-
101 systématique
systématique [siesteemaatiek]♦voorbeelden:〈 informeel〉 c'est systématique! • dat gaat altijd zo!la systématique • de systematiekadj1) systematisch2) consequent3) rechtlijnig -
102 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant -
103 théorique
théorique [tee.orriek]♦voorbeelden:adj -
104 tissu
tissu1 [tiesuu]〈m.〉♦voorbeelden:tissu éponge • badstoftissu de laine • wollen stoftissu grand teint • kleurechte stoftissu métallique • metaalgaastissu cartilagineux • kraakbeentissu conjonctif • bindweefsel————————tissu2 [tiesuu]→ tisserm1) geweven stof2) weefsel4) structuur -
105 trafic
trafic [traafiek]〈m.〉1 〈 pejoratief〉(illegale, verboden, zwarte) handel ⇒ gesjacher, smokkel♦voorbeelden:faire trafic de • verkopen¶ 〈 juridisch〉 trafic d'influence • (het) aannemen van steekpenningen 〈 van mensen in overheidsdienst〉m1) verkeer -
106 trafiquer
trafiquer [traafiekee]〈 pejoratief〉1 illegaal handel drijven ⇒ sjacheren, handelen♦voorbeelden:1 trafiquer de qc. • ergens winst uit slaan, iets versjacherenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 handelen in ⇒ verhandelen, versjacheren♦voorbeelden:¶ qu'est-ce que tu trafiques là? • wat voer je daar uit?v -
107 tribu
-
108 troupeau
-
109 utilitaire
utilitaire [uutielieter]1 utilitair ⇒ gebruiks-, nuts-adj1) utilitair, nuts-, gebruiks-2) baatzuchtig -
110 vocabulaire
vocabulaire [vokkaabuuler]〈m.〉1 vocabulaire ⇒ woordenschat, woordkeuze, terminologie2 vocabulaire ⇒ woordenlijst, (klein) woordenboek♦voorbeelden:mvocabulaire, woordenschat, woordenlijst -
111 volontaire
volontaire [vollõter]♦voorbeelden:1. m/fvrijwilliger/-gster2. adj1) vrijwillig2) wilskrachtig3) eigenzinnig, koppig4) opzettelijk -
112 votre
votre [votr],vos [voo]1 uw ⇒ jullie, jouw♦voorbeelden:= vos; adjjullie, uw, jouw -
113 abscons
-
114 acabit
-
115 accoutrer
accoutrer [aakoetree]〈 pejoratief〉 -
116 acoquinement
-
117 acoquiner
acoquiner (s') (avec) [aakokkienee]〈 werkwoord〉 〈 pejoratief〉1 zich afgeven (met) ⇒ omgang hebben, zich inlaten (met) -
118 adipeux
-
119 adjudant
-
120 affabulation
См. также в других словарях:
pejorativ — Adj abwertend per. Wortschatz fach. (20. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. peioratus, dem adjektivischen PPP. von l. peiorāre verschlechtern . Ebenso nndl. pejoratief, ne. pejorative, nfrz. péjoratif, nschw. pejorativ, nnorw. pejorativ.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache