-
1 accoster
-
2 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
3 aborder
aborder [aabordee]1 landen ⇒ aankomen, aanleggenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bereiken ⇒ naderen, komen bij2 aanspreken ⇒ afgaan op, aanklampen3 aansnijden ⇒ beginnen (met), aanroeren4 enteren ⇒ aanvaren, langszij komen♦voorbeelden: -
4 accostage
accostage [aakostaazĵ]〈m.〉 -
5 entreprendre
-
6 raccrochage
-
7 raccrocher
raccrocher [raakrosĵee]♦voorbeelden:1 raccrocher le récepteur • de hoorn op de haak leggen, ophangen -
8 racolage
racolage [raakollaazĵ]〈m.〉 -
9 racoler
racoler [raakollee]〈 werkwoord〉
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский