-
41 cannon
-
42 cock
n. haan, kemphaan; makker; kraan, tap; lul (penis)--------v. overeind staan; spannen; scheef op zetten; een pistool trekkencock1[ kok] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:cock of the walk • dominant persoon————————cock2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ cock up cock up/ -
43 cop
n. politieagent; vangen, pakken--------v. smeris; arrestatiecop1[ kop] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————cop2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betrappen ⇒ grijpen, vangen♦voorbeelden: -
44 earth
n. aarde, grond; de aarde, aardbol; Israel (het land); aarding (elekt.), stof--------v. aarding; bedekken met aardeearth1[ ə:θ] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aarde ⇒ aardbodem, grond3 natuur♦voorbeelden:¶ come back/down to earth (with a bang/bump) • weer met beide benen op de grond komen te staan, uit een dagdroom ontwakenit cost the earth • het kostte een vermogenpromise the earth • gouden bergen belovendown to earth • met beide benen op de grond, nuchter, eerlijkwhy on earth • waarom in vredesnaam————————earth2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
45 flannel
n. flanelflannel1[ flænl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 flanel♦voorbeelden:4 a pair of flannels • een witte flanellen (sport/cricket)pantalon————————flannel2————————flannel3〈werkwoord; flannelled〉 〈 Brits-Engels〉 -
46 half
adj. halveren--------adv. helft--------n. helft, gedeelte van twee gelijke delen; een van een paar; een van de twee gelijkwaardige spelperiodes in een spel (Sport); helft van de tijd die gespeeld is in sport; ; halfspeler (bij voetbal)half1[ ha:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud in betekenis 0.1 alleen: halves [ha:vz], in betekenis 0.2 ook regelmatig〉2 〈voornamelijk verkorting; benaming voor〉een half/halve ⇒ halve pint 〈 ongeveer 0, 28 l〉; 〈 sport〉 speelhelft3 → halfback halfback/♦voorbeelden:cut in half/into halves • halverenone/a half • de/een helfthe's too clever by half • hij is veel te sluwdo something by halves • iets maar half doen→ better better/————————half2〈voornaamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; soms moeilijk te scheiden van het zelfstandig naamwoord〉1 de helft♦voorbeelden:half of six is three • de helft van zes is drie————————half3〈bijwoord; vaak als eerste deel van samenstelling met bijvoeglijk naamwoord of deelwoord〉♦voorbeelden:only half cooked • maar half gaarI half wish • ik zou bijna willenhalf as much/many again • anderhalf maal zoveelhe didn't do half as badly as we'd thought • hij deed het lang zo slecht niet als we gedacht haddenhalf past/after one • half tweehalf and half • half en/om half 〈 ook figuurlijk〉〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 not half bad • lang niet kwaad 〈 schitterend; understatement〉not half strong enough • lang niet sterk genoeg————————half4♦voorbeelden:half the profits • de helft van de winsthalf your time • de helft van je tijd -
47 hall
-
48 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
49 indent
n. schriftelijke bestelling; (regel laten) inspringen; kartelen, inkepen; een getande insnijding--------v. insnijden; inspringen (van een regel in een tekst); inbijten, aanvreten; doorboren; deukenindent1[ indent] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 deuk————————indent2[ indent]♦voorbeelden:1 kartelen ⇒ kerven, inkepen2 schriftelijk/per orderbrief bestellen♦voorbeelden:1 an indented coastline • een ingesneden/grillige kustlijn -
50 linkman
n. fakkeldrager[ lingkmæn] 〈meervoud: men〉 -
51 local
adj. plaatselijk; gedeeltelijk; stop lijn (trein, bus)--------n. plaatselijke; plaatselijke inwoner(ster); lokaal nieuws; plaatselijke afdeling, lokale (bus-)lijnlocal1[ lookl] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 → locale locale/————————local21 plaatselijk ⇒ lokaal, buurt-, streek-2 plaatselijk ⇒ niet algemeen, beperkt♦voorbeelden:local call • lokaal gespreklocal colour • couleur localelocal derby • streekderby -
52 matey
adj. vriendschappelijk, kameraadschappelijk, intiem (Brits-Engels)--------n. (Brits-Engels) maatje, collega, vriend (Slang); vriendschappelijke benadering gebruikt tegen iemand die men niet kent[ meetie] 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉♦voorbeelden: -
53 piss
n. pis (slang)--------v. pissen, plassen, urineren; irriteren, boos makenpiss11 pis♦voorbeelden:take the piss out of someone • iemand voor de gek houden————————piss2♦voorbeelden:it pisses me off • ik ben het beu/zat, ik ben woest -
54 post
n. (in computers) de zelftest van de computer die gestart wordt wordt, de controles die de computer uitvoert al deze aangezet wordtpost1[ poost] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 paal ⇒ stijl, post2 〈 paardensport〉start/finishpaal ⇒ vertrekpunt, eindpunt4 post(bestelling) ⇒ postkantoor, brievenbus5 post ⇒ (stand)plaats, (leger)kamp6 betrekking ⇒ baan, ambt♦voorbeelden:4 by return of post • per kerende post, per omgaandeby post • per postit's in the post • het is onderweg————————post2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bekendmaken ⇒ aankondigen, openbaar maken3 posteren ⇒ plaatsen, uitzetten♦voorbeelden: -
55 proctor
n. toezichter; inspecteur[ proktə]3 〈Brits-Engels; religie〉 procurator 〈 vertegenwoordiger van de geestelijkheid bij anglicaanse synode〉 -
56 tick
n. tik, tikkend geluid; krediet; kleine parasitische bloedzuigende spin die soms de drager kan zijn van besmettelijke ziekten; licht matrasovertrek van matras of kussen; teken dat aangeeft dat iets genoteerd of gedaan is--------v. tikken; merkentick1[ tik] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————tick21 tikken♦voorbeelden:¶ what makes someone/something tick • wat het geheim is van iemand/iets, wat iemand drijft/wat het in beweging houdtII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
57 tinkle
n. gerinkel, getingel--------v. rinkelen, tinkelentinkle1[ tingkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gerinkel————————tinkle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
58 tip
n. tip, fooi; kant, punt, top; wenk; helling--------v. kieperen, kantelen; omkantelen, omver vallentip1[ tip] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 fooi5 tip ⇒ wenk, raad♦voorbeelden:————————tip2〈 tipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 van een tip/punt voorzien6 aantikken ⇒ eventjes aanraken, (aans)tippen♦voorbeelden:2 tip something up • iets schuin/op zijn kant houden8 I'm tipping Andrew as the next president • ik denk dat Andrew kans heeft de volgende voorzitter te worden→ tip off tip off/ -
59 Anglo
pref. engels, brits[ ænggloo] -
60 French
adj. Frans, betr. Frankrijk--------n. Frans(e) taal; taal gesproken in aantal landen (zoals in Canada, gedeelten van België, Zwitserland, in specifieke landen in Afrika en Caraïbisch gebied en in andere plaatsen); Fransman of Francaise (als bevolking); volkstaal--------n. French, familienaam; Daniel Chester French (1850-1931) Amerikaanse beeldhouwer die zittende marmeren beeld van Abraham Lincoln in Lincoln Memorial in Washington D.C. (V.S.) creëerdeFrench1[ frentsj]I 〈 eigennaam〉II 〈meervoud; werkwoord steeds meervoud; the〉————————French21 Frans♦voorbeelden:French chalk • kleermakerskrijt〈 Amerikaans-Engels〉 French doors • openslaande (tuin/balkon)deurenFrench kiss • tongzoentake French leave • er tussenuit knijpen〈Brits-Engels; informeel〉 French letter • condoom, kapotjeFrench windows • openslaande (tuin/balkon/terras)deuren
См. также в других словарях:
Shirley Bassey — Dame Shirley Bassey Shirley Bassey at Wembley Arena, 2006 Background information Birth name Shirley Veronica Bassey … Wikipedia
2008 Super 14 season — Infobox Super 14 year = 2008 format = Super 14 country = Australia, South Africa New Zealand imagesize = 185px caption = Official logo winners = CRUru count = 7th matches = 91 tries = 519 attendance = 2000000 top point scorer =Stephen Donald… … Wikipedia
2008 Currie Cup Premier Division — The 2008 Absa Currie Cup Premier Division season is contested from 20 June through to 25 October. The Currie Cup is an annual domestic competition for provincial rugby union teams in South Africa. The Vodacom FS Cheetahs will be looking at… … Wikipedia