-
1 first
adj. eerste--------adv. eerst; aan het begin; in het begin; allereerst; aanvankelijk--------n. eerste; begin; eerste versnelling; eerste plaats; uitstekend (cijfer)first1[ fə:st]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; niet te scheiden van het voornaamwoord〉♦voorbeelden:1 begin♦voorbeelden:1 at first • aanvankelijk, eerstfrom the first • van in/bij het beginit was a disaster from first to last • het was een compleet fiasco————————first2〈telwoord; als voornaamwoord〉1 eerste♦voorbeelden:she came out first • ze behaalde de eerste plaats————————first3〈 bijwoord〉1 eerst3 → firstly firstly/♦voorbeelden:1 when did you first meet? • wanneer hebben jullie elkaar voor het eerst ontmoet?he told her first • hij vertelde het eerst aan haarbut first he told her • maar eerst/vooraf vertelde hij het aan haarfirst and foremost • in de eerste plaats, bovenalfirst and last • alles samengenomen, over het algemeenfirst off we visited Dover • om te beginnen bezochten wij Doverfirst of all • in de eerste plaats, om te beginnen→ come come/————————first4〈telwoord; als determinator〉♦voorbeelden:first cause • voornaamste oorzaak, grondoorzaakin the first place • in de eerste plaatshe doesn't know the first thing about maths • hij kent niet de allerelementairste begrippen van de wiskundeI'll take the first train • ik neem de eerstvolgende trein -
2 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
3 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
4 second
adj. tweede; bijkomend, ander--------adv. op de tweede plaats, tweede--------n. seconde; moment; tweede; tweede versnelling; steun; hulp--------v. ondersteunen, bijstaansecond1[ sekkənd]♦voorbeelden:I'll be back in a second • ik ben zo terugupper second • met (zeer) veel genoegenII 〈 meervoud〉1 tweede kwaliteitsgoederen ⇒ tweede keus/klas(se)♦voorbeelden:2 who would like seconds? • wie wil er nog?————————second2[ sekkənd] 〈 werkwoord〉1 (onder)steunen ⇒ bijstaan, meewerken————————second3————————second4[ sekkənd] 〈telwoord; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:second in line for promotion • tweede op de ranglijst voor promotiehe was second to none • hij was van niemand de mindere————————second5[ sekkənd] 〈 bijwoord〉2 → secondly secondly/♦voorbeelden:————————second6[ sekkənd] 〈telwoord; als determinator〉♦voorbeelden:in the second place • ten tweede, bovendienevery second day • om de andere dag -
5 both
adj. beide; samen--------conj. zowel....als--------pron. beidenboth11 beide(n) ⇒ allebei, alle twee♦voorbeelden:the girls could both sing • de meisjes konden beiden zingenI saw them both • ik heb ze allebei gezienboth of them • alle twee————————both21 beide ⇒ allebei, de/alle twee♦voorbeelden:she held up both her earrings • ze hield alle twee haar oorbellen omhoogboth girls liked him • de twee meisjes mochten hem————————both3〈voegwoord; met and〉♦voorbeelden:he was both tall and slim • hij was lang en slank -
6 eighth
adj. het achtste--------n. een achtsteeighth1〈 bijwoord〉→ eighthly eighthly/————————eighth2♦voorbeelden:she came eighth • ze kwam op de achtste plaatswritten in eighths • in achtste noten geschreventhe eighth of November • de achtste november -
7 fifth
adj. vijfde--------n. een vijfdefifth1〈 bijwoord〉→ fifthly fifthly/————————fifth2♦voorbeelden:the fifth most beautiful girl • het op vier na mooiste meisje〈 Amerikaans-Engels〉 the Fifth (Amendment) • het vijfde amendement 〈 verbiedt afgedwongen getuigenis tegen zichzelf〉 -
8 forty-five
-
9 fourth
