-
1 ontroeren
-
2 ontroeren
-
3 ontroeren
трогать, волновать, тронуть, растрогать; умилить* * *(d)трогать, волновать* * *гл.общ. волновать, трогать -
4 ontroeren
emoshonáDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > ontroeren
-
5 ontroeren
v. move, agitate, thrill, stir -
6 ontroeren
1) röra2) rubba3) flytta -
7 ontroeren
dokunmak [-ur] v -
8 ontroeren
affecter, émouvoir, remuer -
9 ontroeren
emoshoná -
10 danuti
ontroeren -
11 растрогать
ontroeren -
12 désarmer
désarmer [deezaarmee]2 schepen opleggen ⇒ schepen afdanken, onttakelen, aftuigen3 tot bedaren komen ⇒ tot rust komen, kalmer worden4 aflaten ⇒ opgeven, ophoudenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 ontwapenen ⇒ vermurwen, vertederen, ontroeren♦voorbeelden:v1) ontwapenen2) afdanken [schip]4) aflaten5) demonteren6) ontladen [wapen]7) ontroeren -
13 émouvoir
émouvoir [eemoevwaar]1 ontroeren ⇒ aangrijpen, indruk maken op, treffen♦voorbeelden:2 zich opwinden (over) ⇒ zich druk maken (over), geschokt zijn1. vontroeren, aangrijpen2. s'émouvoir (de)v -
14 remuer
remuer [rəmuu.ee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewegen ⇒ in beweging brengen, roeren, verplaatsen2 (om)roeren ⇒ (om)schudden, mengen♦voorbeelden:remuer l'ordure, la boue • een schandaal oprakelenremuer des souvenirs • (oude) herinneringen ophalenremuer la terre • de aarde omwerken, omspitten2 zich inspannen ⇒ zich druk maken, zich moeite geven♦voorbeelden:3 remue-toi un peu! • schiet eens een beetje op!v1) bewegen3) omroeren4) ontroeren -
15 трогать
aanraken ; ontroeren, aangrijpen -
16 тронуть
aanraken ; ontroeren, aangrijpen -
17 волновать
vgener. agiteren, beroeren, bewegen, in beroering brengen, ontroeren, opwinden, schokken, treffen -
18 трогать
vgener. aangrijpen, aankomen, aanroeren, aantasten, aanzetten (о лошадях), beroeren, bewegen, reppen, roeren, schokken, toucheren, aanraken, ontroeren, raken, treffen, vertederen -
19 move
n. zet; stap; verhuizing--------v. bewegen; verplaatsen; verhuizen; ontroeren; voorstellenmove1[ moe:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beweging3 zet ⇒ beurt, slag4 stap ⇒ maatregel, manoeuvre♦voorbeelden:get someone/something on the move • iemand/iets in beweging brengenlarge forces were on the move • grote strijdkrachten waren op de been4 make a move • opstaan 〈 van tafel〉; opstappen, het initiatief nemen; maatregelen treffen, in actie komenmake moves to stop the war • stappen ondernemen om de oorlog te staken————————move21 (zich) bewegen ⇒ zich verplaatsen, van positie/houding veranderen2 vorderen ⇒ vooruitkomen, opschieten6 verhuizen ⇒ (weg)trekken, zich verzetten7 een voorstel/verzoek doen♦voorbeelden:it's time to be moving • het is tijd om te vertrekkenmove along • doorlopen, opschietenhe moved away from her • hij ging een stapje opzijmove off! • verdwijn!, hoepel op!move over • inschikken, opschuivenmove down a road • een weg afgaanmove towards better understanding • tot een beter begrip komenthe plot moves slowly • de plot ontwikkelt zich langzaamsuddenly things began to move • plotseling kwam er leven in de brouwerijkeep moving! • blijf doorgaan!, doorlopen!the army moves off • het leger marcheert af6 they moved away • ze trokken weg/verhuisdenthey moved into a flat • ze betrokken een flat→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewegen ⇒ (ver)roeren, in beweging/beroering brengen3 verhuizen ⇒ vervoeren, overbrengen4 opwekken ⇒ (ont)roeren, raken, aangrijpen5 drijven ⇒ aanzetten, aansporen♦voorbeelden:1 the police moved them along • de politie dwong hen door te lopen/rijdenit moved him to laughter • het werkte op zijn lachspierenhe is moved to tears • hij is tot tranen toe geroerdbe moved to • zich geroepen voelen (om) te→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/ -
20 touch
n. aanraking; contact; tikje; trekje; aanslag--------v. aanraken; betreffen--------zes punten in Amerikaanse voetbal verkregen bij het treden in het gebied van de tegenstander als de bal vastgehouden wordttouch (touchdown)touch1[ tutsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 toets ⇒ stijl, manier♦voorbeelden:it will break at a touch • het breekt zodra men het aanraaktbe/keep in touch with • contact/voeling hebben/onderhouden metbe out of touch with • geen contact/voeling (meer) hebben metlose touch with • uit het oog verliezenwithin touch of • binnen bereik vanhave a touch of the tarbrush • enig neger/indianenbloed hebbennot the least touch of • niet het minste beetjegive/put the final/finishing touch(es) to something • de laatste hand leggen aan ietslose one's touch • achteruitgaan, het verleren¶ play at touch • krijgertje/tikkertje spelen————————touch2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:you haven't touched your meal • je hebt nog geen hap gegetentouch a topic • een onderwerp aanroerenblossom touched by the frost • door de vorst aangetaste bloesemnothing will touch those stains • niets kan deze vlekken wegkrijgenthe matter touches him closely • de zaak is van groot belang voor hem6 the thermometer touched 50° • de thermometer liep tot 50° opnothing can touch his talent • niets kan zijn talent evenarentouch someone for a fiver • iemand vijf pond aftroggelen7 touch in • bijtekenen/schilderen
Страницы
- 1
- 2