-
1 justice
ʒystisf1) Gerechtigkeit fCe n'est que justice. — Das ist nur gerecht.
En bonne justice. — Wenn man gerecht sein will.
2) ( loi) Recht n3) JUR Justiz f, Gerichtsbarkeit fjusticejustice [ʒystis]2 (loi) Gesetz neutre; Beispiel: rendre la justice Recht sprechen; Beispiel: obtenir justice zu seinem Recht kommen3 (juridiction) Justiz féminin; Beispiel: en justice vor Gericht; Beispiel: assigner quelqu'un en justice jdn vorladen►Wendungen: être raide comme la justice familier zugeknöpft sein; ce n'est que justice das ist nur recht und billig; faire justice à son mérite seine Tüchtigkeit anerkennen; se faire justice (se suicider) sich selbst richten soutenu; (se venger) sich datif selbst Recht verschaffen; il faut lui rendre cette justice das muss man ihm/ihr lassen -
2 justice
justice [zĵuusties]〈v.〉1 rechtvaardigheid ⇒ gerechtigheid, billijkheid2 justitie ⇒ rechtspraak, gerecht♦voorbeelden:passer en justice • voor het gerecht verschijnenpoursuivre en justice • vervolgenrendre la justice • rechtsprekense faire justice • het recht in eigen handen nemen 〈 ook〉; de hand aan zichzelf slaan 〈m.b.t. misdadiger〉f2) justitie, gerecht -
3 juste
ʒystadv1) geradeOn a juste le temps. — Die Zeit reicht gerade noch./Wir schaffen es gerade noch. adj
2) genau3) ( équitable) gerecht4)trop juste — knapp, eng
5) ( exact) richtig, rechtCe n'est que trop juste. — Das ist nicht mehr als recht und billig.
6) ( approprié) angemessencomme de juste — wie es sich gehört, selbstverständlich
7) ( précis) treffendjustejuste [ʒyst]I Adjectif2 antéposé (fondé) berechtigt; Beispiel: avoir de justes raisons de se réjouir allen Grund zur Freude haben3 (trop court) zu kurz5 (à peine suffisant) knapp6 (exact) richtig; heure genau; Beispiel: c'est juste! das stimmt!; Beispiel: à 8 heures juste[s] Punkt 8 Uhr; Beispiel: apprécier quelque chose à sa juste valeur etw nach seinem wahren Wert beurteilen7 (pertinent) treffendrelatif Gerechte(r) féminin(masculin)1 (avec exactitude) richtig; viser, tirer genau; penser folgerichtig; raisonner treffend; Beispiel: parler juste die richtigen Worte finden; Beispiel: dire juste Recht haben; Beispiel: deviner juste ins Schwarze treffen; Beispiel: le calcul tombe juste die Rechnung geht auf2 (exactement) [ganz] genau; Beispiel: juste à côté direkt nebenan/daneben; Beispiel: juste quand il est arrivé gerade als er [an]gekommen ist; Beispiel: il a plu juste ce qu'il fallait es hat gerade genug geregnet3 (seulement) bloß, nur4 (à peine) knapp; Beispiel: au plus juste ganz knapp; Beispiel: cela entre juste das passt gerade noch hinein; Beispiel: tout juste gerade noch►Wendungen: être un peu juste ( familier: avoir peu d'argent) ein bisschen knapp bei Kasse sein; au juste eigentlich; comme de juste wie üblich -
4 équitable
-
5 cuisine
cuisine [kŵiezien]〈v.〉1 keuken2 kookkunst ⇒ keuken, (het) koken3 (het) eten ⇒ gerecht, kost♦voorbeelden:cuisine intégrée • inbouwkeukencuisine roulante • veldkeukenfaire la cuisine • kokenfaire de la bonne cuisine • goed kokenf1) keuken2) kookkunst3) gerecht, kost5) geknoei, gekonkel -
6 plat
plat1 [plaa]〈m.〉2 schotel ⇒ gerecht, gang3 plat ⇒ vlakke, platte kant♦voorbeelden:plat cuisiné • kant-en-klaargerechtplat régional • plaatselijke specialiteit3 le plat de l'épée • de vlakke kant van het lemmet, het blad van het zwaardplat de la main • vlakke handmettre les petits plats dans les grands • vorstelijk onthalen————————plat2 [plaa]1 vlak ⇒ plat, effen2 vlak ⇒ alledaags, onbeduidend3 laag ⇒ nederig, kruiperig♦voorbeelden:à plat • plat, leegbatterie à plat • lege accu〈 figuurlijk〉 être à plat • op zijn; gedeprimeerd zijnmettre qc. à plat • iets (plat) neerleggenvin plat • verschaalde wijn1. m1) schaal2) schotel, gerecht, gang3) vlakke, platte kant2. adj1) vlak, plat, effen2) alledaags, banaal3) nederig, kruiperig4) smakeloos, slap -
7 préparation
préparation [preepaaraasjõ]〈v.〉1 voorbereiding ⇒ (toe)bereiding, (het) klaarmaken2 gerecht♦voorbeelden:temps de préparation • het opstarten van een machineun roman en préparation • een roman in wordingsans préparation • onvoorbereidf2) gerecht3) preparaat [scheikunde] -
8 légitime
