-
1 Bau
Bau1〈m.; Bau(e)s〉5 〈 soldaten(taal)〉arrestgebouw, arrestlokaal♦voorbeelden:im, in Bau sein • in aanbouw, aanleg zijnzum Bau, auf den Bau gehen • de bouw ingaan¶ Leute vom Bau • mannen van 't vak, vakgenoten————————Bau2〈m.; Bau(e)s, Bauten〉1 gebouw, bouwwerk————————Bau3〈m.; Bau(e)s, Baue〉♦voorbeelden: -
2 Grubenbau
-
3 Mine
Mine〈v.; Mine, Minen〉♦voorbeelden: -
4 Sohle
Sohle〈v.; Sohle, Sohlen〉♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 ich habe mir die Sohlen danach abgelaufen • ik heb me daarvoor het vuur uit de sloffen gelopen〈informeel; figuurlijk〉 das habe ich mir längst an den Sohlen abgelaufen • dat is oud nieuws, oude koek voor mijauf leisen Sohlen • zachtjes -
5 Strecke
Strecke〈v.; Strecke, Strecken〉♦voorbeelden:eine weite Strecke • een heel eind2 eine Strecke fahren • een weg nemen, volgen〈 sport en spel〉 auf die Strecke gehen • starten, van start gaanauf der Strecke liegen bleiben • onderweg blijven steken¶ 〈 informeel〉 auf der Strecke bleiben • (a) het loodje leggen, de dupe worden; (b) erbij inschietenzur Strecke bringen • (a) doden, neerleggen; 〈 (b) figuurlijk〉 ten val brengen • 〈 (c) figuurlijk〉 pakken -
6 aussprengen
-
7 einen Stollen aussprengen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen Stollen aussprengen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский