-
1 publish
v. publiceren; adverteren[ publisj]♦voorbeelden:1 The Times hasn't (been) published for over a year • de Times is langer dan een jaar niet uitgekomen1 bekendmaken ⇒ aankondigen, afkondigen -
2 bound
adj. zeker; samengaand; verbonden--------n. grens--------v. binden; verplichten; zich houden aanbound1[ baund] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 sprong♦voorbeelden:out of bounds • verboden terrein, taboe 〈 ook figuurlijk〉————————bound2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 zeker♦voorbeelden:she's completely bound up in her research • ze gaat helemaal op in haar onderzoekour future is bound up with that of the EEC • onze toekomst is nauw verbonden met die van de EEGI'll be bound • daar sta ik voor in, daar ben ik zeker van————————bound31 springen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 begrenzen ⇒ de grens vormen, beperken♦voorbeelden: -
3 collate
v. collationeren, nauwkeurig vergelijken[ kəleet]1 collationeren ⇒ nauwkeurig vergelijken, verifiëren -
4 collation
-
5 colophon
-
6 compose
v. componeren; schrijven (boek, opstel); koloniseren[ kəmpooz]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenstellen ⇒ vormen, in elkaar zetten2 tot bedaren/rust brengen ⇒ bedaren, kalmeren♦voorbeelden:composed of • bestaande/opgebouwd uit2 compose yourself • kalm/rustig nou maarcompose oneself to write • zich ertoe zetten/voorbereiden om te gaan schrijven -
7 frontispiece
n. frontispice; titelplaat; titelprent[ fruntispie:s] -
8 half title
-
9 illuminate
v. verlichten, belichten; illumineren[ illoe:minneet] -
10 illumination
-
11 illuminator
n. verlichter; lichtbron; verluchter (handschrift)[ illoe:minneetə] -
12 impose
v. opdringen, opleggen; afdwingen; de indruk geven[ impooz]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opleggen ⇒ heffen, afdwingen♦voorbeelden:the man imposed himself as our leader • de man wierp zich op als/tot onze leider2 impose oneself/one's company (up)on • zich/zijn gezelschap opdringen aan -
13 imposition
n. oplegging; belasting; strafwerk; misleiding[ impəzisjn]2 (opgelegde) last ⇒ (zware) taak, druk♦voorbeelden:2 don't you think it an imposition to stay with them? • lijkt het je niet te veel gevraagd om bij ze te blijven logeren? -
14 impression
-
15 imprint
n. af/indruk, spoor, stempel--------v. (af/in)drukken, inprentenimprint1[ imprint] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 af/indruk ⇒ spoor, stempel————————imprint21 (af/in)drukken ⇒ stempelen; 〈 figuurlijk〉 griffen, inprenten -
16 index
-
17 letterpress
adj. Boekdruk, hoogdruk--------n. bijschrift (bij illustratie); letterzetsel (i.t.t. illustraties, tekstletterpress〈 boekwezen〉 -
18 linotype
n. ordent lijnen (druk)--------v. in geordende rijen ordenen, ordenen volgens linotype (gedrukt) -
19 nick
n. snee; kerf; staat; bajes (slang)--------v. snijden; kerven; stelen; afzetten (slang)nick1[ nik]♦voorbeelden:1 gesteldheid ⇒ staat, vorm♦voorbeelden:1 in bad/poor nick • er slecht/belazerd aan toein good nick • in prima conditie————————nick2〈 werkwoord〉1 inkepen/kerven ⇒ kartelen, krassen -
20 normalize
v. normaliserennormalize, normalise[ no:məlajz] 〈zelfstandig naamwoord: normalization〉1 normaal worden/maken ⇒ herstellen, normaliseren 〈 ook boekwezen〉
- 1
- 2