-
1 bear with
-
2 he's like a bear with a sore head
English-Dutch dictionary > he's like a bear with a sore head
-
3 bear down
-
4 bear down with all one's strength
bear down with all one's strengthEnglish-Dutch dictionary > bear down with all one's strength
-
5 bear oneself with dignity
-
6 bear/stand comparison with
bear/stand comparison with -
7 bear
n. beer--------v. bevallen--------v. dragen; dulden; verdragen; bijstaan; leidenbear1[ beə] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.1 ook bear〉1 beer→ sore sore/————————bear25 druk uitoefenen ⇒ duwen, leunen♦voorbeelden:bear near • naderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen4 hebben/voelen voor ⇒ toedragen, koesteren5 verdragen ⇒ dulden, uitstaan9 drijven ⇒ duwen, drukken♦voorbeelden:be borne away • meegesleept wordenbear away/off a prize • een prijs in de wacht slepenhis letter bore no signature • zijn brief was niet ondertekendbear signs/traces of • tekenen/sporen vertonen vanborne by • geboren uit -
8 sore
adj. pijn; pijnlijk, gevoelig; verdrietig; woedend; pijnlijk geraakt; beledigd--------adv. pijnlijk, gevoelig, zeer; hevig; het land hebbend over; kwaad, boos, nijdig--------n. rauwe, pijnlijke plek; zweer; zeer; blaar; pijnlijk onderwerpsore1[ so:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 pijnlijke plek ⇒ zweer, wond♦voorbeelden:————————sore2〈sorer; soreness〉3 bedroefd♦voorbeelden:a sore spot on your arm • een pijnlijke plek op je arma sore throat • keelpijn¶ a sight for sore eyes • aangenaam iets/iemandI stuck out like a sore thumb with that red hat on • ik viel lelijk uit de toon met die rode hoed opII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:1 beledigd ⇒ kwaad, nijdig, gepikeerd♦voorbeelden: -
9 arm
n. arm--------v. bewapenenarm1[ a:m]2 mouw♦voorbeelden:1 arm in arm • arm in arm, gearmdthe (long) arm of the law • de sterke arm (der wet)at arm's length • op een afstand, op gepaste afstandwithin arm's reach • binnen handbereikan arm of the sea/river • een zeearm/rivierarma list as long as your arm • een ellenlange lijstshe took my arm • zij gaf me een armshe was just a babe in arms • zij was nog maar een baby5 the air force is an important arm of the military forces • de luchtmacht is een belangrijk wapen van de strijdkrachtenII 〈 meervoud〉1 wapenen ⇒ (oorlogs)wapens, bewapening3 wapen ⇒ blazoen, familiewapen♦voorbeelden:lay down (one's) arms • de wapens neerleggenpresent arms • het geweer presenterenunder arms • onder de wapenen2 rise up in arms against • in verzet/het geweer komen tegen————————arm2♦voorbeelden:you must arm against jealous critics • je moet je tegen jaloerse critici wapenenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 armed with a lot of information • gewapend met/voorzien van een boel informatie2 the bomb was armed • de bom was/werd scherp gesteld -
10 company
n. gezelschap; maatschappij; firma, vennootschap[ kump(ə)nie]♦voorbeelden:1 John's good/bad company • John is een gezellige/ongezellige kerelbear/keep someone company • iemand vergezellen/gezelschap houdenpart company from/with • scheiden van, verlatenin company • in gezelschapin company with • samen metrequest the company of • inviterenkeep company with • omgaan met, verkering hebben met2 have/expect company • visite/bezoek hebben/krijgen→ two two/II 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 gezelschap ⇒ groep, gemeenschap, toneelgezelschap2 onderneming ⇒ firma, bedrijf, maatschappij, vennootschap♦voorbeelden: -
11 relation
n. relatie; familielid; betrekking, verhouding, verband[ rilleesjn]3 betrekking ⇒ relatie, verband♦voorbeelden:have business relations with someone • handelsbetrekkingen onderhouden met iemandhave (sexual) relations with someone • geslachtelijke omgang met iemand hebben -
12 comparison
n. vergelijking; gelijkenis[ kəmpærisn]♦voorbeelden:there's no comparison between us • we zijn niet te vergelijkenby/in comparison with • in vergelijking/vergeleken met -
13 cross
adj. boos; kruisend; tegengesteld--------n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)--------v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerkencross1[ kros]I 〈eigennaam; Cross; the〉2 kruis ⇒ beproeving, lijden♦voorbeelden:1 make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/makentake up one's cross • gelaten zijn kruis dragen————————cross2〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉♦voorbeelden:————————cross31 (elkaar) kruisen/snijden♦voorbeelden:1 I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong1 oversteken ⇒ over/doortrekken♦voorbeelden:2 een kruisteken maken op/boven3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen♦voorbeelden:1 cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan2 cross oneself • een kruis(je) slaan/makencross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
14 mark
n. Mark (voornaam)mark1[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 peil ⇒ niveau, standaard8 belang9 aandacht♦voorbeelden:leave one's mark on • zijn stempel drukken opmake one's mark • zich onderscheiden4 above/below the mark • boven/beneden peilI don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in ordeon your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!beside/off the mark • ernaastoverstep the mark • over de schreef gaan————————mark21 vlekken (maken/krijgen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden♦voorbeelden:1 his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk inmark the occasion • de gelegenheid luister bijzettenmarked for life • voor het leven getekend -
15 reference
n. opmerking, aanmerking; (zich)verhouden tot, (het) betrekking hebben op; gedokumenteerd bewijzen--------v. verwijzing (in boek)[ refrəns]♦voorbeelden:the terms of reference of a commission • de onderzoeksopdracht/bevoegdheid van een commissiebe outside our terms of reference • buiten onze competentie vallenin/with reference to • in verband metwithout reference to • zonder rekening te houden met -
16 sight
n. gezicht; blik; bezienswaardigheid; vizier; zicht; gezichtsveld; gezichtspunt--------v. in zicht/in het vizier krijgen; waarnemen, ziensight1[ sajt]1 (aan)blik ⇒ (uit)zicht, schouwspel, bezienswaardigheid5 mening♦voorbeelden:I cannot stand/bear the sight of him • ik kan hem niet luchten of zienkeep sight of • in het oog houden〈informeel; ironisch〉 what a sight you look/are! • wat zie je eruit!see the sights • de bezienswaardigheden bezoeken¶ raise/lower one's sights • meer/minder verwachtenyou are a sight for the gods/for sore eyes • je bent door de hemel gezonden2 gezicht ⇒ het zien, het gezien worden♦voorbeelden:2 〈 geldwezen〉 ten days after sight • (betaalbaar) tien dagen na zicht 〈 met betrekking tot wissels〉at the sight of • bij het zien vanat first sight • op het eerste gezichtplay music at sight • van het blad spelenat/on sight • op zichtknow someone by sight • iemand van gezicht kennenshoot on sight • schieten zonder waarschuwinggo out of sight • uit het gezicht verdwijnenkeep someone in sight • iemand in het oog houdenkeep in sight of • binnen het gezichtsveld blijven van〈 spreekwoord〉 out of sight, out of mind • uit het oog, uit het hartwe are (with)in sight of the end • het einde is in zichtout of my sight! • uit mijn ogen!stay/keep out of sight • blijf uit het gezicht¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 out of sight! • fantastisch!, te gek!second sight • helderziendheid————————sight2〈 werkwoord〉
См. также в других словарях:
bear with somebody — ˈbear with sb/sth derived to be patient with sb/sth • She s under a lot of strain. Just bear with her. • If you will bear with me (= be patient and listen to me) a little longer, I ll answer your question. Main entry: ↑bear … Useful english dictionary
bear with something — ˈbear with sb/sth derived to be patient with sb/sth • She s under a lot of strain. Just bear with her. • If you will bear with me (= be patient and listen to me) a little longer, I ll answer your question. Main entry: ↑bear … Useful english dictionary
bear with someone — bear with (someone/something) to be patient with someone or something. Just bear with me while I finish downloading this file … New idioms dictionary
bear with something — bear with (someone/something) to be patient with someone or something. Just bear with me while I finish downloading this file … New idioms dictionary
bear with — (someone/something) to be patient with someone or something. Just bear with me while I finish downloading this file … New idioms dictionary
bear with — [v] tolerate be patient, endure, forbear, make allowance, put up with, suffer, wait; concept 23 Ant. not bear, not tolerate … New thesaurus
bear with — ► bear with be patient or tolerant with. Main Entry: ↑bear … English terms dictionary
bear with — index condone, excuse, forbear, submit (yield), suffer (permit), tolerate, vouchsafe … Law dictionary
bear with — BE PATIENT WITH, show forbearance towards, make allowances for, tolerate, put up with, endure. → bear * * * phrasal : to be indulgent, patient, or forbearing with : endure bear with the old bore for a while longer * * * bear with To make… … Useful english dictionary
bear with sb/sth phrasal — verb (T) 1 bear with me spoken used to ask someone politely to wait while you find out information, finish what you are doing etc: Bear with me a minute, and I ll check if Mr Garrard s in. 2 to be patient or continue to do something difficult or… … Longman dictionary of contemporary English
bear with — phrasal verb [transitive] Word forms bear with : present tense I/you/we/they bear with he/she/it bears with present participle bearing with past tense bore with past participle borne with spoken bear with me/us used as a polite way of asking… … English dictionary