Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

komen

Толкование Перевод

1 venir

venir [vənier]

〈 werkwoord〉

1 komen

2 groeien ⇒ opkomen

♦voorbeelden:

1    l'idée ne lui est pas venue • het kwam niet bij hem op

le jour venu • toen de dag was aangebroken

prendre les choses comme elles viennent • de dingen nemen zoals ze zijn

venir voir qn. • iemand opzoeken

voir venir (les événements) • (de gebeurtenissen) rustig afwachten

je te vois venir • ik begrijp wel waar je heen wilt

ça vient? • komt er nog wat van?

en venir à • ertoe komen om

où veut-il en venir? • 〈 figuurlijk〉waar wil hij naar toe?

en venir à croire que, en venir à la conclusion que • tot de slotsom komen dat

il faudra bien en venir là • zover zal het toch moeten komen

venons-en au fait • laten we ter zake komen

comment les choses en sont-elles venues là? • hoe heeft het ooit zover kunnen komen?

il en est venu à mendier • hij moest zelfs gaan bedelen

j'en viens à me demander si • ik begin me af te vragen of

j'en viens à votre question • nu kom ik aan uw vraag

à venir • komend

il me vient à l'épaule • hij komt tot mijn schouder

s'il venait à mourir • mocht hij komen te sterven

venir à qn. • naar iemand toe gaan

venir au-devant de qn. • iemand tegemoet gaan

les larmes me vinrent aux yeux • de tranen schoten me in de ogen

d' où vient que? • hoe komt het dat?

venir de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zojuist

le livre vient de paraître • het boek is zojuist verschenen

cela lui vient de son père • dat heeft hij van zijn vader geërfd

mot qui vient du latin • woord dat uit het Latijn afkomstig is

cela vient de ce que 〈+ aantonende wijs〉 • dat komt doordat

  → esprit, idée, point, temps

2    le blé vient bien • het koren groeit goed

v

1) komen

2) groeien

Dictionnaire français-néerlandais > venir
2 approcher

approcher [aaprosĵee]

I    (de) 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 naderen ⇒ dichterbij komen

2 dichtbij (iets) komen ⇒ overeenkomst vertonen (met), benaderen

♦voorbeelden:

2    approcher de la cinquantaine • tegen de vijftig lopen

approcher du but • bijna het doel bereikt hebben

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 dichterbij brengen

2 benaderen ⇒ in contact komen met

♦voorbeelden:

1    approcher la table de la fenêtre • de tafel dichter bij het raam zetten

2    approcher qn. • in iemands directe omgeving verkeren

III s'approcher 〈 wederkerend werkwoord〉

1 naderen ⇒ dichterbij komen

2 〈+ de〉 benaderen ⇒ overeenkomst vertonen (met)

♦voorbeelden:

1    l'hiver s'approche • het wordt winter

s'approcher de qn., qc. • naar iemand, iets toegaan

approche-toi • kom eens hier

1. v
1) naderen, dichterbij komen

2) overeenkomst vertonen (met)

3) dichterbij brengen

4) benaderen, in contact komen (met)
2. s'approcher
v

1) naderen, dichterbij komen

2) overeenkomst vertonen (met)

Dictionnaire français-néerlandais > approcher
3 intervenir

intervenir [ẽtervənier]

〈 werkwoord〉

1 tussenbeide komen ⇒ zich mengen, zich bemoeien, ingrijpen

2 bemiddelen ⇒ tussenbeide komen

3 het woord voeren

4 in de kosten bijdragen ⇒ 〈 financieel〉 tegemoet komen, bijstaan

5 zich voordoen ⇒ gebeuren, geschieden

6 tot stand komen ⇒ gesloten worden, bereikt worden

7 medebepalend zijn 〈m.b.t. omstandigheden, factoren〉 ⇒ meespelen, meetellen

♦voorbeelden:

1 intervenir en faveur de qn. • een goed woord(je) voor iemand doen

faire intervenir l'armée • het leger inschakelen

4 intervenir dans les dégâts • de schade meebetalen

v

1) tussenbeide komen, bemiddelen

2) het woord voeren

3) in de kosten bijdragen

4) zich voordoen

5) tot stand komen

6) meespelen, meetellen [factoren]

Dictionnaire français-néerlandais > intervenir
4 demander

demander [dəmãdee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vragen ⇒ verzoeken

2 eisen ⇒ nodig hebben, vorderen, vereisen

3 solliciteren naar

♦voorbeelden:

1    demander son chemin • naar de weg vragen

demander un médecin • een dokter laten komen

je vous demande pardon • neem me niet kwalijk

je vous demande un peu! • nu vraag ik je!

on vous demande • er is iemand voor u

je ne demande pas mieux • ik wil niets liever

〈 informeel〉 je ne te demande pas l'heure qu'il est • bemoei je met je eigen zaken

il demande à venir • hij vraagt of hij mag komen

il ne demande qu'à jouer • hij doet niets liever dan spelen

〈 informeel〉 demander après qn. • naar iemand vragen

il te demande de venir • hij verzoekt je om te komen

il demande que tu viennes • hij vraagt je te komen

il a demandé si tu pouvais venir • hij heeft gevraagd of je kon komen

2    demander raison de qc. • voldoening eisen voor iets

il ne faut pas lui en demander trop • men kan niet te veel van hem, haar verwachten

on ne vous en demande pas tant • dat wordt niet van u gevraagd

II se demander 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich afvragen

♦voorbeelden:

1    je me le demande • dat weet ik zo net nog niet

c'est à se demander si … ne … pas • je zou bijna denken dat

1. v
1) vragen, verzoeken

2) eisen

3) solliciteren (naar)
2. se demander
v

zich afvragen

Dictionnaire français-néerlandais > demander
5 rencontrer

rencontrer [rãkõtree]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontmoeten ⇒ tegenkomen, vinden

2 stuiten op ⇒ in botsing komen met

♦voorbeelden:

1    rencontrer de l'opposition chez qn. • tegenstand van iemand ondervinden

II se rencontrer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 elkaar ontmoeten ⇒ bij elkaar komen

2 zich voordoen ⇒ voorkomen

3 met elkaar in botsing komen

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 se rencontrer avec qn. • dezelfde mening hebben als iemand

  → esprit

2    il se rencontre des gens qui … • er zijn mensen die …

1. v
1) ontmoeten, tegenkomen

2) in botsing komen (met)
2. se rencontrer
v

1) elkaar ontmoeten

2) zich voordoen

3) met elkaar in botsing komen

Dictionnaire français-néerlandais > rencontrer
6 servir

servir [servier]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 dienen ⇒ dienst doen

2 dienen ⇒ van dienst, van nut zijn, gebruikt worden

3 〈 sport en spel〉 serveren ⇒ opslaan

♦voorbeelden:

1    servir chez qn. • bij iemand in dienst zijn

servir d' interprète à qn. • voor iemand als tolk optreden

servir de combustible • als brandstof dienen, fungeren

servir de guide à qn. • iemands gids zijn

servir de leçon à qn. • voor iemand een les zijn

servir de prétexte à qn. • door iemand als voorwendsel gebruikt worden

2    cela ne sert à rien • dat dient nergens toe, daar hebben we niets aan

〈 onpersoonlijk〉 cela, il ne sert à rien de • het heeft geen zin om

〈 onpersoonlijk〉 à quoi (cela) sert (-il) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waartoe dient het te, wat heeft het voor zin om

servir à qc. • tot, voor iets dienen; (aan) iets ten goede komen

servir à qn. • iemand ten goede komen, te pas komen

cela peut encore servir • dat kan nog dienst doen

  → point

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in dienst zijn van ⇒ dienen, zich in dienst stellen van, helpen

2 van dienst zijn ⇒ te pas komen

3 bedienen

4 serveren ⇒ inschenken, opscheppen

5 opdienen ⇒ opbrengen, voordienen, voorschotelen

6 geven ⇒ uitbetalen, leveren

7 〈 sport en spel〉 serveren ⇒ opslaan

♦voorbeelden:

2    il a été bien servi par les circonstances • de omstandigheden hebben hem zeer geholpen

3    〈 spreekwoord〉 on n'est jamais si bien servi que par soi-même • zelf is het beste kruid

en fait de pluie, nous avons été (bien) servis cet été • wat regen betreft hebben we van de zomer onze portie wel gehad

4    qu'est-ce que je vous sers? • wat mag ik u aanbieden?, wat mag ik voor u inschenken?

5    〈 informeel〉 servir toujours les mêmes histoires • steeds dezelfde verhalen opdissen

servir chaud • warm opdienen

servir à déjeuner à qn. • iemand een ontbijt, lunch voorzetten

6    servir des intérêts • rente uitkeren

III se servir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ de〉 gebruiken ⇒ zich bedienen (van), gebruik maken (van)

2 〈+ de〉 nemen ⇒ zichzelf bedienen

3 〈+ chez〉 zijn inkopen doen (bij) ⇒ zijn waren betrekken (van)

4 opgediend worden ⇒ geserveerd worden

♦voorbeelden:

2    servez-vous • tast (maar) toe

4    ce vin doit se servir frais • deze wijn dient zeer koel geschonken te worden

v

1) (be)dienen

2) serveren, opslaan [sport]

3) helpen

4) te pas komen

5) serveren, opscheppen

6) geven, leveren

Dictionnaire français-néerlandais > servir
7 arriver

arriver [aarievee]

〈 werkwoord〉

1 (aan)komen ⇒ arriveren, naderen ⇒ 〈 sport en spel〉 finishen

2 bereiken

3 gebeuren ⇒ voorvallen, voorkomen

♦voorbeelden:

1    il faudra bien en arriver là • zover zal het toch moeten komen

〈 onpersoonlijk〉 il est arrivé des visites en votre absence • er zijn bezoekers gekomen tijdens uw afwezigheid

nous voilà arrivés • daar zijn we dan

j'arrive • ik kom er aan

2    j'y arrive • het lukt me

y arriver péniblement • slecht met het geld rondkomen

il ne lui arrive pas à la cheville • hij kan niet aan hem tippen

arriver à faire qc. • erin slagen om iets te doen

n'arriver à rien • niets bereiken

en arriver à • zover komen dat

individu qui veut arriver • iemand die wil slagen

3    si le cas arrive • als het geval zich voordoet

〈 onpersoonlijk〉 il lui est arrivé qc. • er is hem iets overkomen

il arrive que 〈+ aantonende wijs of aanvoegende wijs〉 • het gebeurt dat

il arrive à qn. de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het overkomt iemand dat

quoi qu'il arrive • wat er ook gebeurt

tout arrive • alles is mogelijk

¶    croire que c'est arrivé • denken dat men er is

v

1) (aan)komen, opdagen

2) finishen [sport]

3) bereiken

4) slagen

5) (toevallig) gebeuren

Dictionnaire français-néerlandais > arriver
8 débarquer

débarquer [deebaarkee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 landen ⇒ aan land gaan, aan land komen

2 uitstappen

3 〈 informeel〉 komen aanwaaien ⇒ uit de lucht komen vallen, onverwacht aankomen

4 〈 informeel〉 niet met beide benen op de grond staan

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontschepen ⇒ aan land zetten

2 lossen ⇒ aan wal brengen

3 〈 informeel〉 aan de dijk zetten

v

1) ontschepen, aan land zetten

2) lossen

3) aan de dijk zetten

4) aan land gaan

5) uitstappen

6) komen aanwaaien

Dictionnaire français-néerlandais > débarquer
9 pointer

pointer¹ [pwẽtur]

〈m.〉

1 pointer ⇒ Engelse staande hond

————————

pointer² [pwẽtee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 formeel〉 omhoog steken ⇒ omhoog torenen

2 uitkomen ⇒ ontkiemen, te voorschijn komen

3 aanbreken 〈 van de dag〉

4 stempelen 〈 van werkeloze〉

5 prikken 〈 van personeel〉

♦voorbeelden:

1    pointer vers le ciel • zich tegen de hemel verheffen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 aantekenen ⇒ markeren, turven, controleren

2 richten ⇒ stellen 〈 van geschut〉 ⇒ wijzen

3 spitsen ⇒ puntig, scherp maken

♦voorbeelden:

1    〈 muziek〉 pointer une note • een noot punteren

pointer des ouvriers • werktijden met een prikklok controleren

2    pointer un index accusateur vers • een beschuldigende vinger uitsteken naar

  → machine

III se pointer 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 komen aanzetten ⇒ komen opdagen, verschijnen

v

1) omhoog steken

2) te voorschijn komen

3) aanbreken [dag]

4) stempelen [werkloze]

5) controleren

6) richten, wijzen

7) spitsen, aanpunten

Dictionnaire français-néerlandais > pointer
10 toucher

toucher¹ [toesĵee]

〈m.〉

1 tastzin ⇒ gevoelszin

2 (het) aanraken ⇒ (het) betasten

3 (het) aanvoelen

4 〈 muziek〉 aanslag

5 〈 medisch〉 (het) toucheren

♦voorbeelden:

2    être doux, rude au toucher • zacht, ruw aanvoelen

————————

toucher² [toesĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+ à〉 (iets) aanraken ⇒ aanpakken

2 〈+ à〉 (iets) aanspreken ⇒ afnemen, komen (aan), wijzigen

3 〈+ à; formeel〉 (iets) bijna bereikt hebben ⇒ genaderd zijn, bereiken

4 〈+ à〉 zich bezighouden (met) ⇒ te maken hebben (met), betrekking hebben (op)

5 〈+ à〉 grenzen (aan) 〈 ook figuurlijk〉

6 〈+ de; een muziekinstrument; formeel〉 (iets) bespelen ⇒ spelen

7 bijten 〈 van vis〉

♦voorbeelden:

1    n'y touche pas! • afblijven!

sans avoir l'air d'y toucher, avec son, un air de ne pas y toucher • met een schijnheilig gezicht

cet enfant touche à tout • dat kind komt, zit overal aan

2    toucher à l'ordre établi • de bestaande orde wijzigen

toucher à un sujet délicat • een teer onderwerp aanroeren

ne pas toucher à son capital • zijn kapitaal niet aanspreken

3    toucher à sa fin • bijna ten einde zijn

toucher au but • het doel genaderd zijn

toucher au port • de haven bereiken

5    toucher à la quarantaine • bijna veertig jaar oud zijn

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 aanraken ⇒ betasten, voelen

2 bereiken ⇒ raken, grenzen aan, in contact komen, treffen ⇒ 〈 scheepvaart〉 aandoen

3 〈 figuurlijk〉 treffen ⇒ aan het hart gaan, roeren

4 ontvangen ⇒ innen, incasseren

5 aangaan ⇒ betreffen

6 familie zijn van

7 betrekking hebben op ⇒ te maken hebben met

8 vluchtig meedelen ⇒ bespreken, informeren

♦voorbeelden:

1    toucher les cordes d'une guitare • op een gitaar tokkelen

toucher du doigt • met de vinger aanraken; 〈 figuurlijk〉zien, goed begrijpen

2    toucher la cible, le but • het doel treffen

sa maison touche la mienne • zijn huis grenst aan het mijne

toucher qn. • met iemand in contact komen

où peut-on vous toucher? • waar kan men u bereiken?

je l'ai touché par téléphone • ik heb telefonisch contact met hem gehad

3    il s'est laissé toucher par ses larmes • hij heeft zich laten vermurwen door haar tranen

5    ne toucher ni de près ni de loin • volledig onverschillig laten

toucher de près qn. • iemand direct aangaan

  → bois, vif

8    toucher un mot de qc. à qn. • met iemand over iets spreken

1. m
1) tastzin

2) (het) aanraken

3) (het) aanvoelen

4) aanslag [muziek]

5) digitaal onderzoek [medisch]
2. v
1) aanraken

2) aanspreken, komen (aan)

3) (bijna) bereiken

4) te maken hebben (met)

5) grenzen (aan)

6) (be)spelen [muziek]

7) bijten [vis]

8) raken, treffen

9) ontvangen, innen

10) aangaan, betreffen

11) familie zijn (van)

12) bespreken, informeren

Dictionnaire français-néerlandais > toucher
11 amener

amener [aamnee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (mee)brengen ⇒ (aan-, toe)voeren, meenemen

2 ten gevolge hebben ⇒ met zich brengen, teweegbrengen, meebrengen

3 voorbereiden

4 〈 visnet〉 optrekken ⇒ ophalen, vangen

5 〈scheepvaart; de vlag, zeilen〉 strijken

♦voorbeelden:

1    amener la conversation sur • het gesprek brengen op

qu'est-ce qui vous amène ici?, quel bon vent vous amène? • wat voert u hierheen?

amener qn. à 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand ertoe brengen om

  → mandat

¶    amener un cinq et un trois • vijf en drie gooien 〈 bij dobbelen〉

II s'amener 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 komen ⇒ komen aanzetten

♦voorbeelden:

1    amène-toi ici • kom eens hier

1. v
1) meebrengen, meenemen

2) [iemand] ergens toe brengen

3) teweegbrengen

4) ophalen [visnet]

5) strijken [vlag]
2. s'amener
v

komen aanzetten

Dictionnaire français-néerlandais > amener
12 apparaître

apparaître [aapaaretr]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 verschijnen ⇒ zichtbaar worden, te voorschijn komen

2 aan het licht komen ⇒ optreden, zich voordoen

3 〈+ bijvoeglijk naamwoord〉 lijken ⇒ voorkomen, toeschijnen

♦voorbeelden:

1    faire apparaître • te voorschijn brengen

2    faire apparaître • aan het licht brengen

3    ce mot m'apparaît démodé • dit woord komt me verouderd voor

apparaître comme • voorkomen als

II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉

1 duidelijk worden ⇒ blijken

♦voorbeelden:

1    il apparaît que 〈+ aantonende wijs〉 • het blijkt dat

1. v
1) verschijnen, te voorschijn komen

2) optreden, zich voordoen

3) lijken, voorkomen
2. il apparaît que
v

het blijkt dat

Dictionnaire français-néerlandais > apparaître
13 arranger

arranger [aarãzĵee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 inrichten ⇒ rangschikken, schikken 〈 van bloemen〉 ⇒ in orde brengen

2 arrangeren ⇒ bewerken 〈 ook toneelstuk, vertaling〉

3 organiseren

4 〈 informeel〉 (lelijk) toetakelen ⇒ mishandelen

5 bijleggen ⇒ in der minne schikken

6 weer in orde brengen ⇒ repareren

7 goed uitkomen

♦voorbeelden:

1    arranger un canard aux petits pois • eend met doperwtjes klaarmaken

arranger une entrevue • een onderhoud regelen

arranger commodément sa vie • zijn leven gemakkelijk inrichten

3    arranger un voyage • een reis organiseren

7    cela m'arrange • dat komt me goed uit

¶    il est difficile d'arranger tout le monde • men kan het niet iedereen naar de zin maken

II s'arranger 〈 wederkerend werkwoord〉

1 maatregelen treffen ⇒ zich redden

2 het eens worden ⇒ tot een schikking komen

3 〈+ de〉 zich tevredenstellen (met) ⇒ zich schikken (in)

4 in orde komen

5 zich opknappen

♦voorbeelden:

1    s'arranger pour • het zo aanleggen dat, er voor zorgen dat

1. v
1) rangschikken, in orde brengen

2) arrangeren, bewerken

3) organiseren

4) mishandelen

5) repareren

6) goed uitkomen
2. s'arranger
v

1) zich redden, een oplossing vinden

2) het eens worden

3) zich schikken (in)

4) in orde komen

5) zich opknappen

Dictionnaire français-néerlandais > arranger
14 bouger

bouger [boezĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 bewegen ⇒ zich verroeren

2 veranderen 〈 vooral ontkennend〉

3 in beweging zijn, komen ⇒ in opstand komen

♦voorbeelden:

1    je ne bouge pas de chez moi aujourd'hui • ik doe vandaag geen stap buiten de deur

2    ne pas bouger au lavage • kleurecht zijn

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verplaatsen ⇒ bewegen

♦voorbeelden:

1    sans bouger le petit doigt • zonder een vin te verroeren

III se bouger 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 zich verroeren ⇒ bewegen

2 iets doen ⇒ iets ondernemen

v

1) bewegen, zich verroeren

2) veranderen

3) in opstand komen, protesteren

4) verplaatsen

Dictionnaire français-néerlandais > bouger
15 coûter

coûter [koetee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 kosten

2 moeite kosten ⇒ zwaar vallen

♦voorbeelden:

1    ça coûtera ce que ça coûtera • de prijs doet er niet toe

〈 figuurlijk〉 cela pourrait vous coûter cher • dat kan u duur te staan komen

coûte que coûte • koste wat kost, tot elke prijs

〈 informeel〉 coûter chaud • een lieve duit kosten

coûter cher • duur zijn, veel kosten; 〈 figuurlijk〉 duur te staan komen

2    〈 onpersoonlijk〉 il m'en coûte de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het valt mij zwaar om

coûter à qn. • iemand zwaar vallen

  → pas¹

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 moeite, inspanning enz.〉 kosten ⇒ te staan komen op

♦voorbeelden:

1    〈 onpersoonlijk〉 il vous en coûtera la vie • dat zal u het leven kosten

  → oeil

v

1) kosten

2) moeite kosten

Dictionnaire français-néerlandais > coûter
16 désarmer

désarmer [deezaarmee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ontwapenen

2 schepen opleggen ⇒ schepen afdanken, onttakelen, aftuigen

3 tot bedaren komen ⇒ tot rust komen, kalmer worden

4 aflaten ⇒ opgeven, ophouden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontwapenen

2 〈 scheepvaart〉 opleggen ⇒ afdanken, aftuigen

3 〈 wapens〉 ontladen ⇒ demonteren 〈m.b.t. mijnen〉

4 ontwapenen ⇒ vermurwen, vertederen, ontroeren

♦voorbeelden:

¶ être désarmé • weerloos zijn

v

1) ontwapenen

2) afdanken [schip]

3) tot rust komen

4) aflaten

5) demonteren

6) ontladen [wapen]

7) ontroeren

Dictionnaire français-néerlandais > désarmer
17 émerger

émerger (de) [eemerzĵee]

〈 werkwoord〉

1 opduiken (uit) ⇒ bovenkomen (in), opdoemen (in), uitsteken (boven), aan de oppervlakte komen

2 aan het licht komen ⇒ aan de dag treden (uit), te voorschijn treden (uit)

v

(de) te voorschijn komen (uit)

Dictionnaire français-néerlandais > émerger
18 périr

périr [peerier]

〈 werkwoord〉

1 vergaan ⇒ ten onder gaan, te gronde gaan

2 〈 formeel〉 omkomen ⇒ om het leven komen

♦voorbeelden:

1 son nom ne périra pas • zijn naam zal voort blijven leven

2 périr noyé • door verdrinking om het leven komen

faire périr qn. • iemand ombrengen

périr à la guerre • sneuvelen

v

1) vergaan, te gronde gaan

2) om het leven komen

Dictionnaire français-néerlandais > périr
19 rejoindre

rejoindre [rəzĵwẽdr]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zich voegen bij ⇒ terugkeren naar, uitkomen op, bij

2 verwant zijn met ⇒ aansluiten bij

3 inhalen

♦voorbeelden:

1 rejoindre l'autoroute • (weer) op de grote weg komen

II se rejoindre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 elkaar (weer) ontmoeten ⇒ samenkomen, bij elkaar komen

1. v
1) terugkeren (naar)

2) aansluiten (bij)

3) inhalen
2. se rejoindre
v

bij elkaar komen

Dictionnaire français-néerlandais > rejoindre
20 respirer

respirer [respieree]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (in)ademen ⇒ ademhalen, leven

2 weer op adem komen ⇒ tot rust komen, uitblazen

3 zich opgelucht voelen ⇒ herademen, weer adem kunnen halen

♦voorbeelden:

1    respirer à l'aise • zich op zijn gemak voelen

  → mentir

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (in)ademen ⇒ ruiken

2 getuigen van ⇒ uitdrukken, uitstralen

♦voorbeelden:

2    respirer la santé • blaken van gezondheid

v

1) (in)ademen, leven

2) uitblazen, weer op adem komen

3) zich opgelucht voelen

4) getuigen (van), uitstralen

Dictionnaire français-néerlandais > respirer

Страницы

См. также в других словарях:

Komen — Escudo … Wikipedia Español
Komen — ist der Name von Daniel Komen (* 1976), kenianischer Leichtathlet Daniel Kipchirchir Komen (* 1984), kenianischer Leichtathlet Edwin Komen (* 1980), kenianischer Leichtathlet John Kipkorir Komen (* 1977), kenianischer Leichtathlet KOMEN… … Deutsch Wikipedia
Komen — Komen, fläm. Name der Stadt Comines (s. d.) … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Komen — Infobox Settlement name = Komen official name = native name = other name = nickname = settlement type = total type = motto = imagesize = 300px image caption = View of the Kras plateau from Štanjel flag size = image seal size = image shield… … Wikipedia
Komen — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Komen peut faire référence à : Komen, nom néerlandais pour Comines Comines, une commune française du département du Nord Comines, une section de la… … Wikipédia en Français
Komen — Original name in latin Komen Name in other language Comen, Comeno, Komen State code SI Continent/City Europe/Ljubljana longitude 45.81528 latitude 13.74833 altitude 267 Population 3515 Date 2013 08 05 … Cities with a population over 1000 database
Komen — Admin ASC 1 Code Orig. name Komen Country and Admin Code SI.49 SI … World countries Adminstrative division ASC I-II
kómen — a in mna m (ọ̄) 1. nar. štajersko vodoraven zid pred odprtino kmečke peči: postaviti lonec na komen 2. nar. prekmursko klop ob kmečki peči: sedeti na komenu … Slovar slovenskega knjižnega jezika
Komen (Slowenien) — Komen … Deutsch Wikipedia
Komen (Slovénie) — Komen Héraldique … Wikipédia en Français
KOMEN Deutschland — Susan G. KOMEN Deutschland e. V. – Verein für die Heilung von Brustkrebs ist seit 1999 aktiv und ist die deutsche Sektion des 1982 gegründeten US amerikanischen Vereins Susan G. Komen for the Cure (bis Ende 2006: Susan G. Komen Breast Cancer… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

komen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

komen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: