-
101 chain drive
chain drive, chain gear -
102 differential
adj. veranderbaar; verschillend; differentiaal--------n. differentieel, onderscheidend (het kleine verschil tussen twee gelijklopende waarden; een toestel dat verschillende bewegingssnelheid mogelijk maakt van twee assen)differential1[ diffərensjl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————differential2♦voorbeelden: -
103 fourth
adj. vierde--------n. vierdefourth1〈 bijwoord〉→ fourthly fourthly/————————fourth2[ fo:θ] 〈 telwoord〉♦voorbeelden:in fourth (gear) • in de vierde (versnelling)〈 Amerikaans-Engels〉 the Fourth (of July) • onafhankelijkheidsdag, de nationale feestdag -
104 gearwheel
-
105 high
adj. hoog; adellijk; stoned (door de drugs)--------adv. hoog, boven--------n. verheven; hoge versnelling; hoogtepunthigh1[ haj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————high2〈 higher〉1 hoog ⇒ hooggeplaatst, verheven2 intens ⇒ sterk, groot4 vrolijk♦voorbeelden:high camp • superkitsch(erig)high circles • hogere kringenhigh command • opperbevelHigh Commission • ambassade van een Gemenebestlid in een ander GemenebestlandHigh Commissioner • Hoge Commissarishigher court • hoger rechtscollegehigh fashion • haute coutureHigh Mass • hoogmisa high opinion of • een hoge dunk vanhave friends in high places • een goede kruiwagen hebben〈 ook meteorologie〉 high pressure • hoge druk; 〈 informeel〉 agressiviteit 〈van verkooptechniek e.d.〉high priest • hogepriesterhigh society • de hogere kringenhigh water • hoogwaterthe Most High • de Allerhoogstehigh gear • hoge versnellinghigh hopes • hoge verwachtingena high wind • een harde windhigh treason • hoogverraad〈Amerikaans-Engels; informeel〉 high roller • patser, iemand die met geld smijt, supergokkerthe high sea(s) • de volle zeeplay for high stakes • het hoog spelen〈 Brits-Engels〉 high tea • vroeg warm eten, vaak met theecome hell or high water • wat er ook gebeurthigh and mighty • uit de hoogteII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 gevorderd ⇒ hoog, op een hoogtepunt♦voorbeelden:high season • hoogseizoenhigh summer • hoogzomerit's high time we went • het is de hoogste tijd om te gaan♦voorbeelden:————————high3〈 bijwoord〉2 schel♦voorbeelden:feelings ran high • de emoties liepen hoog opride high • succes hebbensearch high and low • in alle hoeken zoeken→ hog hog/ -
106 low
adj. laag; zwak; neerslachtig; diep; goedkoop; grof--------adv. laag; op lage toon; minderwaardig; raakt op--------n. gebied van lage luchtdruk; dieptepunt; laagterecord; iets laags--------v. loeien, bulkenlow1[ loo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————low2〈 lowness〉1 laag ⇒ niet hoog, niet intensief♦voorbeelden:low gear • lage versnellinglow grade • lage kwaliteit, laag gehalte/percentage 〈 vaak attributief〉low point • minimum, dieptepuntlow tide • laagwater, eblow water • laag water, laagtij 〈 in een rivier〉at lowest • op z'n laagstlow comedy • kluchtkeep a low profile • zich gedeisd/op de achtergrond houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉3 zwak ⇒ slap, futloos♦voorbeelden:————————low3〈 werkwoord〉————————low4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:play low • laag/voor kleine bedragen spelen4 be/get/run low • op raken, bijna op zijn -
107 neutral
adj. neutraal; onverschillig--------n. neutraal (versnelling); een neutrale persoonneutral1[ njoe:trəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————neutral2♦voorbeelden: -
108 reverse
adj. tegenslag, nederlaag; keerzijde, achterkant--------n. omslag; slag; val--------v. omkeren, omslaan; achteruit rijden; veranderen (van richting)reverse1[ rivvə:s]♦voorbeelden:III 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak the〉1 tegendeel ⇒ omgekeerde, tegengestelde♦voorbeelden:¶ in reverse • omgekeerd, in omgekeerde volgorde/richting————————reverse21 tegen(over)gesteld ⇒ omgekeerd, achteraan♦voorbeelden:in reverse order • in omgekeerde volgorde————————reverse3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 reverse oneself (about/over) • van mening veranderen (over/wat betreft) -
109 running
adj. rennend; wegvluchtend, vluchtend; deelnemend aan (bv verkiezingen); vloeibaar--------n. hardlopen; wedstrijd; deelnemer zijn; beweging; vloeibaarrunning1[ running] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 out of/in the running • kansloos/met een goede kans (om te winnen)————————running21 hardlopend ⇒ rennend, hollend3 (door)lopend ⇒ continu, opeenvolgend♦voorbeelden:〈 boekwezen〉 running head(line) • hoofdregel, kopregelrunning stitch • rijgsteekfive times running • vijf keer achter elkaarin running order • goed werkend〈 slang〉 take a running jump • maak dat je weg komt! -
110 third
adj. derde--------n. een derdethird1〈 bijwoord〉→ thirdly thirdly/————————third21 derde ⇒ 〈 als zelfstandig naamwoord〉 derde deel; 〈 muziek〉 terts; 〈 economie〉 tertiawissel; 〈 school(wezen), bij examen〉 derde rang; 〈 ongeveer〉 voldoende; 〈 handel〉 derde kwaliteit/keus♦voorbeelden:third in line • (als) derde op de lijstin third (gear) • in zijn drie/zijn derde versnelling
См. также в других словарях:
Gear — (g[=e]r), n. [OE. gere, ger, AS. gearwe clothing, adornment, armor, fr. gearo, gearu, ready, yare; akin to OHG. garaw[=i], garw[=i] ornament, dress. See {Yare}, and cf. {Garb} dress.] 1. Clothing; garments; ornaments. [1913 Webster] Array thyself … The Collaborative International Dictionary of English
gear — [gir] n. [ME gere, prob. < ON gervi, preparation, ornament, akin to OE gearo, YARE] 1. a) Obs. the clothing and equipment of a soldier, knight, etc. b) clothing; apparel 2. movable property; esp., apparatus or equipment for some particular… … English World dictionary
Gear — ist der Name folgender Personen: Hosea Gear (* 1984), neuseeländischer Rugby Union Spieler John Gear (1825 1900), US amerikanischer Politiker Rico Gear (* 1978), neuseeländischer Rugby Union Spieler Gear ist außerdem der Name des US… … Deutsch Wikipedia
gear — ► NOUN 1) a toothed wheel that works with others to alter the relation between the speed of an engine and the speed of the driven parts (e.g. wheels). 2) a particular setting of engaged gears. 3) informal apparatus, equipment, or clothing. ► VERB … English terms dictionary
gear — gear; gear·less; gear·man; re·gear; un·gear; … English syllables
gear — [n1] equipment accessory, accouterment, adjunct, apparatus, appendage, appurtenance, baggage, belongings, contraption, effects, encumbrances, fittings, habiliment, harness, impedimenta, instrument, kit, kit and kaboodle*, luggage, machinery,… … New thesaurus
gear — sb., et, gear, ene, i sms. gear , fx gearkasse; skifte gear … Dansk ordbog
Gear — Gear, v. i. (Mach.) To be in, or come into, gear. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Gear — (g[=e]r) v. t. [imp. & p. p. {Geared} (g[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Gearing}.] 1. To dress; to put gear on; to harness. [1913 Webster] 2. (Mach.) To provide with gearing. [1913 Webster] 3. To adapt toward some specific purpose; as, they geared… … The Collaborative International Dictionary of English
gear up — n. To prepare (for an event or activity); as, to gear up for the election campaign. [PJC] … The Collaborative International Dictionary of English
Gear — разработанный Дмитрием Левиным (ldv) и Алексеем Гладковым (legion) (ALT Linux Team) набор утилит, позволяющий автоматизировать сборку RPM пакетов из дерева исходников, spec файла и минимального набора правил, которые размещены в git репозитории.… … Википедия