adj. vierde--------n. vierdefourth1〈 bijwoord〉→ fourthly fourthly/————————fourth2[ fo:θ] 〈 telwoord〉♦voorbeelden:in fourth (gear) • in de vierde (versnelling)〈 Amerikaans-Engels〉 the Fourth (of July) • onafhankelijkheidsdag, de nationale feestdag -
10 mark
n. Mark (voornaam)mark1[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 peil ⇒ niveau, standaard8 belang9 aandacht♦voorbeelden:leave one's mark on • zijn stempel drukken opmake one's mark • zich onderscheiden4 above/below the mark • boven/beneden peilI don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in ordeon your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!beside/off the mark • ernaastoverstep the mark • over de schreef gaan————————mark21 vlekken (maken/krijgen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden♦voorbeelden:1 his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk inmark the occasion • de gelegenheid luister bijzettenmarked for life • voor het leven getekend -
11 naught
n. nul; niets; totale mislukking; totale vernietiging[ no:t] 〈 voornaamwoord〉♦voorbeelden:1 bring to naught • doen mislukken, verijdelencome to naught • op niets uitlopencare naught for something • ergens geen belangstelling voor hebbenwe could do naught but stare, amazed • we konden alleen maar verbaasd starenhe is naught to me • hij betekent niets voor mij————————〈 telwoord〉1 nul♦voorbeelden: -
12 next
adj. volgend, volgende; verwant--------adv. volgend; volgende keernext1[ nekst] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:the girl next door • het meisje van hiernaastthe next turn past the traffic lights • de eerste afslag na de stoplichtenthe next best • het beste op één na, de tweede keusthe next but one • de volgende op één na2 the next day • de volgende dag, de dag daaropnext Monday • volgende week maandagthe next few weeks • de komende wekenthe next thing I knew I was lying in the gutter • vóór ik goed en wel wist wat er gebeurde lag ik in de goot————————next2♦voorbeelden:¶ next of kin • (naaste) bloedverwant(en), nabestaande(n)next! • volgende!————————next3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:next to Jill • naast/vergeleken bij Jillhe placed his chair next to mine • hij zette zijn stoel naast de mijnenext we had tea • daarna dronken we theefor next to nothing • bijna voor niks -
13 ninth
-
14 numeral
adj. van getallen--------n. cijfernumeral1[ njoe:mrəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 cijfer2 telwoord————————numeral2 -
15 seventh
adj. zevende--------n. zevendeseventh1〈 bijwoord〉→ seventhly seventhly/————————seventh2[ sevnθ] 〈 telwoord〉♦voorbeelden:she came in seventh • ze kwam als zevende aan -
16 sixth
adj. zesde--------n. zesdesixth1〈 bijwoord〉→ sixthly sixthly/————————sixth2♦voorbeelden:he came sixth • hij kwam als zesde -
17 tenth
-
18 third
adj. derde--------n. een derdethird1〈 bijwoord〉→ thirdly thirdly/————————third21 derde ⇒ 〈 als zelfstandig naamwoord〉 derde deel; 〈 muziek〉 terts; 〈 economie〉 tertiawissel; 〈 school(wezen), bij examen〉 derde rang; 〈 ongeveer〉 voldoende; 〈 handel〉 derde kwaliteit/keus♦voorbeelden:third in line • (als) derde op de lijstin third (gear) • in zijn drie/zijn derde versnelling -
19 zero
n. nul, 0--------v. zich inschieten op; zijn aandacht richten opzero1[ ziəroo] 〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 zero in on 〈 leger〉 • zich inschieten op; het vuur richten op; 〈 figuurlijk〉 zijn aandacht richten op 〈 probleem〉; inhaken op 〈 bijvoorbeeld op nieuwe markt〉————————zero2〈 telwoord〉♦voorbeelden:he is a real zero • hij is een grote nultemperatures below zero • temperaturen onder nul/het vriespunt
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Все языки
- Африкаанс
- Нидерландский