leʒitimadj1) gerecht2) ( légal) gesetzlich, legitim, recht, rechtmäßig3) ( conjugal) ehelichlégitimelégitime [leʒitim]2 (justifié) berechtigt -
9 satisfaction
satisfaksjɔ̃f1) Genugtuung f2) ( contentement) Zufriedenheit f3) ( assouvissement) Befriedigung fsatisfactionsatisfaction [satisfaksjõ]1 sans pluriel (joie) Zufriedenheit féminin; Beispiel: à la satisfaction générale zur allgemeinen Zufriedenheit4 (action de satisfaire) Beispiel: la satisfaction d'un instinct die Befriedigung eines Triebs; Beispiel: la satisfaction d'un désir die Erfüllung eines Wunsches5 (raison d'être satisfait) Befriedigung féminin; Beispiel: avoir beaucoup de satisfaction[s] avec quelqu'un/quelque chose mit jemandem/etwas sehr zufrieden sein►Wendungen: quelqu'un/quelque chose donne [toute] satisfaction à une personne ein Mensch ist mit jemandem/etwas [sehr] zufrieden; donner satisfaction à quelqu'un jdn zufrieden stellen; Beispiel: donner satisfaction à tout le monde allen gerecht werden; obtenir satisfaction bekommen, was man will -
10 équitablement
-
11 appeler
appeler [aaplee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 roepen2 oproepen3 opbellen4 noemen5 benoemen ⇒ roepen (tot), bestemmen (voor)6 verlangen ⇒ noodzaken, met zich brengen♦voorbeelden:appeler le médecin • de dokter laten komenappeler qn. • iemand (aan)roepenappeler à l'aide, au secours • om hulp roepenappeler qn. ( au téléphone) • iemand opbellenappeler qn. en justice • iemand voor het gerecht dagenappeler qn. par son prénom • iemand bij zijn voornaam noemenappeler les choses par leur nom • het kind bij de naam noemenêtre appelé à 〈+ onbepaalde wijs〉 • bestemd zijn (om), geroepen worden (tot), genoodzaakt zijn (om)appeler qn. à une fonction, à un poste • iemand benoemen op een postelle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager • haar functie zal met zich meebrengen dat ze veel moet reizenune riposte en appelle une autre • het ene weerwoord lokt het andere uitappeler l'attention de qn. sur qc. • iemands aandacht op iets vestigen♦voorbeelden:1 comment t'appelles-tu? • hoe heet je?voilà ce qui s'appelle parler • dat is pas duidelijke taalou je ne m'appelle plus X, aussi sûr que je m'appelle X • zowaar als ik leef, hier sta1. v1) noemen2) (op)roepen3) opbellen4) benoemen2. s'appelerv -
12 composition
composition [kõpooziesjõ]〈v.〉2 (het) vervaardigen ⇒ (het) schrijven, (het) schilderen, (het) componeren♦voorbeelden:c'est un plat de ma composition • dit gerecht heb ik zelf bedachtentrer en composition avec • tot een vergelijk trachten te komen metvenir à composition • toegeven, concessies doenf5) werk, compositie6) schilderstuk7) proefwerk8) zetwerk9) opstel -
13 digne
digne [dienj]♦voorbeelden:digne d'intérêt • belangwekkendil n'est pas digne de votre attention • hij is uw aandacht niet waarddigne de foi • geloofwaardigadj1) waard, verdienend2) waardig, deftig -
14 flatter
flatter [flaatee]2 strelen ⇒ aangenaam aandoen, aangenaam zijn voor, aanmoedigen♦voorbeelden:v( de la main)1) vleien2) strelen, aaien -
15 honneur
honneur [onnur]〈m.〉♦voorbeelden:homme d'honneur • man van eerà qui ai-je l'honneur? • met wie heb ik het genoegen?c'est à l'honneur • dat heeft een ereplaatsêtre l'honneur de la famille • het sieraad van de familie zijnfaire un (grand) honneur à qn. • iemand een grote eer bewijzenfaire honneur à ses obligations, engagements • zijn verplichtingen nakomenfaire honneur à un plat • een gerecht eer aandoenfaire honneur à une traite • een wissel honorerense faire honneur de qc. • trots zijn op ietsremettre en honneur qc. • iets in ere herstellenêtre à l'honneur • gehuldigd wordenc'est tout à son honneur • dat strekt hem tot eeravec honneur • eervolêtre en honneur • in de mode zijn, zeer gewaardeerd zijn 〈 van zaken〉en l'honneur de • ter ere vanpour l'honneur • voor de eer, gratissauf votre honneur • met alle respectsur l'honneur, sur son honneur • op zijn erewoordfaire à qn. les honneurs de la maison • iemand gastvrij ontvangen1. m 2. honneursm pl1) eerbetoon, hulde2) hoge kaarten -
16 paraître
paraître [paaretr]〈 werkwoord〉2 verschijnen ⇒ zichtbaar zijn, komen opdagen3 lijken ⇒ schijnen, doorgaan voor, eruitzien♦voorbeelden:vient de paraître • zojuist verschenenil n'y paraît pas • het is niet te merkenparaître en public • in het openbaar optredenparaître en justice • voorkomen, voor het gerecht verschijnenil paraît que, il paraîtrait que • het gerucht gaat, er is sprake van datà ce qu' il paraît • schijnbaar, naar het schijnt〈 informeel〉 paraît que • het gerucht gaat dat, het ziet ernaar uit datil paraît que oui • het schijnt zov1) verschijnen3) schijnen, eruitzien -
17 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
18 réussir
réussir [ree.uusier]1 slagen ⇒ gelukken, succes hebben♦voorbeelden:il a réussi à se ruiner • hij heeft het voor elkaar gekregen zich te ruïnerenréussir à faire qc. • erin slagen iets te doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:il a réussi son coup • het is hem geluktréussir un examen • voor een examen slagenréussir un plat • een gerecht voortreffelijk klaarmakenv1) slagen, succes hebben2) doen slagen -
19 suprême
suprême1 [suuprem]〈m.〉1 (verfijnd gerecht van) kip-, wild- of visfilet————————suprême2 [suuprem]1 hoogst ⇒ uiterst ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 opper(st) ⇒ 〈 bijwoord ook〉 bijzonder, buitengewoon♦voorbeelden:ennuyeux au suprême degré • stierlijk vervelendEtre suprême • Opperwezenheure suprême • laatste uuradj1) (aller)hoogst, opper2) weergaloos3) uiterst, laatst -
20 tribunal
tribunal [triebuunaal],tribunaux [triebuunoo]〈m.〉♦voorbeelden:tribunal d'instance, (simple) tribunal de police • kantongerechtcomparaître devant le tribunal suprême • voor Gods rechterstoel verschijnen→ séancem
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Gerecht — Gerêcht, er, este, adj. et adv. welches das mit der Vorsylbe ge verlängerte Wort recht ist, und so wie dieses eigentlich gerade bedeutet, in welchem Verstande es auch noch zuweilen im Forstwesen vorkommt, wo ein gerechter Baum, ein gerade… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
gerecht — Adj. (Grundstufe) dem Gesetz entsprechend Synonym: fair Beispiele: Unser Lehrer ist immer gerecht. Er hat die Schokolade gerecht aufgeteilt. gerecht Adj. (Aufbaustufe) zu Recht bestehend, begründet Synonyme: gerechtfertigt, berechtigt Beispiele:… … Extremes Deutsch
Gerecht — Gerecht, 1) derjenige, welcher Gerechtigkeit besitzt od. übt, od. was durch Gerechtigkeit bewirkt wird; 2) rechtmäßig; 3) (Jagd u. Forstw.), die nöthige Kenntniß von einer Sache besitzend; daher jagd , fährte , forst , gewehr , hirsch , holz ,… … Pierer's Universal-Lexikon
gerecht — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • fair • anständig • hell • blond Bsp.: • Das war nur recht und billig. • … Deutsch Wörterbuch
gerecht — gerecht: Das Wort, das als ge Bildung zu dem unter ↑ recht behandelten Adjektiv gehört, hat sich erst im Nhd. von diesem in der Bedeutung differenziert. Ahd. gireht bedeutete dagegen »gerad‹linig›«, mhd. gereht »gerade; recht (im Gegensatz zu… … Das Herkunftswörterbuch
gerecht — Andere bekommen für diese Arbeit mehr Lohn. Das finde ich nicht gerecht … Deutsch-Test für Zuwanderer
Gerecht — heißt ein Jäger, der das Weidwerk gründlich versteht, besonders hirschgerecht, ein Jäger, der den Hirsch nach seinen Zeichen sicher anzusprechen und den Schweißhund zu führen versteht. Fährtengerecht ist ein Jäger, der die Fährten des Wildes… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
gerecht — ↑fair … Das große Fremdwörterbuch
gerecht — Adj std. (8. Jh.), mhd. gereht, ahd. gireht Stammwort. Verstärkung von recht, zunächst im konkreten Sinn gerade, richtig, passend ; vielleicht als Lehnübersetzung zu l. dīrēctus. Die Bedeutung dem Rechtsgefühl entsprechend entwickelt sich erst in … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Gerecht — Der Kuss von Gerechtigkeit und Friede. Unbekannter Künstler, Antwerpen um 1580 Der Begriff der Gerechtigkeit (griechisch: dikaiosýne, lateinisch: iustitia, englisch und französisch: justice) bezeichnet einen idealen Zustand des sozialen… … Deutsch Wikipedia
Gerecht — 1. Allzu gerecht thut unrecht. – Sailer, 114. »Seid nicht allzu gerecht«, mahnt Klopstock, »sie verstehen es nicht, wie schön euer Fehler sei.« In Aegypten sagt man von jemand, der äusserst gerecht ist: Er ist gerechter als eine Wage. (Burckhardt … Deutsches Sprichwörter-Lexikon