-
1 balader
balader [baalaadee]1 mee uit wandelen nemen ⇒ meenemen voor een tochtje, uitstapje♦voorbeelden:1. v2) meesleuren, meenemen2. se baladerv1) wandelen, (rond)banjeren -
2 emporter
emporter [ãportee]2 (met zich) meesleuren ⇒ meeslepen, af-, wegrukken4 veroveren ⇒ innemen, zich met geweld meester maken van♦voorbeelden:être emporté par le courant • door de stroom meegesleurd wordense laisser emporter par qc. • zich door iets laten meeslepen¶ l' emporter sur qn., qc. • het winnen van, de overhand krijgen over iemand, iets1 kwaad worden (op) ⇒ (driftig) opvliegen, zich opwinden1. v2) (met zich) meesleuren, meeslepen3) wegrukken4) veroveren2. s'emporter (contre)v3. l'emporter (sur)v -
3 amener
amener [aamnee]1 (mee)brengen ⇒ (aan-, toe)voeren, meenemen2 ten gevolge hebben ⇒ met zich brengen, teweegbrengen, meebrengen♦voorbeelden:qu'est-ce qui vous amène ici?, quel bon vent vous amène? • wat voert u hierheen?→ mandat♦voorbeelden:1. v1) meebrengen, meenemen2) [iemand] ergens toe brengen4) ophalen [visnet]5) strijken [vlag]2. s'amenerv -
4 embarrasser
embarrasser [ãbaaraasee]2 hinderen ⇒ belemmeren, in de weg staan♦voorbeelden:2 verward raken ⇒ zich verstrikken (in), in de war raken♦voorbeelden:1. v2) hinderen, belemmeren2. s'embarrasserv3) meesjouwen, meenemen -
5 accompagner
accompagner [aakõpaanjee]1 begeleiden ⇒ vergezellen, meegaan met, (weg)brengen♦voorbeelden:se faire accompagner • iemand meenemenv1) begeleiden -
6 auberge
auberge [ooberzĵ]〈v.〉1 herberg ⇒ eethuis, klein hotel-restaurant♦voorbeelden:auberge espagnole • situatie waarvoor men zelf alles moet meenemenon n'est pas sorti de l'auberge • we zijn nog niet uit de zorgenf -
7 comme
comme1 [kom]〈 bijwoord〉————————comme2 [kom]〈voegwoord; ook bijwoord, voorzetsel〉6 daar ⇒ aangezien, omdat7 juist toen ⇒ terwijl, toen♦voorbeelden:comme il faut • zoals 't hoort, netjesune personne très comme il faut • een keurig iemandc'est qc. comme un examen • het is een soort examentout comme (son père) • precies zoals (zijn vader)c'est tout comme • 't komt op hetzelfde neer, 't scheelt niet veelcomme tout • heel erggentil comme tout • hartstikke, onwijs aardigcomme si • alsof3 〈 resumerend〉 alors comme ça il paraît que tu nous enlèves notre fille • dus jij gaat onze dochter meenemenun prof comme ça! • een geweldige leraarcomme cela, ça • zo, op die maniercomme ci comme ça • zo zo, z'n gangetjecela fait qc. comme 10 francs • dat is ongeveer 10 frank〈 informeel〉 comme qui dirait • om zo te zeggen, in zekere zin¶ comme quoi • waaruit volgt dat, waarin staat dat1. adv1) wat, hoe... (!)2) hoezeer2. conj1) zoals, evenals2) als, in de hoedanigheid van3) daar, aangezien4) terwijl, toen -
8 embarquer
embarquer [ãbaarkee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:embarquer qn. dans sa voiture • iemand in zijn auto meenemen, een lift gevenv( s'embarquer) -
9 enlever
enlever [ãlvee]1 wegnemen ⇒ weghalen, verwijderen2 uittrekken ⇒ uitdoen, afzetten9 optillen♦voorbeelden:cela m'enlève un poids de la conscience • dat is een pak van mijn hartenlever la victoire • de overwinning behalen→ pain1. v1) wegnemen2) uittrekken, uitdoen3) ophalen4) wegnemen5) ontvoeren9) optillen2. s'enlevervverdwijnen [vlek] -
10 excuse
excuse [ekskuuz]〈v.〉1 excuus ⇒ verontschuldiging, uitvlucht♦voorbeelden:présenter, faire des, ses excuses (à qn.) • (iemand) zijn verontschuldigingen aanbiedenêtre sans excuse • onvergeeflijk zijnfexcuus, verontschuldiging -
11 mener
mener [mənee]♦voorbeelden:→ chemin¶ ne pas en mener large • in de puree zitten, in de rats zittenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈+ à〉 (weg)brengen (naar) ⇒ meenemen (naar), vervoeren (naar) ⇒ 〈 dieren〉 voor zich uit drijven ⇒ 〈 figuurlijk〉 er toe brengen (te)2 leiden ⇒ leiding geven aan, besturen3 leiden ⇒ (uit)voeren, aanpakken♦voorbeelden:cela peut vous mener loin • dat kan nare gevolgen voor u hebbencela ne vous mènera pas loin • daar komt u niet erg ver meemener qn. durement • iemand hard aanpakkenêtre mené par qn. • onder iemands knoet zittenv1) leiden (naar), lopen (naar)2) op kop liggen [sport]4) leiden, besturen5) uitvoeren, aanpakken -
12 remporter
-
13 alors comme ça il paraît que tu nous enlèves notre fille
alors comme ça il paraît que tu nous enlèves notre filleDictionnaire français-néerlandais > alors comme ça il paraît que tu nous enlèves notre fille
-
14 apporter un mot d'excuse
apporter un mot d'excuseDictionnaire français-néerlandais > apporter un mot d'excuse
-
15 auberge espagnole
auberge espagnole -
16 embarquer qn. dans sa voiture
embarquer qn. dans sa voitureiemand in zijn auto meenemen, een lift gevenDictionnaire français-néerlandais > embarquer qn. dans sa voiture
-
17 emmener
-
18 munir
-
19 nantir
nantir [nãtier] -
20 prendre des voyageurs en surcharge
prendre des voyageurs en surchargeDictionnaire français-néerlandais > prendre des voyageurs en surcharge
- 1
- 2