-
1 können
können♦voorbeelden:da kann ich nicht mehr mit • dat is te moeilijk voor mijnicht umhin können • er niet onderuit kunnenfür diesen Unfall kann er nichts • aan dit ongeval heeft hij geen schuld(es) mit jemandem (gut) können • met iemand (goed) kunnen opschietenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:auswendig können • van buiten kennenIII 〈 hulpwerkwoord〉3 kunnen, mogelijk zijn5 kunnen, mogen ⇒ reden hebben om♦voorbeelden:〈 informeel〉 du kannst mich gern haben! • je kunt naar de maan lopen!〈 informeel〉 du kannst mich mal! • je kunt me wat!〈 informeel〉 kann sein! • 't is mogelijk!〈 informeel〉 wo kann man hier mal (austreten)? • waar is het toilet?5 das kannst du mir glauben! • geloof me maar!〈 informeel〉 das war ein Tag, ich kann dir sagen! • nou, was me dat een dag!, het was me het dagje wel! -
2 heranreichen
heranreichen♦voorbeelden: -
3 vertragen
vertragen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
4 Rand
〈m.; Randes, Ränder〉♦voorbeelden:am Rande der Gesellschaft leben • aan de zelfkant van de maatschappij levenich bin mit meiner Geduld am Rande • mijn geduld is opdas versteht sich doch am Rande • dat spreekt toch vanzelfdas interessiert mich nur am Rande • dat interesseert mij slechts zijdelingsmit etwas nicht zu Rande, zurande kommen • iets niet voor elkaar kunnen krijgen, met iets niet uit de voeten kunnenmit jemandem nicht zu Rande, zurande kommen • met iemand niet goed op kunnen schieten4 halt deinen Rand! • hou je grote mond! -
5 Spaß
〈m.; Spaßes, Späße〉1 grap, scherts, gekheid ⇒ lol(letje), aardigheid♦voorbeelden:Spaß, Späße machen, treiben • grappen maken, uithalen, gekheid, plezier maken〈 informeel〉 nur Spaß machen • (alleen) maar een grapje, lolletje makenmach keinen Spaß, keine Späße! • je houdt me toch niet voor de gek?seinen Spaß mit jemandem treiben • iemand voor de gek houdeneinen Spaß verstehen • tegen een grapje kunnenSpaß beiseite! • alle gekheid op een stokje!aus (lauter) Spaß und Tollerei • (enkel en alleen) voor de lol, geinaus, in, zum Spaß • voor de grap, lolganz ohne Spaß • zonder gekheidlass ihr doch ihren Spaß! • gun haar toch die lol!die Arbeit macht mir Spaß • ik heb plezier in mijn werk〈 ironisch〉 du machst mir (vielleicht) Spaß! • jij bent goed!Spaß muss sein • (a) je moet er ook eens mee kunnen lachen; (b) dat was toch maar voor de grap (gezegd)Spaß an etwas finden, haben • iets leuk, plezierig vindenaus Spaß an der Freude • voor zijn plezier -
6 ankommen
ankommen3 opgewassen zijn ⇒ tegen iemand, iets op kunnen♦voorbeelden:es kommt ihm nicht darauf an • hij vindt het niet belangrijkalles kommt auf die Umstände an • alles hangt van de omstandigheden afes käme auf einen Versuch an • je zou het eens kunnen proberen3 gegen etwas, jemanden nicht ankommen • tegen iets, iemand niet op kunnen4 (bei jemandem) schlecht, übel ankommen • (bij iemand) geen succes hebben; 〈 ook〉 (bij iemand) aan het verkeerde adres zijnder Roman kam beim Publikum gut an • de roman had succes bij het publiek -
7 auskommen
auskommen♦voorbeelden: -
8 mitkönnen
-
9 riechen
riechen♦voorbeelden:nach einer Sache riechen • (a) naar iets ruiken, rieken; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 verdacht veel op iets lijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 etwas nicht riechen können • iets niet kunnen ruiken, niet van tevoren kunnen weten -
10 verstehen
-
11 zurande
zurande, bzu Rande/b♦voorbeelden:¶ mit etwas (nicht) zurande kommen • iets (niet) voor elkaar kunnen krijgen, met iets (niet) uit de voeten kunnenmit jemandem nicht zurande kommen • met iemand niet goed op kunnen schieten -
12 Mond
〈m.; Mond(e)s, Monde〉♦voorbeelden:zunehmender Mond • wassende maan〈 informeel〉 auf, hinter dem Mond leben • wereldvreemd, achterlijk zijnein Schloss im Mond • een luchtkasteel〈informeel; figuurlijk〉 nach dem Mond greifen • naar de maan reiken, te hoog grijpen〈 informeel〉 du kommst wohl vom Mond? • jij weet van toeten noch blazen! -
13 Verwendung
Verwendung〈v.; Verwendung, Verwendungen〉♦voorbeelden:1 Verwendung finden • gebruikt, toegepast kunnen wordenkeine Verwendung für etwas haben • iets niet kunnen gebruiken -
14 arbeiten
arbeiten♦voorbeelden:seine Brust arbeitet • zijn borst gaat heftig op en neerGeld arbeitet • geld wint gelddas Holz arbeitet • het hout werktsein Geld arbeiten lassen • zijn geld winstgevend beleggenan sich arbeiten • aan zichzelf werkenauf dem Bau, Feld arbeiten • in de bouw, op het veld werkenfür ein bessere Welt arbeiten • voor een betere wereld werken, ijverender Bildhauer arbeitet in Sandstein • de beeldhouwer werkt met zandsteeneinander in die Hand, Hände arbeiten • elkaar in de hand werkendie Kränkung arbeitet in ihm • die krenking zit hem dwarsüber einen Autor arbeiten • over een auteur schrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 jacht, sport en spel〉africhten, dresseren♦voorbeelden:eine Schüssel in Gold arbeiten • een schaal in goud werken2 zich werken ⇒ door te werken … geraken3 zich werken ⇒ door te werken … (doen) worden♦voorbeelden:2 sich durch das Gebüsch, den Schnee arbeiten • zich door het struikgewas, de sneeuw heen werken〈 figuurlijk〉 sich in die Höhe, nach oben arbeiten • zich op-, omhoogwerken -
15 aufbekommen
aufbekommen4 op krijgen, opzetten -
16 aufkommen
-
17 aufkriegen
-
18 aufnehmen
aufnehmen♦voorbeelden:die Küche aufnehmen • de keuken dweilenMaschen aufnehmen • steken opnemenein Kind auf den Arm aufnehmen • een kind op de arm nemenetwas vom Boden aufnehmen • iets van de grond oprapen2 eine Arbeit aufnehmen • een werk opnemen, beginnenden Kampf aufnehmen • de strijd aanbindendie Verfolgung aufnehmen • de achtervolging inzetten8 eine Anleihe aufnehmen • een lening aangaan, sluitender Film wurde mit Begeisterung vom Publikum aufgenommen • het publiek reageerde enthousiast op de filmein Protokoll aufnehmen • een proces-verbaal opmakeneinen Unfall aufnehmen • een ongeval protocolleren -
19 beikommen
-
20 dafür
♦voorbeelden:4 sie arbeitet langsam, dafür umso gründlicher • ze werkt langzaam, daarentegen des te grondiger
См. также в других словарях:
kunnēn — *kunnēn, *kunnæ̅n germ., schwach. Verb: nhd. kennenlernen; ne. get to know; Rekontruktionsbasis: ae., anfrk., ahd.; Etymologie: s. ing. *g̑en (2), *g̑enə , *g̑nē … Germanisches Wörterbuch
kunnen — kun|nen sb. (fk.); teknisk kunnen … Dansk ordbog
Künnen — metronymische Bildung (schwacher Genitiv) zu Künne … Wörterbuch der deutschen familiennamen
kunnen — man … Woordenlijst Sranan
kunnen — kunne(n obs. inf. of can v.1, con v.1 … Useful english dictionary
Dutch conjugation — Dutch grammar series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia
kunnan — *kunnan germ., Präterito Präsens: nhd. verstehen, können, kennen; ne. can (Verb), know; Rekontruktionsbasis: got., an., ae., afries., as., ahd.; Vw.: s. *kann ; Etymologie … Germanisches Wörterbuch
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Dutch grammar — series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia