-
1 clangour
n. gekletter, gerinkel, geratel; oproer -
2 clink
n. getinkel, gerinkel; nor--------v. ken, rinkelenc1[ klingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 getinkel ⇒ gerinkel, gek————————c21 ken ⇒ rinkelen, rammelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 jingle
n. gerinkel; rijmklank, rijmpje, jingle--------v. ringelen, bellen; rijmen (lied)jingle1[ dzjinggl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geklingel ⇒ gerinkel, getinkel————————jingle2〈 werkwoord〉1 (doen/laten) klingelen ⇒ (doen) rinkelen/tingelen -
4 smash
adj. met een klap; geweldig (succes)--------n. slag; gerinkel; klap, slag, dreun; groot succes; smash (tennis)--------v. breken, inslaan; verpletteren, vergruizen, vermorzelen, verpletteren; verpletterd worden, vermorzeld worden; failliet gaan; laten neerkomen; botsensmash1[ smæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 klap ⇒ slag, dreun♦voorbeelden:————————smash21 razen ⇒ beuken, botsen♦voorbeelden:♦voorbeelden:2 smash in • in elkaar slaan, inslaan————————smash3〈 bijwoord〉 -
5 tinkle
n. gerinkel, getingel--------v. rinkelen, tinkelentinkle1[ tingkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gerinkel————————tinkle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
6 chink
n. spleet, kier, opening; iemands zwakke plek, achilleshiel; geklingel, gerinkel (v. geld); spleetoog (chinees)(slang)chink1[ tsjingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spleet ⇒ opening, gat♦voorbeelden:he watched them through a chink in the wall • hij zag hen door een spleet in de muur————————chink2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
7 clack
n. klik, klap, tik, geklepper--------v. klepperen, klikkenclack1[ klæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klik ⇒ klap, tik, geklepper♦voorbeelden:————————clack2〈 werkwoord〉1 klepperen ⇒ klikken, tikken♦voorbeelden: -
8 clacks of cups and saucers
-
9 clang
n. metalige klank--------v. rinkelen, kletterenclang1[ klæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————clang2〈 werkwoord〉1 (metalig) (doen) ken ⇒ luiden, rinkelen, kletteren, (doen) galmen -
10 clank
n. gerinkel, gekletter--------v. (laten) rinkelenclank1[ klængk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 metaalgerinkel ⇒ gekletter, geratel, gerammel————————clank2〈 werkwoord〉1 (laten) rinkelen ⇒ rammelen (met), (laten) ratelen -
11 jangle
n. schril geluid; luidruchtige ruzie--------v. krijsen; rammelen, rinkelenjangle1[ dzjængl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wanklank————————jangle21 kletteren ⇒ rinkelen, rammelen2 vals/schril ken ⇒ wanklank geven♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen kletteren ⇒ doen rinkelen/rammelen2 vals/schril doen ken♦voorbeelden: -
12 rattle
n. rammelaar, ratel; gekletter--------v. rammelen, ratelen; van streek brengenrattle1[ rætl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rattle21 rammelen ⇒ ratelen, kletteren♦voorbeelden:¶ rattle through something • iets afraffelen, iets gauw afmakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 heen en weer rammelen ⇒ schudden, rinkelen/rammelen met2 afraffelen ⇒ opdreunen, aframmelen -
13 ring
n. bel; ring; cirkel; kring; geluid; piste--------v. bellen, telefoneren; omsingelen, omringenring1[ ring]1 ring ⇒ kring; piste, arena♦voorbeelden:her offer has a suspicious ring • er zit een luchtje aan haar aanbodII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 het boksen ⇒ bokswereld, ring2 circus ⇒ circuswereld, piste♦voorbeelden:————————ring2〈 werkwoord〉————————ring32 bellen ⇒ de klok luiden, aanbellen♦voorbeelden:1 ring true • oprecht/gemeend ken→ ring up ring up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen/laten rinkelen ⇒ luiden♦voorbeelden:→ ring up ring up/ -
14 tintinnabulation
-
15 jingly
adj. geklingel, gerinkel -
16 ring of a coin
het gerinkel van de munt -
17 tinkling
adj. tingelend, lijkend op een hoog bellend geluid van een kleine bel--------n. gerinkel, jingle, serie rinkels; (Zoölogie) spreeuw afkomstig uit Jamaica
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский