-
1 narrow
adj. smal, nauw; klein--------n. engte (bij vallei of bergpas); smalle doorgang--------v. vernauwen; verminderen; inkrimpennarrow1[ næroo] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 engte ⇒ zee-engte, bergengte————————narrow2〈bijvoeglijk naamwoord; narrowness〉1 smal ⇒ nauw, eng2 beperkt ⇒ gering, krap♦voorbeelden:1 by a narrow margin • nog net, op het nippertjeit was a narrow escape/ 〈 informeel〉 a narrow shave/squeak/sqeeze • het was op het nippertje, op het kantje af; het had maar een haar gescheeldnarrow gauge • smalspoorwalk a very narrow line • spitsroeden lopenin the narrowest sense • strikt genomenthe narrow way • het smalle pad (der deugd)————————narrow3〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 constrict
-
3 diminish
v. verminderen, beperken, inkrimpen; devalueren[ dimminnisj]1 verminderen ⇒ verkleinen, afnemen; z'n waarde verliezen, aantasten2 taps/conisch (doen) toelopen ⇒ vernauwen♦voorbeelden: -
4 coarctate
adj. omgeven door hard vlies (met betrekking tot larve van insect)--------v. (Geneeskunde) dicht opeendrukken; samengedrukt worden; vernauwen (van bloedvaten, kanalen of andere lichaamsdoorgangen) -
5 constrictive
adj. vernauwen; versmallen -
6 constringent
adj. vernauwen, beperken, versmallen -
7 to constrict
insnoerenvernauwen -
8 to contract
insnoerensamentrekkenvernauwen -
9 to narrow
verengenverjongenvernauwen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский