-
81 pilier
pilier [pieljee]〈m.〉1 pijler ⇒ pilaar, zuil, kolom♦voorbeelden:m1) pilaar, zuil2) steunpilaar3) stamgast4) olifantspoot5) voorhoedespeler [rugby] -
82 pion
-
83 politicien
politicien [pollietiesjẽ],politicienne [pollietiesjen]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉 〈 vaak pejoratief〉1 politiek persoon ⇒ politicus, politicaster♦voorbeelden:¶ politique politicienne • bekrompen, gewetenloze politiekm (f - politicienne)politicus/-ca -
84 pouilleux
pouilleux [poejeu]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 armoedig♦voorbeelden:= pouilleuse; adj1) vol luizen2) armoedig -
85 primaire
primaire [priemer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 primair ⇒ eerste, elementair♦voorbeelden:élections primaires • voorverkiezingenenseignement primaire • basisonderwijsinspecteur primaire • inspecteur bij het lager onderwijsle secteur primaire • de primaire sectorle primaire • het basisonderwijs; het Primairadj1) primair, elementair, basis-2) simplistisch, bekrompen -
86 procédé
procédé [prosseedee]〈m.〉1 procédé ⇒ werkwijze, methode2 handelwijze ⇒ manier (van optreden), behandeling♦voorbeelden:→ échangem1) procédé, methode2) handelwijze, gedrag -
87 raisonnement
raisonnement [rezzonmã]〈m.〉♦voorbeelden:raisonnement spécieux • drogredenraisonnement tortueux • gedachtekronkel1. m 2. raisonnementsm pl -
88 remarquer
remarquer [rəmaarkee]1 (op)merken ⇒ waarnemen, bespeuren, acht slaan op, aandacht schenken aan♦voorbeelden:sans se faire remarquer • onopvallendtu as mauvaise mine, remarque! • je ziet er slecht uit, zeg!v1) (op)merken, constateren -
89 résidu
-
90 rustique
-
91 secte
-
92 sénilité
-
93 sirupeux
-
94 solde
solde [sold]I 〈m.〉1 saldo♦voorbeelden:solde débiteur • debetsaldoII 〈v.〉1 soldij♦voorbeelden:1. m2) uitverkoop2. f -
95 solennel
solennel [sollaanel]= solennelle; adj -
96 solennité
-
97 soudoyer
-
98 souverain
souverain [soevrẽ]1 soeverein ⇒ oppermachtig, hoogst, uiterst♦voorbeelden:remède souverain • onfeilbaar, probaat middel1. m (f - souveraine)soeverein, vorst/-in2. = souveraine; souverainadjsoeverein, oppermachtig -
99 spaghetti
-
100 succédané
succédané [suukseedaanee]〈m.〉mvervangingsmiddel, surrogaat
См. также в других словарях:
pejorativ — Adj abwertend per. Wortschatz fach. (20. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. peioratus, dem adjektivischen PPP. von l. peiorāre verschlechtern . Ebenso nndl. pejoratief, ne. pejorative, nfrz. péjoratif, nschw. pejorativ, nnorw. pejorativ.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache