-
1 big game
-
2 hunt
n. jacht, achtervolging--------v. jagen, zoekenhunt1[ hunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 voornamelijk enkelvoud〉 jacht(partij) ⇒ 〈 Brits-Engels voornamelijk〉 vossenjacht; 〈 figuurlijk〉 speur/zoektocht♦voorbeelden:————————hunt2♦voorbeelden:1 go out hunting • op jacht/uit jagen gaanhunt after/for an address • speuren naar een adresII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verjagen4 opjagen♦voorbeelden: -
3 gun
n. geweer; pistool; kanon; pistool (i.d. spreektaal)--------v. neerschieten, doodschieten; (motor) laten razengun1[ gun] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 vuurwapen ⇒ (jacht)geweer, pistool5 → gunman gunman/♦voorbeelden:spike someone's guns • iemand de wind uit de zeilen nemenstick to one's guns • voet bij stuk houden→ great great/————————gun2〈 gunned〉1 jagen ⇒ op jacht zijn/gaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 search
n. onderzoek; opsporing; verhoor--------v. zoeken; examineren; onderzoeken; nagaan; verhoren; opsporensearch1[ sə:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 grondig onderzoek ⇒ opsporing; speurwerk; 〈 figuurlijk〉 jacht; fouillering; huiszoeking; 〈 computer〉 zoekbewerking/functie♦voorbeelden:his search after glory • zijn jacht op/naar roemthe search for terrorists • de jacht op terroristenin search of • op zoek naar————————search2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 grondig onderzoeken ⇒ grondig bekijken; fouilleren; naspeuren♦voorbeelden:search out • op het spoor komen -
5 yacht
n. luxueus schip, jacht(schip); raceboot--------v. varen op een jacht; zeilsportyacht1[ jot] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————yacht2〈 werkwoord〉1 zeilen -
6 McCarthyism
n. McCarthyisme (naar naam van Amerikaanse senator Joseph McCarty), (heksen) jacht op communisten (in V.S. in jaren vijftig), oneerlijke opsporings- en onderzoeksmethoden (naar iem. politieke instelling)[ məka:θie▪izm]1 mccarthyisme ⇒ (heksen)jacht op communisten; oneerlijke opsporings- en onderzoeksmethoden 〈 naar iemands politieke instelling〉 -
7 bag
n. zak; tas; handtas; koffer; beurs; notitieboek; wild op jacht meegenomen; uier (bij een koe, schaap, enz.); oogwal (veroorzaakt door gebrek aan slaap of vermoeidheid); honk, een van de vier honken bij honkbal (Honkbal); kleine hoeveelheid illegale drugs (Slang); lelijke vrouw (Slang)--------v. in zak, jas, koffer; doen; vangen (bij de jacht); te pakken krijgen; aanhouden, arresterenbag1[ bæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 zak ⇒ tas, koffer3 zakvormig voorwerp/lichaamsdeel♦voorbeelden:bags of room • plaats genoeg→ diplomatic diplomatic/————————bag2〈 bagged〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen zwellen/uitpuilen/uitzakken♦voorbeelden: -
8 chase
n. jacht, najagen, vervolging, jachtgrond, jachtveld; (nagejaagde) prooi; jachtstoet--------v. najagen; verdrijven, verjagenchase1[ tsjees] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:in chase of someone/something • achter iemand/iets aan rennend————————chase21 jagen ⇒ jachten, zich haasten♦voorbeelden:chase off • ervandoor rennenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:chase down/up • opsporenchase from/out of • verdrijven uit, wegjagen uit -
9 hound
n. jachthond--------v. jagen; opjagenhound1[ haund] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (jacht)hond ⇒ brak, windhond♦voorbeelden:1 follow the/ride to hounds • op (vossen)jacht gaan/zijnthe hounds • troep jachthonden————————hound2〈 werkwoord〉2 opjagen ⇒ aandrijven, belagen♦voorbeelden: -
10 pursue
v. achteraanrennen; streven naar; verdergaan; volharden[ pəsjoe:]♦voorbeelden:this memory pursued him • deze herinnering liet hem niet los3 John pursues success, Sheila pursues pleasure • John jaagt het succes na, Sheila het plezierit is wiser not to pursue the matter • het is verstandiger de zaak te laten rusten -
11 pursuit
n. achtervolging; vervolging; bezigheid; beroep[ pəs(j)oe:t]2 bezigheid ⇒ hobby, beoefening♦voorbeelden:in pursuit of happiness • op zoek naar het gelukthe police were in pursuit of the criminals • de politie was op jacht naar de misdadigers→ hot hot/ -
12 shooting
adj. schietend, stekend (pijn); vallend(e ster)--------n. schot, schoten; jachtshooting1[ sjoe:ting] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 jacht————————shooting22 stekend♦voorbeelden: -
13 tallyho
-
14 twelfth
-
15 yachtsman
-
16 yachter
n. eigenaar van jacht; vaart in jacht -
17 yachtswoman
n. jacht eigenares; iem. die vaart op een jacht (vrouw) -
18 beagling
-
19 beater
-
20 blood sport
См. также в других словарях:
Jacht — die; , en <aus gleichbed. niederl. jacht, dies verkürzt aus mniederl. jageschip »schnelles Schiff«> leichtes, schnelles (Sport od. Vergnügungs)schiff … Das große Fremdwörterbuch
Jacht — Jacht: Das seit dem 16. Jh. bezeugte Substantiv ist eine Kurzform zu »Jachtschiff« (daneben auch »Jag‹e›schiff«). Die seemannssprachliche Schreibung Yacht beruht auf Anlehnung des dt. Wortes an engl. yacht, das aus älter niederl. jaght‹e› »Jacht« … Das Herkunftswörterbuch
jacht — {{/stl 13}}{{stl 8}}rz. mnż I, D. u, Mc. jachtchcie {{/stl 8}}{{stl 7}} statek żaglowy lub z napędem silnikowym przeznaczony do celów turystycznych, rekreacyjnych, sportowych, szkoleniowych lub reprezentacyjnych : {{/stl 7}}{{stl 10}}Jacht… … Langenscheidt Polski wyjaśnień
Jacht — (englisch Yacht), ein einmastiges Fahrzeug, kutterartig zugetakelt; das Hauptsegel ist ein großes Gieksegel, darüber ein Topsegel (meistens dreieckig) u. ein Bramsegel, am Bugspriet zwei, drei, auch vier Klüver. Durch diese verhältnißmäßig starke … Pierer's Universal-Lexikon
Jacht — (engl. yacht), einmastiges nordisches Küstenfahrzeug, scharf gebaut, mit langem Klüverbaum und hohem Hinterschiff, führt Gaffel , Topp , Bram und Stagsegel mit Klüvern. Vor dem Winde schlecht segelnd, liegen die Jachten meist gut beim Winde. Die… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Jacht — Jacht, kleiner Küstenfahrer mit einem Matt oder einem Großmast und einem kleinen Treibermast im Gegensatz zu einem Sportsegelfahrzeug; Yacht s. Segelschiffstypen. T. Schwarz … Lexikon der gesamten Technik
Jacht — (engl. Yacht), einmastiges, verdecktes Segelschiff, Küstenfahrzeug in der Ostsee; zu Wettfahrten (Renn J.), ferner zu Vergnügungsreisen dienende, durch Dampfkraft getriebene Fahrzeuge (Dampf J.), deren Besitzer Jachtklubs bilden; auch… … Kleines Konversations-Lexikon
Jacht — Jacht, Seeschiff, leicht gebaut. schmal, einmastig, mit langem Bugspriet. schnellsegelnd, daher zu Botschaften gebraucht (jetzt als Dampf J.). Reiche Leute, namentlich Engländer. welche Seefahrten zum Vergnügen machen, halten eigene J.en oder… … Herders Conversations-Lexikon
Jacht — Sf erw. fach. (16. Jh.) Stammwort. Als Jachtschiff oder Jageschiff übernommen aus dem Niederdeutschen. Bezeichnung für schnellfahrende Schiffe mit dem Wort Jagd (jagen) in niederländisch niederdeutscher Lautform. Die Schreibung mit Y beruht auf… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
jacht — m IV, D. u, Ms. jachcie; lm M. y «lekki statek żaglowy, czasem z silnikiem, przeznaczony do celów sportowych i turystycznych» Jacht regatowy, szkoleniowy. Jacht pełnomorski. Wycieczka jachtem. Pływać, podróżować jachtem. ∆ Jacht kilowy «jacht z… … Słownik języka polskiego
Jacht — die Jacht, en (Mittelstufe) Wasserfahrzeug für Freizeitzwecke mit einer Kajüte Synonym: Yacht Beispiel: Die Jacht entfernte sich langsam vom Ufer. Kollokation: mit einer Jacht fahren … Extremes Deutsch