend voornaamwoord〉1 wat?♦voorbeelden:1 qu'est-ce que la vérité? • wat is de waarheid?ne plus savoir que dire • niet meer weten wat te zeggenqu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?qu'est-ce que c'est qu'ils veulent? • wat willen ze?que faire? • wat te doen?que fais-tu?, qu'est-ce que tu fais? • wat doe je?————————que2 [kə]〈 bijwoord〉1 〈 formeel〉waarom?♦voorbeelden:1 que n'es-tu ici? • waarom ben je er niet?2 que de fois • hoeveel keer, hoe vaakque de monde! • wat een mensen!————————que3 [kə]〈 voegwoord〉1 dat3 〈 na bepaalde uitdrukkingen〉of9 〈 niet vertalen〉♦voorbeelden:1 c'est que • dat is, dat komt omdatc'est alors que • toen3 à peine … que • nauwelijks … ofje dis que non • ik zeg van neeoh! que oui • nou en ófje crois que oui • ik geloof van welque si • jawel, jazeker9 quel beau pays que la France! • wat is Frankrijk een mooi land!est-ce que tu es malade? • ben je ziek?si j'étais que de vous • als ik u was1. pron1) die, dat, welke2) wat, hetgeen3) wat?2. adv 3. conj1) dat2) dan3) opdat4) voordat5) [+ne] slechts6) indien -
100 rare
rare [raar]3 ongebruikelijk ⇒ vreemd, verbazingwekkend, buitengewoon5 dun♦voorbeelden:se faire rare • weinig van zich laten horen→ gaz1. adj1) zeldzaam, schaars2) ongebruikelijk, buitengewoon4) dun2. raresadj pl
См. также в других словарях:
Haar — 1. An einem Haar zieht man mich hin, wo ich gern bin. – Körte, 2504. 2. Auch ein Haar hat seinen Schatten. – Eiselein, 266; Simrock, 4151. Böhm.: I vlas má svůj stín. (Čelakovsky, 284.) Lat.: Etiam capillus unus habet umbram suam. (Eiselein,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haar — Die Redensarten, die mit dem Wort Haar gebildet sind, beziehen sich meist entweder auf die Feinheit oder auf die Menge des Haares: Haarklein erzählen (schon bei Grimmelshausen), haargenau untersuchen: überaus genau, auf die geringsten Fehler… … Das Wörterbuch der Idiome
Das Mädchen mit dem roten Haar (Film) — Filmdaten Deutscher Titel Das Mädchen mit dem roten Haar Originaltitel Het meisje met het rode haar … Deutsch Wikipedia
Das Mädchen mit dem roten Haar — Das Mädchen mit dem roten Haar, auf Niederländisch Het meisje met het rode haar, ist die Bezeichnung einer niederländischen Widerstandskämpferin, siehe Hannie Schaft der Titel eines niederländischen Kinofilms aus dem Jahre 1981, siehe Das Mädchen … Deutsch Wikipedia
Museum Het Rembrandthuis — Das Museum Het Rembrandthuis Das Museum Het Rembrandthuis ist ein 1911 eröffnetes Kunstmuseum in Amsterdam. Das Museum zeigt Radierungen Rembrandts, Gemälde seiner Zeitgenossen und eine Rekonstruktion der Hauseinrichtung zu Rembrandts Lebzeiten.… … Deutsch Wikipedia
Katze — 1. A Kât luckat efter a Könnang. (Nordfries.) – Johansen, 57. Eine Katze lugt, sieht nach einem Könige. 2. Ain katz vnd ain muz, zwen han in aim huz, ain alt man vnd ain iung wib belibent selten an kib. – Reinmar d.A., 1200. 3. Alle (alte) Katten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Glück — 1. Am Glück ist alles gelegen. Frz.: Il n y a qu heure et malheur en ce monde. Lat.: Fortuna homini plus quam consilium valet. 2. Bâr d s Glück hat, fürt di Braut hem. (Henneberg.) – Frommann, II, 411, 141. 3. Bei grossem Glück bedarf man gute… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schaf — 1. An skürw d Schep kan an hian Hokfal umstegh. (Nordfries.) Ein räudig Schaf kann eine ganze Hürde voll anstecken. 2. An suart Schep laat hör egh witi thau. (Nordfries.) 3. Annem nackte Schoffe ies nischte abzuscharen. – Robinson, 240; Gomolcke … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Fleisch — 1. Alles Fleisch ist Heu. – Psalm 101, 12; Schulze, 38. Jeder Mensch ist sterblich. Frz.: Tout ce qui est chair, est périssable. (Gaal, 467; Starschedel, 395.) 2. Alt Fleisch gibt fette Suppen. – Winckler, II, 95; Henisch, 1135; Petri, II, 13;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gelegenheit — 1. Die Gelegenheit grüsset manchen vnd beut jhm die Haar; will er nicht, so weiset sie jhm den hinderen. – Henisch, 1456, 53; Petri, II, 129. Darum lässt Schiller seinen Tell sagen: »Hier vollend ich s, die Gelegenheit ist günstig.« 2. Die… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hundshaare — auflegen: einen Katzenjammer durch neues Trinken bekämpfen. Die Redensart entspricht ursprünglich tatsächlicher Volksmedizin: gegen den Biß eines tollwütigen Hundes soll das Auflegen des Hundehaares helfen, und zwar zunächst von demselben Hund,… … Das Wörterbuch der Idiome