-
21 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
22 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
23 remember
v. zich herinneren, onthouden, denken aan[ rimmembə]1 (zich) herinneren ⇒ onthouden, van buiten kennen; denken aan/om♦voorbeelden:remember to post that letter • vergeet niet die brief te postenI can't remember posting that letter • ik kan me niet herinneren dat ik die brief heb gepostII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 remember the guide! • vergeet de gids niet!〈 informeel〉 I'll give him something to remember me by • ik zal hem eens iets geven dat hem zal heugen 〈 bijvoorbeeld pak slaag〉 -
24 respect
n. eer, respekt; konsideratie--------v. respekterenrespect1[ rispekt]1 opzicht ⇒ detail, (oog)punt♦voorbeelden:1 in all/many/some/several respects • in alle/vele/sommige/verschillende opzichtenin some respect • in zeker opzicht, enigermate2 aandacht ⇒ zorg, inachtneming3 eerbied ⇒ achting, ontzag♦voorbeelden:〈 formeel〉 with respect to • met betrekking tot, wat betreftwithout respect to • zonder te letten op, ongeachthave/show respect for someone • eerbied hebben voor iemandwin the respect of everybody • bij iedereen respect afdwingenwith respect • als u mij toestaat1 eerbetuigingen ⇒ groeten, complimenten♦voorbeelden:————————respect2〈 werkwoord〉1 respecteren ⇒ eerbiedigen, (hoog)achten♦voorbeelden: -
25 shit
interj. stront! (uitdruk van walging, i.h. Nederlands "bah!", spreektaal)--------n. poep; stront; uitwerpsel; gezeur, gezwam, domme praat--------v. poepen, drukkenshit1♦voorbeelden:1 you shit! • klootzak!1 stront ⇒ kak, poep♦voorbeelden:beat the shit out of someone • iemand een pak op zijn sodemieter gevennot give a shit • er schijt aan hebben1 gezeik ⇒ gelul, onzin2 hasj→ tough tough/IV 〈meervoud; the〉1 schijterij ⇒ ‘dunne’, diarree————————shit2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schijten op/in♦voorbeelden:————————shit3〈 tussenwerpsel〉 〈 vulgair〉 -
26 show
n. toneelstuk; opvoering; programma; tentoonstelling; amusementsvoorstelling, schouwspel, show; vertoon; schijn--------v. tonen, laten zien; duidelijk maken; aantonen, bewijzen; vertonen; tentoonstellenshow1[ sjoo]♦voorbeelden:a fine show of blossoms • een prachtige bloesemtooimake a show of one's learning • te koop lopen met zijn geleerdheidunder a show of benevolence • onder het mom van welwillendheidno show of resistance • geen enkel blijk van verzetgood show! • goed geprobeerd!put up a good show • een goede prestatie leverenlet's get this show on the road • laten we nu maar eens beginnengive the (whole) show away • de hele zaak verradensteal the show • de show stelen〈 informeel〉 all over the show • door elkaar, overal1 uiterlijk ⇒ schijn, opschepperij♦voorbeelden:she only does it for show • ze doet het alleen voor de show3 what's on show today? • wat wordt er vandaag vertoond?objects on show • de tentoongestelde voorwerpen————————show21 (zich) (ver)tonen ⇒ (duidelijk) zichtbaar zijn, (ver)schijnen, eruitzien, vertoond worden 〈 van film〉♦voorbeelden:his education shows • het is goed merkbaar dat hij goed onderlegd isthe scar still shows • het litteken is nog goed te zienyour slip is showing • je onderjurk komt eruittime will show • de tijd zal het lerenwhat's showing at the cinema? • wat draait er in de bioscoop?her Dutch accent still shows through • haar Nederlandse accent is nog (goed) hoorbaar¶ it just goes to show! • zo zie je maar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)tonen ⇒ laten zien, tentoonstellen, vertonen2 uitleggen ⇒ demonstreren, bewijzen♦voorbeelden:show me an example • geef me een voorbeeldshe never shows her feelings • ze toont haar gevoelens nooitthis year's figures show some recovery • de cijfers van dit jaar geven enig herstel te zienwhich film are they showing? • welke film draaien ze?he has nothing to show for all his work • zijn werk heeft helemaal geen vruchten afgeworpenshow me the truth of what you're saying • bewijs me dat het waar is wat je zegtthis goes to show that crime doesn't pay • dit bewijst dat misdaad niet loonthe showed me how to write • hij leerde me schrijvenshow one's kindness • vriendelijk blijken te zijnimpressed by the vast knowledge she showed • onder de indruk van de enorme kennis die ze aan de dag legdeshow bad taste • van een slechte smaak getuigenshow someone in/out • iemand binnenlaten/uitlatenhe showed us (a)round the house • hij liet ons het huis zienshow her into the waiting room • breng haar naar de wachtkamerI'll show you out of the house • ik zal u uitlatenshow someone over the factory • iemand een rondleiding geven door de fabriek6 Lord, show mercy • Heer, schenk genade -
27 stir
n. het roeren, het poken; beroering, opwinding; gevangenis--------v. oproeren; oproer veroorzaken; roeren; gevoelens opwekken; rondlopenstir1[ stə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beroering ⇒ opwinding, sensatie♦voorbeelden:————————stir2〈 stirred〉♦voorbeelden:1 don't stir! • beweeg niet!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 stir oneself • in beweging komen, actief wordenstir the fire • het vuur oppoken/opporren -
28 tune
n. melodie, wijs--------v. harmoniëren, stemmen, afstemmentune1[ tjoe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:to the tune of • op de wijs vanthat violin is out of tune • die viool is ontstemdsing out of tune • vals zingenchange one's tune, sing another/dance to another tune • een andere toon aanslaan; 〈 in het bijzonder〉 een toontje lager gaan zingenout of tune • niet in goede conditieto the tune of £1000 • voor het bedrag van £1000→ good good/————————tune22 zingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stemmen♦voorbeelden:tuned to • afgestemd op -
29 understand
v. begrijpen; aannemen[ undəstænd]♦voorbeelden:1 begrijpen ⇒ (er)uit opmaken/afleiden, vernemen♦voorbeelden:do I understand/am I to understand that … • moet ik daaruit opmaken dat …it is understood that they will arrive tomorrow • naar verluidt komen zij morgen aan1 begrijpen ⇒ inzien, verstand hebben van4 opvatten♦voorbeelden:give someone to understand that • iemand te verstaan/kennen geven datmake oneself understood • duidelijk maken wat men bedoeltunderstand each other/one another • elkaar begrijpen, op een lijn zittenwhat do you understand by that? • wat versta je daaronder?5 in this construction the object is understood • in deze constructie moet het voorwerp erbij gedacht worden6 that is understood! • (dat spreekt) vanzelf!
- 1
- 2
См. также в других словарях:
give oneself airs — ► give oneself airs act pretentiously or snobbishly. Main Entry: ↑give … English terms dictionary
give oneself away — To betray one s secret unawares • • • Main Entry: ↑give … Useful english dictionary
give oneself airs — To put on a superior manner • • • Main Entry: ↑air * * * act pretentiously or snobbishly … Useful english dictionary
give oneself airs — {v. phr.} To act proud; act vain. * /Mary gave herself airs when she wore her new dress./ * /John gave himself airs when he won first prize./ … Dictionary of American idioms
give oneself airs — {v. phr.} To act proud; act vain. * /Mary gave herself airs when she wore her new dress./ * /John gave himself airs when he won first prize./ … Dictionary of American idioms
give oneself up to — {v. phr.} Not to hold yourself back from; let yourself enjoy. * /Uncle Willie gave himself up to a life of wandering./ * /John came inside from the cold and gave himself up to the pleasure of being in a warm room./ Compare: ENJOY ONESELF, LET… … Dictionary of American idioms
give oneself up to — {v. phr.} Not to hold yourself back from; let yourself enjoy. * /Uncle Willie gave himself up to a life of wandering./ * /John came inside from the cold and gave himself up to the pleasure of being in a warm room./ Compare: ENJOY ONESELF, LET… … Dictionary of American idioms
give\ oneself\ up\ to — v. phr. Not to hold yourself back from; let yourself enjoy. Uncle Willie gave himself up to a life of wandering. John came inside from the cold and gave himself up to the pleasure of being in a warm room. Compare: enjoy oneself, let oneself go at … Словарь американских идиом
give oneself up to — let oneself enjoy, not hold oneself back from He gave himself up to enjoy the party although he was feeling sick … Idioms and examples
give oneself up to — 1) surrender oneself to law enforcement agents 2) dated allow oneself to be taken over by (an emotion or addiction) he gave himself up to pleasure … Useful english dictionary
give oneself away — {v. phr.} To show guilt; show you have done wrong. * /The thief gave himself away by spending so much money./ * /Carl played a joke on Bob and gave himself away by laughing./ Compare: GIVE AWAY … Dictionary of American idioms