-
1 anspringen
anspringen1 aan-, opspringen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈haben/sein; turnen〉met een sprong beginnen, springen naar♦voorbeelden: -
2 eingehen
eingehen2 (af)sterven, ophouden te bestaan3 ingaan, reageren (op)♦voorbeelden:7 es will mir nicht eingehen, dass • het wil er bij mij niet in, datII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:ein Risiko eingehen • een risico op zich nemen -
3 einlaufen
einlaufenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉1 binnenkomen, -lopen2 lopen, stromen in4 〈 vooral administratie〉binnen-, inkomen5 〈 sport en spel〉het speelveld betreden, opkomen6 〈 sport en spel〉ingaan, beginnen♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden: -
4 steigen
steigen1 stijgen, klimmen ⇒ de hoogte ingaan; toenemen, rijzen♦voorbeelden:1 aufwärts steigen • omhooggaan, stijgenauf einen Baum steigen • in een boom klimmenauf einen Berg steigen • een berg bestijgen, beklimmenauf 20 Grad steigen • oplopen tot 20 gradenaufs Pferd steigen • het paard bestijgen, opzittenim Steigen sein • stijgende zijn, in stijgende lijn gaanein Geruch stieg ihm in die Nase • een geur drong, kwam in zijn neusum ein Prozent steigen • (met) één procent stijgenvom Turm steigen • van de toren naar beneden komenaus dem Auto steigen • uit de auto stappenin den Bus steigen • in de bus stappenin den Keller steigen • de kelder ingaan3 hier steigt eine Fete • hier wordt een fuif, feestje gehoudeneine Fete steigen lassen • een feestje bouwen -
5 Aufforderung
-
6 Bau
Bau1〈m.; Bau(e)s〉5 〈 soldaten(taal)〉arrestgebouw, arrestlokaal♦voorbeelden:im, in Bau sein • in aanbouw, aanleg zijnzum Bau, auf den Bau gehen • de bouw ingaan¶ Leute vom Bau • mannen van 't vak, vakgenoten————————Bau2〈m.; Bau(e)s, Bauten〉1 gebouw, bouwwerk————————Bau3〈m.; Bau(e)s, Baue〉♦voorbeelden: -
7 Bauch
〈m.; Bauch(e)s, Bäuche〉♦voorbeelden:ich hielt mir (vor Lachen) den Bauch • ik hield mijn buik vast (van het lachen)Bauch herein! • buik intrekken! -
8 Ewigkeit
-
9 Thema
Thema〈o.; Themas, Themen; meervoud verouderd ook Themata〉♦voorbeelden:lassen wir das Thema! • laten we dat thema (maar) rusten!das ist für mich kein Thema • (a) dat is voor mij geen punt; (b) dat staat voor mij niet ter discussie -
10 Tod
〈m.; Tod(e)s, Tode〉♦voorbeelden:eines natürlichen Todes sterben • een natuurlijke dood sterventausend Tode sterben • duizend doden sterven, duizend angsten uitstaandu holst dir noch den Tod! • je gaat er nog aan (kapot)!dem Tode geweiht • ten dode opgeschrevenauf den Tod (darnieder)liegen • doodziek zijn〈informeel; figuurlijk〉 auf den Tod • absoluut, helemaal(bis) über den Tod hinaus • over de dood, het graf heen〈 formeel〉 in den Tod gehen • de dood ingaan, vindenmit dem Tod(e) spielen • met zijn leven spelensich zu Tode arbeiten • zich dood-, kapotwerkenzu Tode erkrankt • doodziekzu Tode kommen • aan zijn einde komen〈 figuurlijk〉 etwas zu Tode reden, reiten • over iets blijven doorzeuren, doormalensich zu Tode schämen • zich doodschamensich zu Tode siegen • een Pyrrusoverwinning behalenbis zum Tod(e) • tot de doodjemanden zum Tode verurteilen • iemand ter dood veroordelenTod und Teufel! • verdomd!sich nicht vor Tod und Teufel fürchten • voor de duivel niet bang zijnder Tod schont keinen • de dood verschoont niemand -
11 an
an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met♦voorbeelden:am Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mijam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopenKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈 3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈 bijwoord〉4 〈 bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.20von Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af -
12 angehen
angehen1 〈 figuurlijk〉opkomen, vechten, strijden2 (beginnen te) rotten, bederven♦voorbeelden:das mag noch angehen • dat kan er nog mee doorII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈haben/sein〉verzoeken, vragen♦voorbeelden:Probleme geschickt angehen • problemen handig aanpakken3 was mich angeht • wat mij aangaat, betreft -
13 auf den Bauch fallen
auf den Bauch fallen -
14 auf ein Angebot anspringen
auf ein Angebot anspringenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > auf ein Angebot anspringen
-
15 beikommen
-
16 bekämpfen
-
17 ein Thema aufgreifen
-
18 eine Kurve zu schnell angehen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Kurve zu schnell angehen
-
19 einem Plan näher treten
op een plan nader ingaan, een plan in overweging nemen -
20 entgegenkommen
entgegenkommen1 toekomen op, tegemoet komen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Unterstehen — Unterstehen, verb. irreg. neutr. S. Stehen, welches das Hülfswort seyn, als ein Recipr. aber haben erfordert. 1. Únterstehen; ich stehe unter, bin untergestanden, unter zu stehen; unter ein Obdach stehen oder treten, mit dessen Verschweigung;… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Kompass — 1. Ohne Kompass geht der Schiffer nicht ins Meer. Frz.: Hors reigle et compas je nesçay ny dégré ny pas. (Leroux, II, 228.) 2. Wer sich nach jedem Kompass richtet, kommt nie ans Ziel. Dän.: Raetter du din cours efter hvert compas, saa giør du et… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Loch — 1. A Loch macht a Gannev (Dieb). (Jüd. deutsch. Warschau.) Sinn: Gelegenheit macht Diebe. 2. Altes Loch und neue Naht selten gerath. – Reinsberg I, 117. 3. Auch aus einem kleinen Loche sieht man den Himmel. – Rabener, Satiren, IV; Winckler, II,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon