-
101 turn up
te voorschijn komen, (voor de dag) komen, (komen) opdagen, verschijnen, zich vertonen, zich opdoen, zich voordoen (gelegenheid, betrekking); opdraaien (lamo); keren (kaart), opzetten (kraag)turn up4 naar boven gedraaid/gebogen zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden3 naar boven draaien/keren ⇒ opzetten 〈 kraag〉; omslaan 〈 mouw, pijp〉; omhoogslaan, om(hoog)vouwen; opslaan 〈 ogen〉♦voorbeelden:turn it up! • stop er mee! -
102 masquer
masquer [maaskee]1 vermommen ⇒ maskeren, een masker opzetten2 maskeren ⇒ verbergen, aan het oog onttrekken♦voorbeelden:cet immeuble nous masque la vue • dat gebouw beneemt ons het uitzichtv1) vermommen, een masker opzetten2) verbergen -
103 aufschlagen
aufschlagen6 〈 sport en spel〉serveren, opslaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:5 ein Lager, Zelt aufschlagen • een kamp, tent opslaan -
104 blow up
opblazenblow up1 ontploffen ⇒ exploderen, springen♦voorbeelden:the crisis blew up • de crisis brak uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 doen opwaaien ⇒ opjagen, opdwarrelen -
105 cap
luchtgevechtspatrouille (op grote of middelmatige hoogte om vijandelijke vliegtuigen te ontdekken)CAP (Combat Air Patrol)cap1[ kæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoofddeksel ⇒ kapje 〈 van verpleegster, dienstbode e.d.〉; muts, pet; baret; 〈 sport〉 cap 〈als teken van selectie; Brits-Engels ook figuurlijk〉, selectie als international2 kapvormig voorwerp ⇒ hoed 〈 van een paddestoel〉; napje; kniekap; molenkap; (flessen/vulpen/afsluit)dop; beschermkapje♦voorbeelden:1 cap and bells • zotskap, narrenkapcap and gown • baret en togaget one's cap • geselecteerd wordentake the cap round • met de pet rondgaan¶ cap in hand • onderdanig, nederig〈 spreekwoord〉 if the cap fits, wear it • wie de schoen past, trekke hem aan→ Dutch Dutch/————————cap2〈werkwoord; capped〉1 een cap/baret opzetten ⇒ iemand een promotiebaret opzetten; een universitaire graad verlenen; 〈Brits-Engels; sport; figuurlijk〉 in de nationale ploeg opstellen♦voorbeelden:3 cap a quotation • een beter/treffender citaat geven -
106 get on
v. aan boord gaan; op de bus, trein of vliegtuig stappen (bv. "Ze stapte 40 minuten geleden op de bus)--------v. vooruitkomenget on1 vooruitkomen ⇒ voortmaken, opschieten5 oud/laat worden6 opstappen 〈 met betrekking tot paard, fiets〉 ⇒ opstijgen; instappen 〈 met betrekking tot bus, vliegtuig〉♦voorbeelden:get on with one's work • goed opschieten met zijn werkget on with it! • vooruit!he's getting on (in years) • hij wordt oudit's getting on for ten • het is bijna tien uurget on to someone • iemand contacteren, in contact treden met iemand; iemand op het spoor komen 〈 misdadiger〉get on with one's work • verder gaan met zijn werk〈 informeel〉 get on! • onzin!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
107 mount
n. berg, heuvel, bergketen; rijdier; rijden; opstijgen; opzetten; opstijgen--------v. (op)stijgen, bestijgen, beklimmen, opgaan; te paard zetten, laten rijden; iets op iets plaatsen, voeren, opstellen; organiserenmount1[ maunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 rijdier3 〈 benaming voor〉 iets waarop men iets plaatst om het tentoon te stellen ⇒ standaard 〈 in etalage〉, voet 〈 van bokaal〉; zetting, montering 〈 van juwelen〉; opplak/opzetkarton 〈 van foto, plaatje〉♦voorbeelden:————————mount2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan4 〈 benaming voor〉 iets op iets plaatsen ⇒ voeren 〈 stukken geschut〉; opstellen 〈geweren enz.〉; opplakken, opzetten 〈 foto's〉♦voorbeelden: -
108 put on
aankleden; opladen; voorwenden, aannemenput on8 in werking/beweging stellen ⇒ aandoen 〈 licht〉; aanzetten 〈radio e.d.〉; opzetten 〈 plaat, fluitketel〉♦voorbeelden:put on an accent • een accent aannemenput on airs • zich een air gevenput on speed • sneller/harder gaanput on weight/flesh • aankomen, zwaarder wordenput on years • ouder gaan lijkenwho put the police on to me? • wie heeft de politie op mijn spoor gezet?he put me on to this vacancy • hij bracht me van deze vacature op de hoogte -
109 raise
n. (het) verhogen--------v. oplichten; verheffen; verhogen, bijeenbrengen; grootbrengen; verbouwen; fokkenraise1[ reez] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————raise2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtop/overeind zetten ⇒ oprichten; doen opstaan5 bouwen ⇒ opzetten, stichten6 kweken ⇒ produceren, verbouwen8 uiten ⇒ aanheffen; ter sprake brengen, opperen9 doen ontstaan ⇒ beginnen, in het leven roepen♦voorbeelden:raise questions • vragen opwerpenwe'll raise these issues with the staff • we zullen deze kwesties met de staf besprekenthe play raised a storm of applause • het stuk ontketende een storm van toejuichingenthe old wreck was raised to the surface • het oude wrak werd boven water gebracht14 raise money • aan geld komen, geld bij elkaar krijgenraise taxes • belastingen heffen -
110 set up
n. (Slang) lawaai; bedrog; valstrik; hinderlaag; wedstrijd georganiseerd met een tegenstander die makkelijk kan worden verslagen--------v. opzetten; opstellen; activeren; iem. belazeren, de schuld op iem. anders schuiven; iem. oplichtenset up♦voorbeelden:set up for oneself • voor zichzelf beginnenset up in business • een zaak beginnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opzetten 〈 bijvoorbeeld tent〉 ⇒ opstellen, monteren 〈 machine〉; zetten 〈 boek〉; stichten, oprichten 〈 school〉; beginnen 〈 winkel〉; aanstellen 〈 comité〉; opstellen 〈 regels〉; organiseren♦voorbeelden:be well set up for/with money • goed voorzien zijn van geld -
111 stuff
n. materiaal, dingen, voorwerpen (onbepaald), weefsel, onzin--------v. (op)vullen, volproppenstuff1[ stuf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 materiaal ⇒ (grond)stof, elementen2 kern ⇒ (het) wezen(lijke), essentie3 spul ⇒ goed(je), waar♦voorbeelden:1 we must first know what stuff she's made off • we moeten eerst weten uit welk hout zij gesneden isshe has the stuff of an actrice in her • er zit een actrice in haarbe of the stuff that • van het soort/slag zijn datsweet stuff • zoetigheiddo you call this stuff coffee? • noem jij dit goedje koffie?4 throw that stuff away! • gooi die rommel/vuiligheid weg!¶ stuff and nonsense! • kletskoek, kklare onzin!know one's stuff • zijn vak verstaan〈 informeel〉 that's the stuff! • (dat is) je ware!, zo mag ik 't horen————————stuff2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ volproppen/stoppen2 (dicht/vol)stoppen ⇒ toeproppen3 proppen ⇒ stoppen, steken, duwen4 opzetten♦voorbeelden:stuff someone • iemand volproppenstuff full • volproppenmy mind is stuffed with facts • mijn hersenpan zit vol (met) feitenstuff (up) a hole • een gat stoppenstuffed nose • verstopte neusmy nose is completely stuffed up • mijn neus is helemaal verstopt3 stuff something in(to) • iets proppen/stoppen/duwen/steken instuffed turkey • gefarceerde kalkoen -
112 taxidermy
-
113 braquer
braquer [braakee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 être braqué contre qn. • een wrok tegen iemand koesteren, vooringenomen zijn tegen iemandêtre braqué contre qc. • vijandig tegenover iets staan1 zich verzetten ⇒ opstuiven, boos worden1. v1) richten (op)2) draaien, keren5) wendbaar zijn [auto]2. se braquer (contre)v -
114 chausser
chausser [sĵoosee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) passen [schoenen]2) aantrekken, aandoen3) opzetten [bril]4) aanaarden [plant]5) van banden voorzien [auto]6) beslaan [paard] -
115 construire
construire [kõstrŵier]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:construire un pont sur une rivière • een brug over een rivier slaanv1) (op)bouwen, construeren, aanleggen2) opzetten [toneelstuk, roman, systeem]3) opstellen [theorie] -
116 couvrir
couvrir [koevrier]3 beschermen ⇒ beschutten, rugdekking geven, dekken4 verbergen ⇒ verhullen, bemantelen, vergoelijken♦voorbeelden:couvrir un enfant chaudement • een kind warm aankleden, goed inpakkencouvrir un livre • een boek kaftencouvrir une table d' une nappe • een tafellaken op tafel leggenla foule couvre la place • het plein staat vol met mensenles feuilles couvrent le sol • de grond is bezaaid met bladerencouvrir qn. de huées • iemand uitjouwencouvert de taches • onder de vlekken5 les applaudissements ont couvert la fin de son discours • zijn laatste woorden gingen in het applaus verlorenêtre couvert par une assurance • verzekerd zijn, gedekt zijncouvrir par chèque • per cheque betalen→ jeul'émetteur couvre cette région • de zender kan in dit gebied ontvangen worden♦voorbeelden:se couvrir de gloire • zich met roem overladen1. v1) (af-, be-, over-, toe)dekken2) kleden3) kaften [boek]5) beschermen6) verbergen, verhullen7) overstemmen, overschreeuwen8) dekken [kosten, risico's]9) omvatten11) afleggen [afstand]12) uitvoerig berichten (over), verslaan13) dekken [dieren]2. se couvrirv4) betrekken [lucht] -
117 dresser
dresser [dressee]1 rechtop zetten ⇒ oprichten, (op)zetten4 africhten ⇒ drillen, oefenen♦voorbeelden:dresser un piège à qn. • iemand een strik spannendresser la table, le couvert • de tafel dekken1 zich oprichten ⇒ zich verheffen, opstaan♦voorbeelden:se dresser sur la pointe des pieds • op z'n tenen gaan staan1. v1) oprichten, rechtop zetten2) gereedmaken3) [iemand] opzetten (tegen)4) platmaken2. se dresservzich verheffen, opstaan -
118 empailler
-
119 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
120 bomber le torse
См. также в других словарях:
Handwerk — 1. Achttein (achtzehn) Handwark is nägentein (neunzehn) Unglück. – Eichwald, 730; für Oldenburg: Firmenich, I, 233, 52; für Mecklenburg: Raabe, 185. 2. Alle Handwarken sünd smerig. – Hauskalender, II; Bueren, 24. 3. Alle Handwerck dienen einem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kuh — 1. A Kü moalkat trog a Hols. (Nordfries.) – Johansen, 72. Die Kuh milcht durch den Hals. 2. A Kuh söüft â méa, ässe vertroa kô. (Henneberg.) Auch eine Kuh säuft wol mehr als sie vertragen kann. Mit Anwendung auf Säufer. 3. A Küh wal t egh wed,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sau — (s. ⇨ Schwein und Süge). 1. A Sau thuet an Granssa, wan s baroan vabeigeht. (Oberösterreich.) Gegen die, welche, ohne zu grüssen, bei andern vorübergehen: »Sogar eine Sau grunzt, wenn sie vorbeigeht.« Der Bauer hält das Grüssen für etwas, was… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon