-
1 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
2 attacher
attacher [aataasĵee]1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken♦voorbeelden:attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeienattacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopenattacher les volets • de luiken vastzetten1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)♦voorbeelden:s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn datcette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht1. v1) aanbranden, aanbakken2) vastkleven, blijven plakken3) vastmaken4) dichtknopen [kleding]5) hechten, verbinden6) aanstellen [werk]7) fixeren [blik]2. s'attacher (à)v3) verbonden zijn (aan, met)4) belang/waarde hechten (aan) -
3 fixer
fixer [fieksee]1 bevestigen ⇒ vastmaken, -hechten, -zetten2 vastleggen ⇒ fixeren, stabiliseren3 vestigen6 staren naar ⇒ strak aankijken, aanstaren, fixeren♦voorbeelden:1 zich vastzetten, -hechten3 trouwen♦voorbeelden:v1) bevestigen, vastmaken2) vastleggen, stabiliseren3) vestigen4) vaststellen, bepalen5) informeren6) aanstaren -
4 lacer
-
5 assujettir
assujettir [aasuuzĵettier]2 vastzetten ⇒ vastmaken, vasthechten♦voorbeelden:1. v1) onderwerpen (aan), verplichten (tot)2) vastzetten2. s'assujettir (à)v -
6 arrimage
arrimage [aariemaazĵ]〈m.〉 -
7 arrimer
arrimer [aariemee]〈 werkwoord〉 -
8 cheviller
-
9 encorder
-
10 fixation
fixation [fieksaasjõ]〈v.〉1 bevestiging ⇒ (het) vasthechten, (het) vastmaken4 vaststelling ⇒ bepaling, vastlegging♦voorbeelden: -
11 rattachement
rattachement [raataasĵmã]〈m.〉1 (het) vastmaken ⇒ (het) hechten, vastknopen2 aansluiting ⇒ annexatie, terugkeer -
12 rattacher
rattacher [raataasĵee]
См. также в других словарях:
vastmaken — fasi … Woordenlijst Sranan