-
1 sein
sein12 zijn, zich bevinden3 zijn, plaatsvinden, gebeuren4 afkomstig zijn, stammen5 〈 met 3e naamval〉zijn van, toebehoren aan♦voorbeelden:das kann (doch) nicht sein! • dat kan (toch) niet!es hätte ja sein können • het had toch gekundkann, mag sein • dat kan, mag wel zijnwas soll denn das sein? • wat moet dat (nou) voorstellen?alles, was war, ist und noch sein wird • in het verleden, heden en de toekomstsei doch nicht so! • hè, toe nou!ich will mal nicht so sein • ik zal het dan maar doenwie könnte es auch sonst sein? • hoe kan, kon het ook anders?aus 4 Teilen sein • uit 4 delen bestaan2 (so,) da wären wir! • daar zijn we dan!das Geld ist auf der Bank • het geld staat op de bankbei der Arbeit sein • aan het werk(en) zijnbei der Sache sein • erbij zijn (met zijn hoofd)bei sich sein • bij kennis zijnbeim Lesen sein • aan 't lezen zijn, zitten (te) lezenich war noch nie in Berlin • ik ben nog nooit in Berlijn geweestdie Fenster sind nach dem Garten • de ramen kijken op de tuin uitohne Geld sein • zonder geld zittenes braucht nicht sofort zu sein • het hoeft niet meteen (te gebeuren)etwas sein lassen • iets latenmuss das sein? • moet dat nou?was sein muss, muss sein • wat moet, (dat) moetes hat nicht sein sollen • het heeft niet (zo) mogen zijn, wezen〈 in de winkel〉 was soll es denn sein? • wat zal, mag het zijn (voor u)?ist irgendetwas? • is er iets?das wird niemals sein! • dat zal nooit gebeuren!das war vor 2 Jahren • dat is twee jaar geleden (gebeurd)4 woher ist der Wein? • waar komt die wijn vandaan?aus Griechenland sein • uit Griekenland komenvon wem ist das? • van wie komt dat?welches Buch ist deins? • welk boek is van jou?II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 so sei es denn! • het zij zo!es sei denn, dass … • tenzij …seis drum! • voor mijn part!sei es heute oder (sei es) morgen • vandaag of morgen, of het nou vandaag of morgen isdem sei, wie ihm wolle • hoe het ook zijdem ist leider nicht so • dat is helaas niet zowie wäre es, wenn • wat zou je, zouden jullie ervan vinden alses ist an dem • dat is zo, dat kloptes ist an dir, etwas zu tun • het is aan jou, het is jouw taak iets te doen2 ist dir etwas? • is er iets (met je aan de hand)?mir ist kalt • ik heb het koudmir ist schlecht • ik voel me niet goedmir ist schwindlig • ik ben duizeligmir ist nicht danach (zumute, zu Mute) • mijn hoofd staat er niet naarmir ist (so), als (ob) … • ik heb het gevoel dat …mir ist, als hätte ich etwas gehört • ik meen iets gehoord te hebben♦voorbeelden:Hunde sind an der Leine zu führen • honden moeten worden aangelijnd〈 informeel〉 da ist nichts zu machen! • er is niets aan te doen!es ist nichts zu machen, tun • er hoeft niets te worden gedaan, er kan niets worden gedaanwenn ich du wäre • als ik jou wasdas wars, wärs (dann)! • dat was het dan (wel)!, dat was, is alles!du bist mir ja einer! • je bent me er (ook) eentje!nachher, am Ende will es keiner gewesen sein • uiteindelijk heeft niemand het gedaansei es der Mann (oder) sei es die Frau • hetzij de man hetzij de vrouwnichts sein • niets bereikt hebben, het tot niets gebracht hebben(und) sei er (auch) noch so arm • ook al is hij nog zo armIV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:————————sein2♦voorbeelden:das Buch kostet seine 30 Mark • dat boek kost toch wel 30 markdas Buch ist seine 30 Mark wert • het boek is die 30 mark (wel) waarddas ist nicht unser Problem, sondern seins, 〈 formeel〉seines, das seine • dat is niet ons probleem, maar het zijnedie Seinen, seinen • de zijnen, zijn gezin -
2 Auge
Auge〈o.; Auges, Augen〉♦voorbeelden:sehenden Auges ins Unglück rennen • met open ogen zijn ongeluk tegemoet lopendie Augen abwenden • de blik afwenden〈 informeel〉 die Augen aufmachen, aufsperren, auftun • uit zijn ogen, doppen kijkenjemandem schöne Augen machen • met iemand (beginnen te) flirtendie Augen offen haben, halten • zijn ogen de kost gevendie Augen gingen ihm über • 〈 (a) formeel〉 zijn ogen schoten vol tranen; (b) daar stond hij van te kijkenwo hattest du denn deine Augen? • jij had je ogen zeker in je zak?〈 informeel〉 da bleibt kein Auge trocken • (a) iedereen begint te huilen; (b) iedereen lacht tranen • (c) niemand blijft daarvan verschoondjemandem etwas an den Augen ablesen • iets in iemands ogen lezenauf einem Auge blind sein • aan één oog blind zijnein Auge auf etwas, jemanden haben • (a) een oogje in het zeil houden; (b) een oogje op iets, iemand hebbenjemanden aus großen Augen ansehen • iemand met grote ogen aankijkengeh mir aus den Augen! • uit mijn ogen!er ist mir aus den Auge gekommen • ik heb hem uit het oog verlorenein Auge für etwas haben • oog voor iets hebbenetwas, jemanden im Auge behalten • iets, iemand in het oog houdenin jemandes Augen sinken, steigen • in iemands achting dalen, stijgendas fällt, springt (mir) ins Auge, in die Augen • dat springt in het oogder Gefahr ins Auge blicken, sehen • het gevaar onder ogen zienmit bloßem, nacktem Auge • met het blote oogmit einem lachenden und einem weinenden Auge • met een lach en een traanmit offenen Augen durch die Welt gehen • zijn ogen niet in zijn zak hebben〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die Augen nach jemandem, etwas aus (dem Kopf) gucken, schauen • voortdurend op de uitkijk naar iemand, iets staanAuge um Auge, Zahn um Zahn • oog om oog en tand om tand(dunkle) Ringe um die Augen haben • kringen onder de ogen hebbenjemandem unter die Augen kommen, treten • iemand onder ogen komenes fällt mir wie Schuppen von den Augen • de schellen vallen mij van de ogenjemandem etwas vor Augen führen, halten, stellen • iemand iets onder het oog brengenich halte mir das vor Augen • ik houd dat voor ogenseine Figur schwebt, steht mir vor (den) Augen • zijn figuur staat mij voor de geest〈 informeel〉 er macht Augen wie ein gestochenes Kalb • hij staat met kalfsogen, schelvisogen te kijkendas Kind ist ihm wie aus den Augen geschnitten • het kind lijkt sprekend op hem〈 spreekwoord〉 aus den Augen, aus dem Sinn • uit het oog, uit het hart〈 spreekwoord〉 eine Krähe hackt der anderen die Augen nicht aus • twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit; kwade honden bijten elkaar niet -
3 stehen
stehenI 〈onovergankelijk werkwoord; Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland sein〉♦voorbeelden:1 es steht zu befürchten, dass … • het is te vrezen, staat te duchten dat …wo sind wir stehen geblieben? • waar zijn we gebleven?etwas, jemanden stehen lassen • iets, iemand laten staanalles liegen und stehen lassen, alles stehen und liegen lassen • de boel de boel latenwie stehen Sie dazu? • hoe staat u daartegenover?freundschaftlich, gut mit jemandem stehen • op vriendschappelijke, goede voet met iemand staanes steht gut für mich • het staat er voor mij goed voorwie stehts mit deiner, um deine Gesundheit? • hoe gaat het met je gezondheid?〈 sport en spel〉 wie steht es? • hoe is de stand?am Fenster stehen • bij het raam staanauf dieses Verbrechen steht (die) Todesstrafe • op dit misdrijf staat de doodstrafdie Mark steht bei 1,10 • de mark staat op 1,10die Entscheidung steht bei ihm • de beslissing ligt bij hemes steht bei euch • het hangt van jullie afim Stehen (essen) • (al) staande (eten)über jemandem stehen • (a) boven iemand staan; 〈 als chef〉 iemands chef zijn • 〈 (b) figuurlijk〉de meerdere van iemand zijn, iemand de baas zijnunter jemandem stehen • een lagere positie bekleden dan iemand, iemands ondergeschikte zijnzu jemandem stehen • aan iemands zijde staanzum Stehen bringen • tot staan brengenzum Stehen kommen • tot stilstand komenich stehe für nichts • ik sta nergens voor inzu seinen Taten stehen • achter zijn daden staan, de verantwoording voor zijn daden op zich nemenzu seinem Versprechen stehen • zijn belofte houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:Wache stehen • op wacht staan♦voorbeelden:er stand sich gut dabei • hij voer daar wel bijsich auf 5000 Mark monatlich stehen • 5000 mark in de maand verdienen -
4 Kopf
〈m.; Kopf(e)s, Köpfe〉3 hoofd, kop ⇒ wil, zin7 hoofd, kop ⇒ titel, opschrift8 hoofd, kop ⇒ begin(stuk), boveneinde♦voorbeelden:sich die Köpfe heiß reden • heftig discussiërenKopf und Kragen riskieren • alles op het spel zetten〈 informeel〉 Kopf hoch! • kop op!die Menge stand Kopf an Kopf • je kon over de hoofden lopen〈informeel; schertsend〉 jemandem auf den Kopf spucken können • een stuk groter zijn dan iemand andersalles auf den Kopf stellen • (a) de hele zaak door elkaar halen; (b) de hele zaak verkeerd voorstellender Ruhm ist ihm in den Kopf gestiegen • de roem is hem naar het hoofd gestegenmit seinem Kopf für etwas einstehen • volledig voor iets instaanmit bloßem Kopf • blootshoofdspro Kopf • per persoon, per hoofd〈 figuurlijk〉 er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen • hij laat zich niks meer vertellen door zijn oudersbis über den Kopf in Schulden stecken • tot over de oren in de schulden stekenvon Kopf bis Fuß • van top tot teender Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen • het succes is hem naar het hoofd gestegen〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zwischen die Ohren setzen • iemand op zijn nummer zettenKopf oder Zahl • kruis of munteinen kühlen Kopf bewahren • het hoofd koel houdenseinen Kopf aufsetzen • per se zijn zin willen hebbenseinen Kopf durchsetzen • zijn zin doordrijvendanach steht mir der Kopf nicht • daar heb ik geen zin in〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas durch den Kopf gehen lassen • zijn gedachten over iets laten gaanim Kopf rechnen • uit het hoofd (uit)rekenen4 die Besatzung war 100 Köpfe stark • de bemanning telde, bestond uit 100 koppen -
5 Nase
Nase〈v.; Nase, Nasen〉2 neusvis, sneep♦voorbeelden:〈 informeel〉 von etwas, jemandem die Nase (gestrichen) voll haben • van iets, iemand zijn buik vol hebbenüber jemanden, etwas die Nase rümpfen • voor iemand, iets de neus ophalen〈 informeel〉 immer der Nase nach • je neus altijd maar achterna, altijd maar rechtuitsich 〈 3e naamval〉 erst einmal frischen Wind um die Nase wehen lassen • eerst eens rondkijken, ervaring opdoen -
6 Tod
〈m.; Tod(e)s, Tode〉♦voorbeelden:eines natürlichen Todes sterben • een natuurlijke dood sterventausend Tode sterben • duizend doden sterven, duizend angsten uitstaandu holst dir noch den Tod! • je gaat er nog aan (kapot)!dem Tode geweiht • ten dode opgeschrevenauf den Tod (darnieder)liegen • doodziek zijn〈informeel; figuurlijk〉 auf den Tod • absoluut, helemaal(bis) über den Tod hinaus • over de dood, het graf heen〈 formeel〉 in den Tod gehen • de dood ingaan, vindenmit dem Tod(e) spielen • met zijn leven spelensich zu Tode arbeiten • zich dood-, kapotwerkenzu Tode erkrankt • doodziekzu Tode kommen • aan zijn einde komen〈 figuurlijk〉 etwas zu Tode reden, reiten • over iets blijven doorzeuren, doormalensich zu Tode schämen • zich doodschamensich zu Tode siegen • een Pyrrusoverwinning behalenbis zum Tod(e) • tot de doodjemanden zum Tode verurteilen • iemand ter dood veroordelenTod und Teufel! • verdomd!sich nicht vor Tod und Teufel fürchten • voor de duivel niet bang zijnder Tod schont keinen • de dood verschoont niemand -
7 Arbeit
Arbeit〈v.; Arbeit, Arbeiten〉3 arbeid, werk ⇒ job, baan4 bewerking, uitvoering5 werk(stuk) ⇒ product, studie♦voorbeelden:ganze, gründliche Arbeit leisten, tun • grondig te werk gaanArbeit macht das Leben süß • werken maakt het leven aangenaaman die Arbeit gehen • aan het werk gaanbei der Arbeit sein, sitzen • aan het werk(en) zijnder Vulkan ist in voller Arbeit • de vulkaan is in volle werkingmit der Arbeit aufhören • ophouden met werkenvor Arbeit nicht mehr aus den Augen sehen • tot over zijn oren in het werk zittendu machst dir die Arbeit leicht • je maakt het je (wel) gemakkelijkdu machst dir unnötige Arbeit • je doet nodeloze moeitekeine Mühe und Arbeit scheuen • geen moeite schuwenin Arbeit (und Brot) kommen, stehen • werk krijgen, hebbenjemanden in Arbeit nehmen • iemand in dienst nemen(bei jemandem) in Arbeit sein, stehen • (bij iemand) werk hebbenohne Arbeit sein • zonder werk, werkloos zijnzur Arbeit gehen • naar zijn werk gaanetwas in Arbeit haben • iets aan het maken zijn, iets onder handen hebbenetwas in Arbeit nehmen • een werk aannemenin Arbeit sein • in de maak zijnnur halbe Arbeit machen • slechts half werk levereneine saubere Arbeit • (a) een verzorgd, keurig werk; (b) een mooi stukje werk • 〈 ook〉 een knap staaltjeeine Arbeit schreiben lassen • een proefwerk laten makenArbeit mit einem Hund • africhting van een hond -
8 fertig
fertig1 klaar, gereed♦voorbeelden:es nicht fertig bringen, ein Tier zu töten • het niet over zich kunnen verkrijgen een dier te dodendas Gemüse muss noch fertig kochen • de groente moet nog gaar kokenetwas fertig kochen • (straks) klaar zijn met het koken van ietssich zum Essen fertig machen • zich voor het eten klaarmakendie Koffer fertig packen • de koffers klaarmakennicht fertig werden können zu erzählen • niet uitverteld rakenschnell fertig sein mit seinen Antworten • niet om een antwoord verlegen zijnmit einem Erlebnis fertig werden • een belevenis verwerkenmit einem Problem fertig werden • een probleem aankunnenfertig zum Abfahren • klaar om te vertrekkendu gehst nicht dahin, (und) fertig! • je gaat er niet heen, en hiermee basta!eine fertige Hand • een vaardige handetwas fertig bringen, 〈 informeel〉 bekommen, kriegen • (a) klaarkrijgen, af krijgen; (b) klaarkrijgen, voor elkaar krijgen3 jemanden fertig machen • (a) iemand afmaken, murw maken, uitputten; (b) op zijn nummer zetten • (c) af-, kapotmaken, ombrengender Lärm macht mich noch ganz fertig! • ik word stapelgek van dat lawaai!mit den Nerven fertig sein • een zenuwinzinking nabij zijn -
9 Gang
Gang1〈m.; Gang(e)s, Gänge〉♦voorbeelden:seinen (alten, gewohnten) Gang gehen • zijn (gewone) gang(etje) gaanim Gang(e), in Gang sein • (a) werken, in werking zijn; 〈 (b) figuurlijk〉aan de gang zijn, gaande zijnetwas in Gang halten • iets aan de gang houdenin Gang kommen • op gang komeneinen schweren, bitteren Gang tun, gehen 〈 ook figuurlijk〉 • een zware, moeilijke tocht ondernemenauf meinem Gang zur Schule • op (mijn) weg naar schoolder Gang zum Verfassungsgericht • het zich wenden tot, het in beroep gaan bij het Constitutioneel Hof〈 figuurlijk〉 einen Gang zurückschalten • het kalmer aan doen, gas terugnemen8 toter Gang • dode, verloren gang————————Gang2〈m.; Gangs〉 〈 scheepvaart〉————————Gang3〈v.; Gang, Gangs〉 -
10 Gesicht
Gesicht1〈o.; Gesicht(e)s, Gesichter〉♦voorbeelden:1 mach nicht so ein böses Gesicht! • kijk niet zo kwaad!ein langes Gesicht machen • een lang gezicht zetten, trekkendas zweite Gesicht • het tweede gezicht, de helderziendheidein anderes Gesicht aufsetzen, machen • een ander gezicht trekken, anders kijkendas gibt der Sache ein anderes Gesicht • dat geeft de zaak een ander aanziendas Gesicht retten, wahren • zijn gezicht reddendas Gesicht verlieren • zijn gezicht verliezensein wahres Gesicht zeigen • zijn ware gezicht laten zienjemandem etwas am Gesicht ablesen • iets op iemands gezicht lezenjemandem wie aus dem Gesicht geschnitten sein • iemand uit het gezicht gesneden zijn, sprekend op iemand lijkenes stand ihm im Gesicht geschrieben • het was van zijn gezicht te lezenins Gesicht fallen, springen • in het oog lopen, springenjemandem ins Gesicht lachen • iemand in zijn gezicht uitlachenjemandem ins Gesicht lügen • onbeschaamd tegen iemand (staan) liegenjemandem etwas glatt ins Gesicht sagen • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenjemandem Vorwürfe ins Gesicht schleudern • iemand verwijten naar het hoofd slingerenden Tatsachen ins Gesicht sehen • de feiten onder ogen ziendas trieb mir die Schamröte ins Gesicht • dat joeg me het schaamrood op de kakenzu Gesicht bekommen, 〈 formeel〉jemandem zu Gesicht kommen • te zien, onder ogen krijgendas steht dir schlecht zu Gesicht(e) • dat staat je slecht, past slecht bij jouein Gesicht machen wie drei, sieben, acht, vierzehn Tage Regenwetter • een gezicht zetten als een oorwurm————————Gesicht2〈o.; Gesicht(e)s, Gesichte〉 -
11 Teil
Teil1〈m.; Teil(e)s, Teile〉♦voorbeelden:zum Teil • gedeeltelijk, ten delezum großen Teil • voor een groot, goed deel, grotendeels————————Teil2〈o.; Teil(e)s, Teile〉1 stuk, deel♦voorbeelden:1 ein gut Teil • een flinke portie, heel watdas obere Teil des Kleides • het bovenstuk van de jurk————————Teil3〈m. & o.; Teil(e)s, Teile〉♦voorbeelden:1 ein gut(er) Teil • een goed, groot deel〈 informeel〉 sein(en) Teil ab-, weghaben • (a) zijn portie gehad hebben; (b) ervan langs gekregen hebben • (c) eraan hebben moeten gelovensein(en) Teil zu etwas beisteuern • zijn deel, het zijne tot iets bijdragener wird sein(en) Teil schon noch bekommen • hij zal zijn portie (straf) nog wel krijgenich denke mir mein(en) Teil • ik denk er het mijne vanjemandem sein(en) Teil geben • (a) iemand zijn deel geven; 〈 (b) figuurlijk〉iemand zijn vet, portie gevensein(en) Teil zu tragen haben 〈 figuurlijk〉 • zijn deel, (aan) zijn lot te dragen hebbenzu gleichen Teilen • in gelijke, evenredige delenjeder half zu seinem Teil mit • iedereen droeg het zijne (ertoe) bij -
12 Wille
Wille〈m.; Willens, Willen〉♦voorbeelden:guten Willens sein • van goede wil zijn〈 juridisch〉 der letzte Wille • het testament, de laatste wilsbeschikkingden Willen haben etwas zu tun • voornemens zijn iets te doensoll er doch seinen Willen haben! • we zullen zijn zin maar doen!aus bösem Willen • met (boos) opzetbeim besten Willen nicht • met de beste wil van de wereld nietes steht in deinem Wille • jij hebt het in je machtnach meinem Willen • overeenkomstig mijn wensjeder nach seinem Willen • elk wat wilsohne (Wissen und) Willen seiner Eltern • zonder (medeweten en) toestemming van zijn ouderswider Willen • met tegenzinjemandem zu Willen sein • iemand ter wille zijn¶ 〈 spreekwoord〉 des Menschen Wille ist sein Himmelreich • ±ieen mens zijn zin is een mens zijn leven/i -
13 gelten
gelten3 doelen, slaan op ⇒ bedoeld zijn voor, gemunt zijn op♦voorbeelden:etwas gelten lassen • iets laten gelden, iets ook goed vindenandere gelten lassen • anderen in hun recht latenes gilt! • afgesproken!das gilt nicht! • dat telt, geldt niet!als, für dumm gelten • als dom gelden, voor dom doorgaandeine Liebe gilt mir viel • jouw liefde betekent veel voor mij3 diese Bemerkung galt mir • deze opmerking sloeg, doelde op mij4 sein Interesse galt der Politik • zijn belangstelling gold de politiek, ging uit naar de politiekII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉3 gelegen zijn, hechten aan♦voorbeelden:es gilt, uns zu entscheiden • we moeten een beslissing nemen -
14 hängen
hängen6 hechten, gehecht zijn aan♦voorbeelden:3 hängen bleiben • (a) blijven steken, haken, vast blijven zitten; (b) vastplakken, blijven kleven • (c) blijven hangen, (onnodig) lang blijven; 〈 (d) informeel; onderwijs〉 blijven zitten〈 figuurlijk〉 sein Blick blieb an einem alten Gemälde hängen • zijn blik bleef op een oud schilderij rusten〈 informeel〉 jemanden hängen lassen • iemand in de steek laten, laten zittensich hängen lassen • bij de pakken neerzitten, het opgevender Schmutz hängt an den Schuhsohlen • het vuil kleeft aan de schoenzolen7 wo hängt der Junge bloß? • waar hangt die jongen toch uit?abends in den Kneipen hängen • 's avonds in de kroegen rondhangenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:mit Hängen und Würgen • met hangen en wurgen♦voorbeelden: -
15 kommen
kommen4 komen uit, stammen van5 horen, thuishoren♦voorbeelden:Katzen kommen immer auf die Füße zu stehen • katten komen altijd op hun poten terechtauf die Politik kommen • het gesprek op de politiek brengenwie kommt er auf diesen Verdacht? • hoe komt hij bij zo een verdenking?ist er durch die Prüfung gekommen? • is hij voor het examen geslaagd?in die sechzig kommen • tegen de zestig lopennach Hause kommen • thuiskomenkommen Sie gut nach Hause! • wel thuis!Südtirol kam zu Italien • Zuid-Tirol kwam aan, bij Italiëzum Ende kommen • ten einde lopen〈 spreekwoord〉 wer zuerst kommt, mahlt zuerst • die het eerst komt, het eerst maalt〈 spreekwoord〉 wer nicht kommt zur rechten Zeit, der bekommt, was übrig bleibt • wie niet past op zijn tijd, die is zijn maaltijd kwijtmir kam die Lust zu singen • ik kreeg lust om te gaan zingender Motor kommt sofort • de motor slaat direct aanihr kamen die Tränen • tranen schoten in haar ogenwarte, es kommt noch besser! • wacht (maar), 't wordt nog gekker!mag kommen, was da will, (es) komme, was da wolle • er gebeure, wat wilder Brief kommt und kommt nicht • de brief komt maar nietdamit dürfen Sie mir nicht kommen! • daarmee hoeft u bij mij niet aan te komen!das kommt mir gerade recht! • (a) dat past mij uitstekend!; (b) dat gebeurt net op het goede moment!〈 informeel〉 komm mir nicht so! • probeer dat foefje niet met mij!im Kommen sein • in opkomst zijndie Neuigkeit kam rasch unter die Studenten • het nieuwtje raakte vlug bekend onder de studentenums Leben kommen • om het leven komen5 die Vase kommt auf die Fensterbank • de vaas hoort, komt op de vensterbankwie teuer kommt das? • hoe duur wordt dat? -
16 können
können♦voorbeelden:da kann ich nicht mehr mit • dat is te moeilijk voor mijnicht umhin können • er niet onderuit kunnenfür diesen Unfall kann er nichts • aan dit ongeval heeft hij geen schuld(es) mit jemandem (gut) können • met iemand (goed) kunnen opschietenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:auswendig können • van buiten kennenIII 〈 hulpwerkwoord〉3 kunnen, mogelijk zijn5 kunnen, mogen ⇒ reden hebben om♦voorbeelden:〈 informeel〉 du kannst mich gern haben! • je kunt naar de maan lopen!〈 informeel〉 du kannst mich mal! • je kunt me wat!〈 informeel〉 kann sein! • 't is mogelijk!〈 informeel〉 wo kann man hier mal (austreten)? • waar is het toilet?5 das kannst du mir glauben! • geloof me maar!〈 informeel〉 das war ein Tag, ich kann dir sagen! • nou, was me dat een dag!, het was me het dagje wel! -
17 Fuß
Fuß1〈m.; Fußes, Füße〉♦voorbeelden:1 mit bloßen Füßen • op blote voeten, blootsvoets〈informeel; figuurlijk〉 mit dem linken Fuß zuerst aufgestanden sein • met het verkeerde been uit bed gestapt zijnjemanden auf freien Fuß setzen • iemand op vrije voeten stellenauf großem Fuß leben • op grote voet leven〈informeel; figuurlijk〉 kalte Füße bekommen, kriegen • nattigheid voelen, terugkrabbelen〈 figuurlijk〉 auf schwachen, tönernen Füßen stehen • zwak staan, een zwakke basis hebbenstehenden Fußes • op staande voetFüße bekommen haben • spoorloos verdwenen zijn(festen) Fuß fassen • (vaste) voet krijgenden Fuß an Land setzen • voet aan wal zettensich auf den Füßen halten • zich op de been, staande houden〈 informeel〉 jemandem auf den Fuß, die Füße treten • (a) iemand op zijn tenen trappen; (b) iemand tot spoed aanzettenvon Kopf bis Fuß • van top tot teenetwas mit Füßen treten • iets met voeten tredenjemandem zu Füßen fallen • aan iemands voeten vallengut zu Fuß, Füßen sein • goed ter been zijn————————Fuß2〈m.; Fußes, Fuß〉 -
18 Mund
〈m.; Mund(e)s, Münder〉2 opening, ingang, mond♦voorbeelden:〈 informeel〉 Mund zu! • mond houden!aus berufenem Munde • uit betrouwbare bronjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond nemenein Wort dauernd im Mund führen • een woord voortdurend in de mond hebben, gebruikenin aller Munde sein • op ieders lippen zijnin aller Leute Munde sein • bij iedereen over de tong gaanjemandem nach dem, zum Mund reden • iemand naar de mond pratenvon der Hand in den Mund leben • van de hand in de tand leven¶ 〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 den Mund fransig, fusselig reden • zich de blaren op de mond praten, (vergeefs) op iemand inpratenjemandem den Mund verbieten • iemand beletten te spreken -
19 Reihe
Reihe〈v.; Reihe, Reihen〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 ganz aus der Reihe sein • helemaal niet in vorm, orde zijn〈 informeel〉 du hast wohl nicht alle in der Reihe! • je bent niet goed wijs!in Reih und Glied stehen • in het gelid staanjetzt kommt er an die Reihe! • nu is het zijn beurt!außer der Reihe abfertigen • afzonderlijk afhandelenaußer der Reihe sein • ongewoon zijnder Reihe nach • op volgordealles der Reihe nach erzählen • alles in goede volgorde vertellen -
20 Sache
Sache〈v.; Sache, Sachen〉♦voorbeelden:eine böse Sache • een kwalijke zaakmit jemandem gemeinsame Sache machen • gemene zaak met iemand makendas ist keine große Sache • dat is een kleinigheiddas ist nur eine halbe Sache • dat is maar half werkharte Sachen • sterkedrankSachen gibts (die gibts gar nicht)! • hoe is het mogelijk!〈 informeel〉 mach Sachen! • wat vertel je me nou?sagen, was Sache ist • zeggen waar het op staatdas sind so Sachen • dat zijn zo van die dingendie Sache ist die, dass … • het is, zit zo dat …er versteht seine Sache • hij kent zijn zaakjesdas ist nicht jedermanns Sache • (a) dat valt niet bij iedereen in de smaak; (b) dat kan, ligt niet iedereen〈 informeel〉 mach keine Sachen! • doe (toch) niet zo stom!das ist nicht meine Sache • (a) dat is niet mijn zaak; 〈 ook〉 dat ligt niet op mijn weg • (b) dat is niets voor mijbei der Sache sein • er met zijn aandacht bij zijneine Sache für sich • een apart geval, een geval op zich(zelf)in eigener Sache • pro domo, voor zijn eigen persoon(tje)in Sachen der Moral • op het stuk van de moraalin Sachen A. gegen B. • in zake A. tegen B.zur Sache (gehören) • ter zake (doen)zur Sache kommen • ter zake, tot het thema (zelf) komen
См. также в других словарях:
Zijn viool — De Stradivarus Directed by Maurits Binger, Louis H. Chrispijn Release date(s) March 20, 1914 Country Netherlands … Wikipedia
zijn — de … Woordenlijst Sranan
B&B Het Zoete Zijn — (Borgloon,Бельгия) Категория отеля: Адрес: Wildebornstraat 7, 3840 Borgloon, Бел … Каталог отелей
Zalig Zijn De Armen Van Geest — Infobox Album Name = Zalig Zijn De Armen Van Geest Type = studio Artist = at the close of every day Released = Recorded = Mar 2002 Apr 2002 Genre = Length = 39:29 Label = Sally Whiskey Producer = Reviews = *Aversion.com… … Wikipedia
Dik Trom en zijn dorpsgenoten — Directed by Ernst Winar Written by Ernst Winar Release date(s) December 9, 1947 Running time 60 minu … Wikipedia
Gelukkig Zijn — (English translation: Being Happy ) was the Belgian entry at the Eurovision Song Contest 1975, performed in Dutch (with the second half in English) by Ann Christy.The song was performed eleventh on the night (following Malta s Renato with Singing … Wikipedia
De Man die zijn Haar Kort liet knippen — Voir L Homme au crâne rasé … Dictionnaire mondial des Films
beledigd zijn — mandi / firi afrontu … Woordenlijst Sranan
boos zijn — mandi / ati bron … Woordenlijst Sranan
eens zijn met — agri … Woordenlijst Sranan
gek zijn — law … Woordenlijst Sranan