-
61 hurry
n. haast--------v. versnellen, haastenhurry1[ hurrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: hurries; voornamelijk enkelvoud〉1 haast♦voorbeelden:he's in a hurry to get married • hij popelt om te gaan trouwen〈 informeel〉 find another job in a hurry • gauw/gemakkelijk ander werk vinden————————hurry2〈 hurried〉1 zich haasten ⇒ haast maken, opschieten♦voorbeelden:hurry up! • schiet op! vooruit!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tot haast aanzetten ⇒ opjagen, overhaasten3 haastig/ijlings vervoeren♦voorbeelden:hurry up a job • haast maken met/vaart zetten achter een klus -
62 mew
n. miauw, gemiauw--------v. miauwenmew1[ mjoe:]1 stall(ing)en 〈 vroeger voor paarden, nu voor auto's〉 ⇒ straatje met tot woonhuizen omgebouwde stall(ing)en————————mew2〈 werkwoord〉1 miauwen -
63 nip
n. kneep; kou; slokje; beet; uitbraak--------v. knijpen; bijten; vloeken; (voort-, los-) barsten; slikken; verwoestennip1[ nip] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉1 kneep ⇒ het knijpen, beet♦voorbeelden:————————nip2〈 nipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:nip at • happen naar -
64 overrun
n. invasie; verspreiding; winst (van een oorlog); overstroming; een overvloed--------v. veroveren; overstromen; in overvloed afdrukkenoverrun1〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉————————overrun21 overstromenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overstromen 〈 ook figuurlijk〉 -
65 pulse
-
66 shoulder
n. schouder; berm--------v. duwen (met de schouders), dringen; zich (een weg) banen; op zijn schouders nemenshoulder1[ sjooldə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a shoulder of lamb • een lamsbout¶ put/set one's shoulder to the wheel • zijn schouders ergens onder zetten, ergens hard aan werken〈 informeel〉 (straight) from the shoulder • op de man af, recht voor z'n raap————————shoulder2♦voorbeelden:shoulder people aside • mensen opzij duwen met de schoudersII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 shoulder a great burden/responsibility • een zware last/verantwoording op zich nemen -
67 show
n. toneelstuk; opvoering; programma; tentoonstelling; amusementsvoorstelling, schouwspel, show; vertoon; schijn--------v. tonen, laten zien; duidelijk maken; aantonen, bewijzen; vertonen; tentoonstellenshow1[ sjoo]♦voorbeelden:a fine show of blossoms • een prachtige bloesemtooimake a show of one's learning • te koop lopen met zijn geleerdheidunder a show of benevolence • onder het mom van welwillendheidno show of resistance • geen enkel blijk van verzetgood show! • goed geprobeerd!put up a good show • een goede prestatie leverenlet's get this show on the road • laten we nu maar eens beginnengive the (whole) show away • de hele zaak verradensteal the show • de show stelen〈 informeel〉 all over the show • door elkaar, overal1 uiterlijk ⇒ schijn, opschepperij♦voorbeelden:she only does it for show • ze doet het alleen voor de show3 what's on show today? • wat wordt er vandaag vertoond?objects on show • de tentoongestelde voorwerpen————————show21 (zich) (ver)tonen ⇒ (duidelijk) zichtbaar zijn, (ver)schijnen, eruitzien, vertoond worden 〈 van film〉♦voorbeelden:his education shows • het is goed merkbaar dat hij goed onderlegd isthe scar still shows • het litteken is nog goed te zienyour slip is showing • je onderjurk komt eruittime will show • de tijd zal het lerenwhat's showing at the cinema? • wat draait er in de bioscoop?her Dutch accent still shows through • haar Nederlandse accent is nog (goed) hoorbaar¶ it just goes to show! • zo zie je maar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)tonen ⇒ laten zien, tentoonstellen, vertonen2 uitleggen ⇒ demonstreren, bewijzen♦voorbeelden:show me an example • geef me een voorbeeldshe never shows her feelings • ze toont haar gevoelens nooitthis year's figures show some recovery • de cijfers van dit jaar geven enig herstel te zienwhich film are they showing? • welke film draaien ze?he has nothing to show for all his work • zijn werk heeft helemaal geen vruchten afgeworpenshow me the truth of what you're saying • bewijs me dat het waar is wat je zegtthis goes to show that crime doesn't pay • dit bewijst dat misdaad niet loonthe showed me how to write • hij leerde me schrijvenshow one's kindness • vriendelijk blijken te zijnimpressed by the vast knowledge she showed • onder de indruk van de enorme kennis die ze aan de dag legdeshow bad taste • van een slechte smaak getuigenshow someone in/out • iemand binnenlaten/uitlatenhe showed us (a)round the house • hij liet ons het huis zienshow her into the waiting room • breng haar naar de wachtkamerI'll show you out of the house • ik zal u uitlatenshow someone over the factory • iemand een rondleiding geven door de fabriek6 Lord, show mercy • Heer, schenk genade -
68 start
Oktober 1992, overeenkomst getekend door de V.S. en vroegere Sovjet Unie waarin beide landen overeenkomen de productie van nucleaire bewapening te reducerenSTART (Strategic Arms Reduction Treaty)start1[ sta:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 start♦voorbeelden:wake up with a start • wakker schrikkenget off to a good/bad start • goed/slecht beginnenmake a start on • beginnen metmake an early start • vroeg vertrekkenmake a fresh/new start • opnieuw beginnenat the start • in het beginfrom the (very) start • vanaf het (allereerste) begingive someone a start (in life) • iemand op gang/op weg helpenstart on/over • voorsprong op————————start21 beginnen ⇒ starten, beginnen te lopen/werken4 〈 benaming voor〉 (plotseling) bewegen ⇒ losspringen 〈 van hout〉; aanslaan 〈 van motor〉; te voorschijn springen♦voorbeelden:start at • beginnen bij/metstart at • (op)schrikken van4 start for the door • richting deur gaan/lopentears started to their eyes • de tranen sprongen hen in de ogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (doen) beginnen ⇒ in beweging zetten, aan de gang brengen/helpen; aanzetten, starten 〈 motor〉; opwerpen 〈 vraag〉; aanrichten; aansteken 〈 vuur〉; op touw zetten; stichten, opzetten 〈zaak e.d.〉; naar voren/te berde brengen, aansnijden 〈 onderwerp〉♦voorbeelden:¶ start something • moeilijkheden maken/zoeken -
69 wage
-
70 wink
n. knipoogje; knippering; het knipperen; oogopslag; richting aangeven met knipperlicht--------v. knipogen; knipperen; glinsteren; aangeven; richting aangeven; zich niets aantrekken van ietswink1[ wingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:forty winks • dutje→ nod nod/————————wink21 knipogen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
71 array
n. vertoning; opstelling; kleding; (in computers) rangschikking van gegevensverzameling; gestructureerde bundeling van gegevens--------v. regelen, redigeren, ordenen; aankledenarray1[ əree] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 serie ⇒ collectie, reeks2 gelid ⇒ marsorde, slagorde♦voorbeelden:————————array2〈 werkwoord〉1 (in slagorde) opstellen ⇒ verzamelen, (in het gelid) scharen/schikken2 (op)tooien ⇒ (op)smukken, uitdossen -
72 browse
n. grasduinen, opzoeken in boeken; weide, gras--------v. weiden; grasduinen, opzoeken in boekenbrowse1[ brauz] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————browse2〈 werkwoord〉1 grasduinen ⇒ (in boeken) snuffelen, (rond)neuzen♦voorbeelden: -
73 clamour
n. herrie, lawaai, geraas; protest; aanklacht--------n. schreeuwen, tieren; protesteren, zijn stem verheffenclamour11 geschreeuw ⇒ misbaar, getier2 herrie ⇒ geraas, lawaai, leven3 protest ⇒ (aan)klacht; aandrang————————clamour21 schreeuwen ⇒ tieren, lawaai maken2 protesteren ⇒ zijn stem verheffen, aandringen♦voorbeelden:clamour for • aandringen op -
74 credit
n. krediet, afbetaling; vertrouwen; recht, voorrecht; waardering; eer; in zijn voordeel--------v. geloven; crediterencredit1[ kreddit]♦voorbeelden:1 krediet3 tegoed ⇒ spaarbanktegoed, positief saldo♦voorbeelden:1 unlimited credit • onbeperkt/blanco kredietbuy on credit • op krediet/afbetaling kopen2 eer ⇒ lof, verdienste3 krediet(waardigheid) ⇒ solventie, goede naam♦voorbeelden:do you give credit to that story? • hecht jij enig geloof aan dat verhaal?lend credit to • bevestigen, geloofwaardig maken2 it does you credit, it is to your credit, it reflects credit on you • het siert je, het strekt je tot eerhe took the credit for it • hij ging met de eer strijkenthey have 30 albums to their credit • ze hebben 30 elpees op hun naamIV 〈 meervoud〉————————credit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 credit an amount to someone/to someone's account, credit someone with an amount • iemand voor een bedrag crediteren -
75 gasworks
-
76 humour
humour13 〈 geschiedenis〉lichaamsvocht/sap♦voorbeelden:2 in a bad humour • slechtgeluimd, in een slechte bui————————humour21 tegemoet komen (aan) ⇒ paaien, toegeven♦voorbeelden: -
77 hunger
n. honger--------v. verhongerenhunger1[ hunggə] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:————————hunger2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
78 itch
n. jeuk; verlangen--------v. jeuken; jeuk hebben; graag willenitch1[ itsj] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:he has an itch to go abroad • hij wil dolgraag naar het buitenland————————itch2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
79 lech
-
80 misdeal
n. verkeerde verdeling, foutieve verdeling (bij kaartspel)--------v. verkeerd verdelen, verkeerd uitdelen (in kaartspel)misdeal1〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉 〈 kaartspel〉————————misdeal2
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
werkwoord+voornamelijk+enkelvoud
Страницы