-
1 piano
piano1 [pie.aanoo]〈m.〉 〈 muziek〉1 piano♦voorbeelden:faire, jouer du piano • piano spelen————————piano2 [pie.aanoo]〈 bijwoord〉m, adv -
2 piano à queue
piano à queue -
3 jouer du piano
-
4 ce morceau se joue au piano
ce morceau se joue au pianoDictionnaire français-néerlandais > ce morceau se joue au piano
-
5 il joue du piano comme personne
il joue du piano comme personneDictionnaire français-néerlandais > il joue du piano comme personne
-
6 faire, jouer du piano
faire, jouer du piano -
7 morceau de piano
morceau de piano -
8 taper sur un piano
taper sur un piano -
9 tapoter du piano
tapoter du piano -
10 toucher délicat sur le piano
toucher délicat sur le pianoDictionnaire français-néerlandais > toucher délicat sur le piano
-
11 jouer
jouer [zĵoe.ee]2 speculeren (op) ⇒ wedden (op), gokken (op)3 spelen ⇒ doen alsof, toneelspelen5 werken ⇒ in werking zijn, bewegen♦voorbeelden:jouer aux cartes • kaartspelenjouer avec sa santé • met zijn gezondheid spelenjouer sur un mot, sur les mots • een woordspeling makenc'était pour jouer • het was voor de grapjouer sur la bonté de qn. • op iemands goedheid speculerenjouer de malchance • pech hebbenjouer du bâton • de stok hanteren, met de stok slaanjouer du couteau • het mes hanterenjouer du piano • piano spelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spelen♦voorbeelden:jouer le désespoir • doen of men wanhopig isjouer les hôtes • als gastheer, gastvrouw optredenfaire jouer une pièce • een toneelstuk opvoerenjouer les victimes • het slachtoffer uithangenqu'est-ce qu'on joue au Rex? • welke film draait er in de Rex?jouer cent francs sur • honderd frank inzetten op♦voorbeelden:se jouer des difficultés • de moeilijkheden spelenderwijs overwinnence morceau se joue au piano • dit stuk is voor pianov1) spelen2) speculeren, gokken (op)3) toneelspelen, acteren4) bespelen, hanteren5) in werking zijn, bewegen7) inzetten [spel]8) bedriegen -
12 tapoter
tapoter [taapottee]1 zachtjes tikken, trommelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 klopjes, tikjes geven♦voorbeelden:tapoter la joue de qn. • iemand op de wang tikken -
13 accordeur
accordeur [aakordur]〈m.〉1 piano-, orgelstemmerm(piano-, orgel)stemmer -
14 casserole
-
15 de
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodprép1) van, uit, vanuit2) tijdens, gedurende3) vanwege, om, voor, door [oorzaak]4) met, van [middel]5) op, uit, volgens [wijze]6) van, met [maat]7) tot [bezit] -
16 dé
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodm1) dobbelsteen -
17 délicat
délicat [deeliekaa]1 verfijnd ⇒ fijn, subtiel2 zacht ⇒ teer, fijn, licht3 fijngevoelig ⇒ fijnbesnaard, tactvol♦voorbeelden:effleurer délicatement • licht aanrakensanté délicate • zwakke gezondheidfaire le délicat, la délicate • kieskeurig zijnadj1) fijn, subtiel2) zacht, teer3) fijngevoelig4) netelig, hachelijk5) veeleisend, kieskeurig -
18 morceau
morceau [morsoo]〈m.〉1 stuk ⇒ hap, brok, fragment, klontje♦voorbeelden:acheter qc. pour un morceau de pain • iets voor een appel en een ei kopenmorceau de roi • mooi stuk vleessucre en morceaux • suikerklontjesbas morceaux • tweede kwaliteit vleesaimer les bons morceaux • van lekker eten houdenavaler le morceau • door de zure appel heen bijten〈 informeel〉 casser, lâcher, manger le morceau • doorslaan, bekennencompter les morceaux à qn. • iemand mondjesmaat te eten gevenemporter le morceau • winnentomber en morceaux • stukvallen→ pièce(recueil de) morceaux choisis • bloemlezingm1) stuk, brok2) klontje3) gedeelte, onderdeel4) kunstwerk -
19 personne
personne1 [person]〈v.〉1 persoon ⇒ mens, iemand2 lichaam♦voorbeelden:personne âgée • bejaardeles Personnes divines • de Drie-eenheidgrande personne • volwassenela personne humaine • de menspar une tierce personne, par personne interposée • via een tussenpersoontoute sa personne rayonnait la joie de vivre • heel zijn, haar wezen straalde levensvreugde uitaimer, soigner sa personne • zichzelf verwennenexposer sa personne • zijn leven in de waagschaal stellenfaire grand cas de sa (petite) personne • zeer met zichzelf ingenomen zijnpayer de sa personne • zich niet ontzienen personne • in eigen persoonpar personne • per persoonune personne • iemand————————personne2 [person]♦voorbeelden:vous le savez mieux que personne • u weet het beter dan wie ooksans avoir vu personne • zonder iemand gezien te hebbenje n'ai rencontré personne de sérieux • ik ben geen serieus iemand tegengekomen1. f1) persoon2) lichaam2. pron -
20 taper
taper [taapee]1 slaan (op) ⇒ kloppen (op), tikken (tegen, op)♦voorbeelden:taper à la porte • aankloppen〈 informeel〉 taper à côté • er naast zitten, 't mis hebbentaper dans le ballon • de bal een trap geventaper du pied • met zijn voet stampentaper sur un piano • op een piano rammen〈 informeel〉 taper dans • pikken uit, zich te goed doen aanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 taper qc. à la machine, à l'ordinateur • iets typen, tikken, intikken op de computer♦voorbeelden:ton histoire, je m'en tape • dat verhaal van jou zal mij een zorg zijnv1) slaan (op), tikken (tegen)2) branden3) (uit)typen5) hameren7) dichtmaken
- 1
- 2
См. также в других словарях:
piano — Piano … English-Hawaiian dictionary
PIANO — Dans le monde occidental, le piano est devenu, après la guitare, l’instrument le plus répandu dans le grand public. En effet, sa polyphonie et sa tessiture (possibilité de jouer plusieurs notes ensemble sur une grande étendue d’octaves) en ont… … Encyclopédie Universelle
piano (1) — {{hw}}{{piano (1)}{{/hw}}A agg. 1 Che è piatto e disteso secondo la linea orizzontale: strada, tavola, piana. 2 (geom.) Che giace in un piano: figura piana | Geometria piana, che studia le figure giacenti in un piano; CONTR. Solido. 3 (fig.)… … Enciclopedia di italiano
piano — sustantivo masculino 1. Instrumento musical de diversas formas y tamaños, compuesto por diferentes cuerdas golpeadas por unos martillos controlados desde un teclado, que permite obtener distintos matices de sonido: tocar el piano, afinar el piano … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
piano — 1. (pi a no) adv. 1° Terme de musique, qu on écrit en abrégé sous cette forme, P, et qui indique qu il faut adoucir le son. Se prend quelquefois substantivement, en parlant de l expression d un passage (sans s au pluriel, parce qu il… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Piano — Sn Klavier erw. obs. (19. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. piano forte, eigentlich leise laut , dieses aus it. pianoforte, zu it. piano leise, schwach , aus l. plānus flach , und it. forte stark aus l. fortis (Fort). Das Instrument wurde so… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Piano — Pi*an o, Pianoforte Pi*an o*for te, n. [It. piano soft (fr. L. planus even, smooth; see {Plain}, a.) + It. forte strong, fr. L. fortis (see {Fort}).] (Mus.) A well known musical instrument somewhat resembling the harpsichord, and consisting of a… … The Collaborative International Dictionary of English
piano — »leise, schwach«: Das musikalische Fachwort wurde im 17. Jh. aus gleichbed. it. piano entlehnt, das auf lat. planus »flach, eben« (vgl. ↑ plan) zurückgeht. – Dazu gehört die Steigerungsform pianissimo »sehr leise« (17. Jh.). – Mit dem Adjektiv… … Das Herkunftswörterbuch
Piano — »leise, schwach«: Das musikalische Fachwort wurde im 17. Jh. aus gleichbed. it. piano entlehnt, das auf lat. planus »flach, eben« (vgl. ↑ plan) zurückgeht. – Dazu gehört die Steigerungsform pianissimo »sehr leise« (17. Jh.). – Mit dem Adjektiv… … Das Herkunftswörterbuch
piano — pianò fr. piano adv. et m. piano ; pianoforte > « Aqui li via dé flueito, dé clarineto, dé guitarro … dé piano dré, lon, carra, pounchu !…» V. Gelu [Mistral écrit normalement piano avec l accent tonique sur le a. Il cite d ailleurs ce vers de… … Diccionari Personau e Evolutiu
piano — piano, como un piano expr. grande, enorme, importante. ❙ «Una noche los amigos traen al hijo con una castaña como un piano.» Gomaespuma, Familia no hay más que una. ❙ «En fin, es un bodrio como un piano.» C. Pérez Merinero, Días de guardar. ❙… … Diccionario del Argot "El Sohez"