-
1 low
adj. laag; zwak; neerslachtig; diep; goedkoop; grof--------adv. laag; op lage toon; minderwaardig; raakt op--------n. gebied van lage luchtdruk; dieptepunt; laagterecord; iets laags--------v. loeien, bulkenlow1[ loo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————low2〈 lowness〉1 laag ⇒ niet hoog, niet intensief♦voorbeelden:low gear • lage versnellinglow grade • lage kwaliteit, laag gehalte/percentage 〈 vaak attributief〉low point • minimum, dieptepuntlow tide • laagwater, eblow water • laag water, laagtij 〈 in een rivier〉at lowest • op z'n laagstlow comedy • kluchtkeep a low profile • zich gedeisd/op de achtergrond houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉3 zwak ⇒ slap, futloos♦voorbeelden:————————low3〈 werkwoord〉————————low4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:play low • laag/voor kleine bedragen spelen4 be/get/run low • op raken, bijna op zijn -
2 moo
n. moeoe, koeiengeloei--------v. loeien (koe; als een koe)moo1[ moe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————moo2〈 werkwoord〉1 loeien -
3 wail
n. weeklacht, jammerklacht, gehuil, gejoel; schel geluid; uitrdrukking van bezwaar of gramschap--------v. klagen, jammeren; loeien, een schel geluid makenwail1[ weel] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————wail2〈 werkwoord〉 -
4 meugler
-
5 mugir
-
6 rugir
rugir [ruuzĵier]1 brullen ⇒ schreeuwen, tierenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) brullen2) loeien [wind] -
7 гудеть
toeteren, zoemen, huilen, loeien -
8 реветь
brullen, loeien ; huilen -
9 бушевать
vgener. loeien, raaskallen, roezen (о погоде), stormen, kluizen, bulderen (о шторме), duivelen, duvelen, golven, razen, te keer gaan, zwalpen (о море) -
10 выть
-
11 мычать
vgener. balken, bleren, loeien, bulken -
12 реветь
vgener. brommen (о животных), bleren (о скоте), brullen, bulken, loeien -
13 bellow
n. Bellow (sol, een joodse amerikaanse schrijver,ontvanger van de nobelprijs)bellow1[ belloo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gebrul ⇒ geloei, gebulk————————bellow2〈 werkwoord〉1 bulken ⇒ loeien, brullen♦voorbeelden: -
14 bluster
n. geraas, gebulder; snoeverij--------v. drukte; geloei, gebulder; met trots sprekenbluster1[ blustə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gebral ⇒ gesnoef, opschepperij————————bluster2〈 werkwoord〉1 razen ⇒ bulderen, tieren -
15 don't let the engine race
-
16 race
n. race; wedstrijd; ras, soort, afkomst--------v. rennen; deelnemen aan een wedlooprace1[ rees] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wedren/loop ⇒ race2 sterke stroom/stroming4 ras5 volk ⇒ natie, stam; slag, klasse♦voorbeelden:out of/in the race • kansloos/met een goede kans (om te winnen)the races • de (honden/paarden)rennen————————race21 wedlopen ⇒ aan een wedloop deelnemen, een wedstrijd houden2 rennen ⇒ hollen, snellen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 lowing
n. het loeien, het boe zeggen, boe, geluid door koeien gemaakt -
18 beugler
beugler [beuglee]1 blèren -
19 blatérer
-
20 *hurler
- 1
- 2
См. также в других словарях:
low — low1 lowish, adj. lowness, n. /loh/, adj., lower, lowest, adv., lower, lowest, n. adj. 1. situated, placed, or occurring not far above the ground, floor, or base: a low shelf … Universalium
low — English has two words low, of which surprisingly the ‘noise made by cattle’ [OE] is the older. It goes back ultimately to the onomatopoeic Indo European base *klā . This also produced Latin clārus (which originally meant ‘loud’, and gave English… … The Hutchinson dictionary of word origins
low — {{11}}low (adj.) not high, late 13c., from lah (late 12c.), not rising much, being near the base or ground (of objects or persons); lying on the ground or in a deep place (late 13c.), from O.N. lagr low, or a similar Scandinavian source (Cf. Swed … Etymology dictionary
low — English has two words low, of which surprisingly the ‘noise made by cattle’ [OE] is the older. It goes back ultimately to the onomatopoeic Indo European base *klā . This also produced Latin clārus (which originally meant ‘loud’, and gave English… … Word origins