Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

kneep

Толкование Перевод

1 turned a blind eye

kneep een oogje dicht voor

English-Dutch dictionary > turned a blind eye
2 wrung his fingers

kneep zijn vingers samen (vouwde zijn vingers stevig uit angst en zenuwachtigheid)

English-Dutch dictionary > wrung his fingers
3 wrung his hands

kneep zijn handen samen

English-Dutch dictionary > wrung his hands
4 nip

n. kneep; kou; slokje; beet; uitbraak
--------
v. knijpen; bijten; vloeken; (voort-, los-) barsten; slikken; verwoesten

nip¹

[ nip] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉

1 kneep ⇒ het knijpen, beet

2 (bijtende) kou

3 〈 Amerikaans-Engels〉 pikante smaak

4 klein stukje

5 〈 informeel〉 slokje ⇒ borrel

♦voorbeelden:

2   there was a nip in the air • het was nogal fris(jes)

¶ nip and tuck • nek aan nek

————————

nip²

〈 nipped〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+out; Brits-Engels; informeel〉 eventjes (weg)gaan ⇒ vliegen, rennen

♦voorbeelden:

1   nip in • binnenwippen; naar s/rechts schieten 〈 in verkeer〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 knijpen ⇒ beknellen, bijten 〈 ook van dier〉

2 in de groei stuiten

3 〈+off〉afknippen/knijpen ⇒ afhalen, dieven 〈 zijscheuten〉

♦voorbeelden:

1   nip in • innemen 〈 kleding〉

     nip at • happen naar

2   nip in the bud • in de kiem smoren

English-Dutch dictionary > nip
5 pinch

n. kneep; pijn; beetje, snuifje
--------
v. knijpen; druk zetten op; bezuinigen; knellen

pinch¹

[ pintsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kneep

2 〈 the〉 klem ⇒ nood(situatie)

3 snuifje ⇒ klein beetje

♦voorbeelden:

1   give someone a pinch • iemand knijpen

2   the pinch of poverty/hunger • de nijpende armoede/honger

     if it comes to the pinch • als de nood aan de man komt

     feel the pinch • de nood voelen

3   take something with a pinch of salt • iets met een korreltje zout nemen

¶ at a pinch • desnoods, in geval van nood

————————

pinch²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 krenterig zijn ⇒ gierig zijn

♦voorbeelden:

1   pinch and save/scrape • kromliggen

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 knellen ⇒ pijn doen

♦voorbeelden:

1   these shoes pinch my toes • mijn tenen doen pijn in deze schoenen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 knijpen ⇒ dichtknijpen, knellen, klemmen

2 verkleumen ⇒ verschrompelen

3 karig toemeten ⇒ karig zijn met

4 〈 informeel〉 jatten ⇒ achterover drukken

5 〈 informeel〉 inrekenen ⇒ in de kraag grijpen

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 a pinched face • een mager gezicht

     〈 figuurlijk〉 pinched with anxiety • door zorgen gekweld

2   pinched with cold • verkleumd van de kou

3   pinch pennies • elke cent driemaal omdraaien

     be pinched for money • er krap bij zitten

English-Dutch dictionary > pinch
6 stock in trade

voorhanden/beschikbare voorraad; beschikbare gelden of middelen; benodigd gereedschap; (geestelijke) bagage; kneep (v.h. vak)

stock in trade

voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), truc

English-Dutch dictionary > stock in trade
7 Nip

n. kneep; kou; slokje; beet; uitbraak
--------
v. knijpen; bijten; vloeken; (voort-, los-) barsten; slikken; verwoesten

Nip

[ nip] 〈slang; pejoratief〉

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Japans

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 jap

English-Dutch dictionary > Nip
8 narrow

adj. smal, nauw; klein
--------
n. engte (bij vallei of bergpas); smalle doorgang
--------
v. vernauwen; verminderen; inkrimpen

narrow¹

[ næroo] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉

1 engte ⇒ zee-engte, bergengte

————————

narrow²

〈bijvoeglijk naamwoord; narrowness〉

1 smal ⇒ nauw, eng

2 beperkt ⇒ gering, krap

3 bekrompen ⇒ kleingeestig

4 nauwgezet ⇒ precies

♦voorbeelden:

1   by a narrow margin • nog net, op het nippertje

2   a narrow majority • een kleine meerderheid

4   a narrow examination • een zorgvuldig onderzoek

¶ narrow circumstances • behoeftige omstandigheden

     it was a narrow escape/ 〈 informeel〉 a narrow shave/squeak/sqeeze • het was op het nippertje, op het kantje af; het had maar een haar gescheeld

     narrow gauge • smalspoor

     walk a very narrow line • spitsroeden lopen

     in the narrowest sense • strikt genomen

     the narrow way • het smalle pad (der deugd)

————————

narrow³

〈 werkwoord〉

1 versmallen ⇒ vernauwen

2 verkleinen ⇒ verminderen

♦voorbeelden:

1   she narrowed her eyes in the sunlight • ze kneep haar ogen dicht tegen het zonlicht

English-Dutch dictionary > narrow
9 pucker

n. rimpel; plooi; vouw
--------
v. rimpelen; zich samentrekken (lippen of wenkbrauwen)

pucker¹

[ pukkə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 vouw ⇒ plooi, rimpel

————————

pucker²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rimpelig worden ⇒ samentrekken

♦voorbeelden:

1 the seam puckers at the back • de naad trekt aan de achterkant

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 samentrekken ⇒ rimpelen, fronsen

♦voorbeelden:

1 she used to pucker up her eyes • ze kneep altijd haar ogen dicht

English-Dutch dictionary > pucker
10 screw up

opschroeven, opvijzelen; aanschroeven; dichtschroeven; oprollen; samenknijpen; verprutsen, verknoeien; in de war brengen

screw up

1 verwringen ⇒ verdraaien, verfrommelen

2 verzieken ⇒ verknoeien

3 bij elkaar rapen ⇒ verzamelen 〈 moed〉

4 nerveus maken

♦voorbeelden:

1 she screwed up her eyes • zij kneep haar ogen dicht

English-Dutch dictionary > screw up
11 she gave his hand a little squeeze

she gave his hand a little squeeze

ze kneep even in zijn hand

English-Dutch dictionary > she gave his hand a little squeeze
12 she narrowed her eyes in the sunlight

she narrowed her eyes in the sunlight

ze kneep haar ogen dicht tegen het zonlicht

English-Dutch dictionary > she narrowed her eyes in the sunlight
13 she screwed up her eyes

she screwed up her eyes

zij kneep haar ogen dicht

English-Dutch dictionary > she screwed up her eyes
14 she used to pucker up her eyes

she used to pucker up her eyes

ze kneep altijd haar ogen dicht

English-Dutch dictionary > she used to pucker up her eyes
15 squeeze

n. samendrukking, druk
--------
v. afpersen, wringen; dringen; drukken; samenpersen; knijpen; afgeperst gedrongen

squeeze¹

[ skwie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 samendrukking ⇒ pressie, druk

2 uitgeperste/uitgeknepen hoeveelheid

3 gedrang

4 〈 Brits-Engels〉 (stevige) handdruk ⇒ (innige) omarming/omhelzing

5 〈 informeel〉 moeilijkheid

6 〈 economie〉 beperking ⇒ schaarste

♦voorbeelden:

1   she gave his hand a little squeeze • ze kneep even in zijn hand

     put the squeeze on someone • iemand onder druk zetten

2   a squeeze of lemon juice • enkele druppels citroensap

5   be in a squeeze • problemen hebben

¶ it was a close/narrow/tight squeeze • we zaten als haringen in een ton

————————

squeeze²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 druk uitoefenen

2 wurmen ⇒ dringen, zich wringen

♦voorbeelden:

2   squeeze through • zich erdoorheen wurmen 〈 ook figuurlijk〉

     squeeze up a bit • schuif nog wat op

     squeeze through the crowd • zich een weg door de menigte banen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 drukken (op) ⇒ knijpen (in)

2 (uit)persen ⇒ uitknijpen

3 onder (financiële) druk zetten

4 duwen ⇒ wurmen

5 tegen zich aan drukken ⇒ stevig omhelzen

♦voorbeelden:

2   squeeze a lemon • een citroen uitpersen

3   squeeze out • afpersen

4   how can she squeeze so many things into one single day? • hoe krijgt ze zoveel dingen op één dag gedaan?

English-Dutch dictionary > squeeze
16 stock

adj. gewoon, vast
--------
n. voorraad; aandelen, waarde papieren; houtblok, (boerderij) dieren; moederstam
--------
v. in voorraad hebben

stock¹

[ stok]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 stok ⇒ stam, (boom)stronk

2 onderstam 〈 voor ent〉

3 moederstam 〈 waarvan enten genomen worden〉

4 steel

5 blok

6 familie ⇒ ras, geslacht

7 〈Amerikaans-Engels; economie〉 aandeel ⇒ effect

8 〈 plantkunde〉 violier

9 〈 geschiedenis〉 stropdas ⇒ halsboord

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 voorraad ⇒ stock, inventaris

2 bouillon

3 〈 economie〉 aandelenkapitaal

4 〈 economie〉aandelen(bezit/portefeuille) ⇒ effecten, fonds

5 〈Brits-Engels; economie〉overheids/staatspapier

♦voorbeelden:

1   stock in trade • voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), truc

     while stocks last • zolang de voorraad strekt

     lay in stock • voorraad inslaan

     take stock • de inventaris opmaken

     〈 figuurlijk〉 take stock (of the situation) • de toestand bekijken

     in stock • in voorraad

     out of stock • niet in voorraad

4   active stocks • actieve/druk verhandelde aandelen

     〈 Brits-Engels〉 ordinary/ 〈 Amerikaans-Engels〉 common stock • gewone aandelen

     buy/hold stock • aandelen kopen/bezitten

     deferred stock • uitgestelde aandelen, aandelen met uitgesteld dividend

     〈 figuurlijk〉 his stock is falling • zijn ster verbleekt

     〈 Amerikaans-Engels〉 preferred stock • preferente/prioriteitsaandelen

     〈 figuurlijk〉 her stock is rising • haar ster gaat op/rijst

     take stock in • aandelen kopen van; 〈 figuurlijk〉 zich interesseren voor; 〈 informeel〉vertrouwen, geloven, belang hechten aan

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 afkomst ⇒ familie, komaf

2 materiaal ⇒ materieel, grondstof

3 vee(stapel)

♦voorbeelden:

1   be/come of good stock • van goede komaf zijn

2   rolling stock • rollend materieel/materiaal 〈 van spoorwegen〉

IV 〈 meervoud〉

1 〈 scheepvaart〉 stapel(blokken) ⇒ helling

2 〈 geschiedenis〉 blok 〈 straftuig〉

3 〈the; Brits-Engels; economie〉 staatsschulden

♦voorbeelden:

1   on the stocks • op stapel 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 in voorbereiding

3   consolidated stocks • consols

————————

stock²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 courant ⇒ gangbaar

2 stereotiep ⇒ vast

♦voorbeelden:

1   stock sizes • courante maten

2   a stock remark • een stereotiepe opmerking

————————

stock³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 voorraad inslaan ⇒ zich bevoorraden; 〈 figuurlijk〉 hamsteren

♦voorbeelden:

1   stock up on/with sugar • suiker inslaan/hamsteren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 van het nodige voorzien

2 inslaan ⇒ een voorraad bewaren van

3 in voorraad hebben

♦voorbeelden:

1   a well-stocked department store • een goed voorzien warenhuis

2   stock oil • olievoorraden aanleggen

English-Dutch dictionary > stock
17 trick

n. truc, kunstje
--------
v. bedriegen

trick¹

[ trik] 〈zelfstandig naamwoord; in betekenis 0.1 t/m 0.3 vaak attributief〉

1 truc 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ foefje; kneep

2 handigheid ⇒ slag

3 streek ⇒ kattenkwaad

4 aanwensel ⇒ tic, maniertje

5 stommiteit ⇒ domme zet

6 werktijd ⇒ (werk)beurt, dienst

7 〈 kaartspel〉 slag

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 know the tricks of the trade • het klappen van de zweep kennen

     magic tricks • goocheltrucs

2   get/learn the trick of it • de slag te pakken krijgen (van iets)

3   she's full of tricks • zij zit vol kattenkwaad

     play a trick (up)on someone, play someone a trick • iemand een streek leveren

4   you have the trick of pulling your hair • je hebt de vreemde gewoonte om aan je haren te trekken

¶ 〈 informeel〉 this poison should do the trick • dit vergif moet het hem doen

     〈 informeel〉 not/never miss a trick • overal van op de hoogte zijn

     play tricks • de hoer uithangen

     be up to someone's tricks • iemand doorhebben

     how's tricks? • hoe staat het ermee?

→ worth worth/

————————

trick²

〈 werkwoord〉

1 bedriegen ⇒ beetnemen, misleiden

2 oplichten ⇒ afzetten

♦voorbeelden:

1   trick someone into something • iemand iets aanpraten, iemand ergens inluizen

2   trick someone out of his money • iemand zijn geld afhandig maken

¶ tricked out/up in blue silk • getooid in blauwe zijde

English-Dutch dictionary > trick
18 twist

n. draai, vlecht, lont, touw; verdraaiing, verbuiging
--------
v. vlechten, draaien; verdraaien, verkrommen

twist¹

[ twist] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 draai ⇒ draaibeweging; bocht, kromming; 〈 figuurlijk〉 wending

2 verdraaiing ⇒ vertrekking 〈 van gelaat〉

3 kneep 〈 van het vak〉

4 afwijking ⇒ 〈 van karakter〉 trek

5 twist 〈garen; dans; cocktail〉

6 gedraaid deeg

♦voorbeelden:

1   a road full of twists and turns • een weg vol draaien en bochten

     a strange twist of events • een vreemde wending der gebeurtenissen

     give someone's arm a twist • iemands arm omdraaien

     give the truth a twist • de waarheid een beetje verdraaien

¶ 〈 slang〉 round the twist • stapelgek

————————

twist²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 draaien ⇒ zich wentelen

2 kronkelen ⇒ zich winden

3 zich wringen

4 de twist dansen

♦voorbeelden:

1   the corners of his mouth twisted down • zijn mondhoeken trokken naar beneden

3   twist about in pain • liggen te krimpen van de pijn

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 samendraaien ⇒ samenstrengelen; 〈 tabak〉 spinnen

2 vlechten 〈 touw bijvoorbeeld〉

3 winden ⇒ draaien om

4 verdraaien ⇒ verwringen; vertrekken 〈 gezicht〉; verrekken 〈 spier〉; verstuiken 〈 voet〉; verbuigen 〈 sleutel〉; omdraaien 〈 arm〉

5 〈 figuurlijk〉 verdraaien 〈 verhaal, woorden e.d.〉

6 wringen ⇒ af/uitwringen

♦voorbeelden:

1   twist flowers into a garland • bloemen tot een krans samenvlechten

3   twist the lid off a jar • het deksel van een jampot afdraaien

5   a twisted mind • een verwrongen geest

6   twisted up with pain • verwrongen van de pijn

English-Dutch dictionary > twist
19 vellication

n. Kneep, pluk(king)

English-Dutch dictionary > vellication

См. также в других словарях:

Kneep — Infobox UK place official name= Kneep gaelic name= Cnìp latitude= longitude= country= Scotland os grid reference= post town= STORNOWAY postcode area= HS postcode district= dial code= constituency westminster= Na h Eileanan an Iar scots name=… … Wikipedia
Macaulay family of Lewis — The Macaulay family of Uig in Lewis, known in Scottish Gaelic as Clann mhic Amhlaigh,[1] were a small family located around Uig on the Isle of Lewis in the Outer Hebrides of Scotland. There is no connection between the Macaulays of Lewis and Clan … Wikipedia
Uig, Lewis — Uig is a bay backed machair and hills on the western coast of the island of Lewis in the Outer Hebrides, Scotland. The name derives from the Norse word Vik meaning a bay .Bhaltos (or Valtos) is the largest village in Uig and is home to about 35… … Wikipedia
Marten Toonder — Born May 2, 1912 Rotterdam, Netherlands Died July 27, 2005(2005 07 27) (aged 93) Laren, Netherlands Occupation Writer Nationality … Wikipedia
Heinz Lanker — (* 4. August 1916 in Altona, heute Ortsteil von Hamburg; † 11. August 1978 in Hamburg) war ein deutscher Schauspieler, Hörspielsprecher und Theaterregisseur. Inhaltsverzeichnis 1 Biografie 2 Aufzeichnungen aus dem Ohnsorg Theat … Deutsch Wikipedia
Otto Lüthje — (* 17. Mai 1902 in Hamburg; † 23. Januar 1977 ebenda; in Besetzungslisten manchmal auch Otto Lütje) war ein deutscher Schauspieler, Hörspielsprecher und Mittelschullehrer. Inhaltsverzeichnis 1 Biografie 2 Filmografie … Deutsch Wikipedia
Lewis (Ecosse) — Lewis (Écosse) Pour les articles homonymes, voir Lewis. 58° 11′ 30″ N 6° 36′ 08″ W … Wikipédia en Français
Lewis (Écosse) — Pour les articles homonymes, voir Lewis. 58° 11′ 30″ N 6° 36′ 08″ W / … Wikipédia en Français
SuperTux — Développeur SuperTux Development Team Début du projet Avril 2003 Licence … Wikipédia en Français
Supertux — Développeur SuperTux Development Team Début du projet avril 2003 Licence … Wikipédia en Français
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

kneep

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

kneep

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: