Перевод: со всех языков на английский

с английского на все языки

bow+light

  • 21 огонь

    fire, light
    * * *
    ого́нь м.
    1. (пламя, пожар) fire, flame
    гаси́ть ого́нь — extinguish [put out] the fire
    ого́нь га́снет — the fire dies out
    засыпа́ть ого́нь ине́ртной пы́лью — blanket the fire with rock [stone] dust
    подави́ть ого́нь — smother the fire
    2. ( освещение) light
    выходи́ть на огни́ ав.line up on the approach lights
    гаси́ть (освети́тельный) ого́нь — extinguish [put out] a light
    нести́, напр. я́корный ого́нь мор. — carry [display, exhibit], e. g., an anchor light
    аэронавигацио́нный ого́нь — navigation [position] light
    аэронавигацио́нный, хвостово́й ого́нь — (a) stern navigation light
    бакобо́ртный ого́нь мор.port position light
    бортово́й, ле́вый ого́нь — port position light
    бортово́й, пра́вый ого́нь — starboard-position light
    ого́нь ВПП ав. — contact [runway] light
    уви́деть [вы́йти на] огни́ ВПП — pick up the runway lights
    ого́нь ВПП, входно́й — approach threshold light
    гакабо́ртный ого́нь мор. — after [stern] light
    загради́тельный ого́нь — obstruction light
    затмева́ющийся ого́нь — occulting light
    кильва́терный ого́нь — formation keeping light
    мига́ющий ого́нь — blinker light
    опознава́тельный ого́нь — identification light
    откры́тый ого́нь — open flame, naked light
    отличи́тельный ого́нь мор.side light
    отличи́тельный, ле́вый ого́нь мор.port (side) light
    отличи́тельный, пра́вый ого́нь мор.starboard (side) light
    пограни́чный ого́нь ав.boundary light
    ого́нь подхо́да к ВПП — light
    поса́дочный ого́нь — landing light
    ого́нь приближе́ния — approach light
    про́блесковый ого́нь — flashing light
    ого́нь спаса́тельного жиле́та ав., мор.survivor locator light
    ство́рный ого́нь — мор. leading light; ав. alignment light
    стоя́ночный ого́нь ав.park(ing) light
    то́повый ого́нь мор. — masthead [steaming, top] light
    фарва́терный ого́нь — fairway light
    ходово́й ого́нь мор.running light
    шта́нговый ого́нь мор. — bow [head, stem] light
    я́корный ого́нь — anchor light

    Русско-английский политехнический словарь > огонь

  • 22 licht

    licht1
    het
    voorbeelden:
    1   tussen licht en donker in the twilight
         waar zit de knop van het licht? where's the light-switch?
         licht en schaduw light and shade
         figuurlijkhet groene licht geven/krijgen give/get the green light/the go-ahead
         groot licht full beam
         figuurlijkwe moeten dat in het juiste licht proberen te zien we must try to put that in the proper light/perspective
         figuurlijkdat werpt een nieuw licht op de zaak that puts things in a different light
         figuurlijkiets in een nieuw/ander licht zien see something in a new/another light
         door rood licht rijden drive/go through a red light
         het licht aan-/uitdoen put/ schakelaar ookturn the light on/off
         er brandde nog licht op de studeerkamer there was still (a) light (on) in the study
         figuurlijkhet licht doen zien bring out, produce; boek ook publish
         figuurlijknu gaat mij een licht op now I see; bij het horen van iets that rings a bell
         met gedimde lichten with dimmed (head)lights
         〈figuurlijk; schertsend〉 het licht gezien hebben have seen the light
         figuurlijktoen ging er een lichtje (bij me) op then it dawned (up)on me
         figuurlijkzij gunnen elkaar het licht in de ogen niet they wouldn't give each other the time of day
         hij is geen licht he's no genius
         licht maken light up; elektrisch turn on the light; lucifer strike a light
         figuurlijkzijn licht bij iemand opsteken go to someone for information
         het licht staat op rood the light's red
         licht uitstralen give out/ wetenschappelijk radiate light
         overal viel het licht uit ook all the lights went out
         licht werpen op shed light on ook figuurlijk
         je hoeft geen licht te zijn om … you don't have to be a genius to …
         figuurlijkaan het licht brengen bring to light, reveal; ontdekken uncover, unearth
         figuurlijkaan het licht komen come to light
         figuurlijkde waarheid komt toch aan het licht the truth is bound to come out
         figuurlijknu komt er licht in de zaak now we can see (light at) the end of the tunnel
         met de lichten knipperen flash (one's (head)lights)
         iets tegen het licht houden hold something (up) to the light ook figuurlijk
         ga eens uit mijn licht move out of my light please
         een fietser zonder licht a cyclist without (any) lights
    ¶   zijn licht onder de korenmaat zetten hide one's light under a bushel
         in het licht van de gebeurtenissen in the light of events
         in het licht daarvan such being the case
         in dat licht gezien viewed in that light
    ————————
    licht2
    [niet zwaar] light
    [goed verlicht] light bright
    [helder van kleur] ook in samenstellingen light pale zeer licht
    [soepel] light
    [niet fors] light delicate
    [weinig inspanning vragend] light easy
    [makkelijk verteerbaar] light
    [gering in omvang, van aard] light slight
    [met betrekking tot stemgeluiden] soft
    voorbeelden:
    1   licht geschut light artillery
         figuurlijk(gewogen en) te licht bevonden (tried and) found wanting
         figuurlijkiemand honderd gulden lichter maken swindle someone out of a hundred guilders
         figuurlijkzij voelde zich licht in het hoofd she felt light in the head
         veel te licht zijn be considerably underweight
         een kilo te licht a kilogram underweight
    2   het wordt al licht it's getting light
    3   lichte ogen light/pale eyes
         licht blauw light blue
    4   met lichte tred with a light tread
    5   een lichte motor a light motorcycle
    6   lichte lectuur/muziek light reading/music
    7   een licht ontbijt a light breakfast
    8   een lichte aanrijding a minor collision
         figuurlijkeen lichte afwijking hebben be a bit strange
         een lichte blessure a minor injury
         een lichte buiging a slight bow
         een lichte hartaanval a mild heart attack
         een lichte verkoudheid/griep(aanval) a slight cold, a touch of (the) flu
         lichte vorst (s)light frost
    II bijwoord
    [niet zwaar, helder, soepel] lightlylopen, slapen, met weinig bagage light
    [enigszins] slightly
    [gemakkelijk, gauw] easily
    [zeer] highly
    voorbeelden:
    1   deze fiets loopt lekker licht this bicycle is nice and light to ride
         licht slapen sleep light
    2   licht alcoholische dranken light alcoholic drinks
         licht opgemaakt lightly made-up
    3   licht verteerbaar (easily) digestible, light
         je moet daar niet te licht over denken you mustn't think (too) lightly of that
         zoiets wordt licht vergeten/over het hoofd gezien that sort of thing is easily forgotten/overlooked
    4   licht ontvlambare stoffen highly (in)flammable materials

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > licht

  • 23 hacer

    v.
    1 to do (realizar) (estudios, experimento, favor).
    ¿qué haces? what are you doing?
    tengo mucho que hacer I have a lot to do
    estoy haciendo segundo I'm in my second year
    ¿qué habré hecho con las llaves? what have I done with the keys?
    la carretera hace una curva there's a bend in the road
    Ella hace la tarea She does her work.
    2 to make.
    hacer un vestido/planes to make a dress/plans
    hacer un poema/una sinfonía to write a poem/a symphony
    hacer una fiesta to have a party
    para hacer la carne… to cook the meat…
    Ricardo hizo una casita Richard made a little house.
    Le hago estudiar I make him study.
    Nos hizo un problema He made us a problem (he made a problem for us)
    4 to do (arreglar) (casa, colada).
    5 to build (to build).
    han hecho un edificio nuevo they've put up a new building
    6 to make (movimientos, sonidos, gestos).
    le hice señas I signaled to her
    hacer ruido to make a noise
    el gato hace "miau" cats go "meow"
    debes hacer deporte you should start doing some sport
    8 to cause to look or seem (dar aspecto a).
    este espejo te hace gordo that mirror makes you look o seem fat
    9 to play (Cine & Teatro) (papel).
    hace el papel de la hija del rey she plays (the part of) the king's daughter
    10 to think, to reckon.
    a estas horas yo te hacía en París I thought o reckoned you'd be in Paris by now
    11 to be done to.
    Se me hizo una injusticia An injustice was done to me.
    12 to place.
    Haré una llamada a mi hermana I will place a call to my sister.
    13 to be made to.
    Se nos hizo pagar una gran suma We were made to pay a large amount.
    14 to be made for.
    Se me hizo una camisa A shirt was made for me.
    15 to travel, to make.
    Hicimos dos kilómetros We traveled two kilometers.
    * * *
    Present Indicative
    hago, haces, hace, hacemos, hacéis, hacen.
    Past Indicative
    Future Indicative
    Conditional
    Present Subjunctive
    Imperfect Subjunctive
    Future Subjunctive
    Imperative
    haz (tú), haga (él/Vd.), hagamos (nos.), haced (vos.), hagan (ellos/Vds.).
    Past Participle
    hecho,-a.
    * * *
    verb
    2) do
    3) be
    - hacer falta
    - hacerse
    * * *
    Para las expresiones hacer añicos, hacer gracia, hacerse ilusiones, hacer pedazos, hacerse de rogar, hacer el tonto, hacer las veces de ver la otra entrada.
    1. VERBO TRANSITIVO
    1) [indicando actividad en general] to do

    ¿qué haces? — what are you doing?

    ¿qué haces ahí? — what are you doing there?

    ¡eso no se hace! — that's not done!

    hacer el [amor] — to make love

    hacer la [guerra] — to wage war

    hacer algo por hacer —

    2) [en lugar de otro verbo] to do
    3) (=crear) [+ coche, escultura, juguete, ropa, pastel] to make; [+ casa] to build; [+ dibujo] to do; [+ novela, sinfonía] to write

    le cuesta trabajo hacer [amigos] — he finds it hard to make friends

    4) (=realizar) [+ apuesta, discurso, objeción] to make; [+ deporte, deberes] to do; [+ caca, pipí] to do; [+ nudo] to tie; [+ pregunta] to ask; [+ visita] to pay; [+ milagros] to do, work

    el gato hizo miau — the cat went miaow, the cat miaowed

    el árbol no hace mucha sombra — the tree isn't very shady, the tree doesn't provide a lot of shade

    ¿me puedes hacer el nudo de la corbata? — could you knot my tie for me?

    hacer un [favor] a algn — to do sb a favour

    hacer un [gesto] — [con la cara] to make {o} pull a face; [con la mano] to make a sign

    hacer un [recado] — to do {o} run an errand

    hacer [ruido] — to make a noise

    hacer [sitio] — to make room

    hacer [tiempo] — to kill time

    5) (=preparar) [+ cama, comida] to make

    hacer el pelo/las uñas a algn — to do sb's hair/nails

    hacer las [maletas] — to pack one's bags

    6) (=dedicarse a)

    ¿qué hace tu padre? — what does your father do?

    hacer [cine] — to make films

    hacer [teatro] — to act

    7) (=actuar)

    hacer un papel — to play a role {o} part

    8) (=sumar) to make

    y cincuenta céntimos, hacen diez euros — and fifty cents change, which makes ten euros

    9) (=cumplir)

    voy a hacer 30 años la próxima semana — I'm going to be 30 next week, it's my 30th birthday next week

    10) (=obligar) + infin to make

    hágale [entrar] — show him in, have him come in

    me lo hizo [saber] — he told me about it, he informed me of it

    hacer [que] + subjun

    11) (=mandar)
    + infin
    12) (=transformar) + adj to make
    13) (=pensar) to think

    yo le hacía más viejo — I thought he was older, I had him down as being older

    14) (=acostumbrar)
    15) (=ejercitar)
    16)

    hacer a algn [con] (=proveer)

    2. VERBO INTRANSITIVO
    1) (=comportarse)

    hacer [como] que {o} como si — to make as if

    hizo como que no se daba cuenta {o} como si no se diera cuenta — he made as if he hadn't noticed, he pretended not to have noticed

    2)

    [dar que] hacer — to cause trouble

    dieron que hacer a la policía — they caused {o} gave the police quite a bit of trouble

    3) (=importar)

    no le hace LAm it doesn't matter, never mind

    4) (=ser apropiado)

    ¿hace? — will it do?, is it all right?; (=¿de acuerdo?) is it a deal?

    5) (=apetecer)

    ¿te hace que vayamos a tomar unas copas? — how about going for a drink?, what do you say we go for a drink?

    ¿te hace un cigarrillo? — how about a cigarette?, do you fancy a cigarette?

    6) [seguido de preposición]
    hacer de (Teat) to play the part of hacer por (=intentar)

    hacer por hacer algo — to try to do sth, make an effort to do sth

    3. VERBO IMPERSONAL
    1) [con expresiones de tiempo atmosférico] to be

    hace calor/frío — it's hot/cold

    ¿qué tiempo hace? — what's the weather like?

    2) [con expresiones temporales]

    hace tres años que se fue — he left three years ago, it's three years since he left

    hace tres años que no lo veo — I haven't seen him for three years, it's three years since I (last) saw him

    ¿hace mucho que esperas? — have you been waiting long?

    [desde] hace cuatro años — for four years

    3) LAm (=haber, tener)
    4.
    See:
    * * *
    1.
    verbo transitivo
    1) ( crear) <mueble/vestido> to make; <casa/carretera> to build; < nido> to build, make; < coche> to make, manufacture; < túnel> to make, dig; <dibujo/plano> to do, draw; < lista> to make, draw up; < resumen> to do, make; < película> to make; <nudo/lazo> to tie; <pan/pastel> to make, bake; <vino/café/tortilla> to make; < cerveza> to make, brew

    me hizo un lugar or sitio en la mesa — he made room o a place for me at the table

    2)
    a) (efectuar, llevar a cabo) < sacrificio> to make; < milagro> to work, perform; <deberes/ejercicios/limpieza> to do; < mandado> to run; <transacción/investigación> to carry out; < experimento> to do, perform; < entrevista> to conduct; <gira/viaje> to do

    ¿me haces un favor? — will you do me a favor?

    hicimos un tratowe did o made a deal

    b) <cheque/factura> to make out, write out
    3) (formular, expresar) <declaración/promesa/oferta> to make; <proyecto/plan> to make, draw up; <crítica/comentario> to make, voice; < pregunta> to ask

    hacer caca — (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq)

    hacer pis or pipí — (fam) to have a pee (colloq)

    hacer sus necesidades — (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

    5) ( adquirir) <dinero/fortuna> to make; < amigo> to make
    6) (preparar, arreglar) < cama> to make; < maleta> to pack

    hice el pescado al hornoI did o cooked the fish in the oven

    tengo que hacer la comida — I must make lunch; ver tb comida 2) b)

    7)
    a) (producir, causar) < ruido> to make

    las vacas hacen `mu' — cows go `moo'

    8) ( recorrer) <trayecto/distancia> to do, cover
    9) (en cálculos, enumeraciones)

    son 180... y 320 hacen 500 — that's 180... and 320 is o makes 500

    10)

    hacen una obra de Ibsenthey're doing o putting on a play by Ibsen

    deberías hacer ejercicioyou should do o get some exercise

    ¿hace algún deporte? — do you play o do any sports?

    b) (como profesión, ocupación) to do
    c) ( estudiar) to do

    hace Derechoshe's doing o studying o reading Law

    11)
    a) (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do

    niño, eso no se hace! — you mustn't do that!

    qué se le va a hacer! or qué le vamos a hacer! — what can you o (frml) one do?

    hacerla — (Méx) (fam) to make it (colloq)

    hacerla (buena) — (fam)

    ahora sí que la hice!now I've (really) done it!

    hacérsela buena a alguien — (Méx) to keep one's word o promise to somebody

    soñé que te sacabas la lotería - házmela buena!I dreamed you won the lottery - if only!

    b) (dar cierto uso, destino, posición) to do

    y el libro ¿qué lo hice? — (CS, Méx fam) what did I do with the book?

    12) (esp Esp) ( actuar como)

    hacer el tontoto act o play the fool

    voy a escribirle - deja, yo lo haré — I'm going to write to him - don't bother, I'll do it

    14) (Méx, RPl fam) (afectar, importar)

    ¿qué le hace? — so what? what does it matter?

    15) (transformar en, volver) to make

    te hará hombre, hijo mío — it will make a man of you, my son

    17) (inducir a, ser causa de que)

    hacer algo/a alguien + inf — to make something/somebody + inf

    todo hace suponer que... — everything suggests that o leads one to think that...

    hacer que algo/alguien + subj — to make something/somebody + inf

    18) ( obligar a)

    hacer + inf a alguien — to make somebody + inf

    hacer que alguien + subj — to make somebody + inf

    19)

    hacer hacer algoto have o get something done/made

    hice acortar las cortinasI had o got the curtains shortened

    20) (suponer, imaginar)
    2.
    hacer vi
    1)
    a) (obrar, actuar)

    ¿cómo se hace para que te den la beca? — what do you have to do to get the scholarship?

    ¿cómo hacen para vivir con ese sueldo? — how do they manage to live on that salary?

    hacerle a algo — (Chi, Méx fam)

    hacer y deshacer — to do as one pleases, do what one likes

    b) (+ compl)

    hiciste bien en decírmeloyou did o were right to tell me

    mamá, ya hice! — (esp AmL) Mommy, I've been o I've finished!

    hacer de cuerpo or de vientre — (frml) to have a bowel movement (frml)

    3) (fingir, simular)

    hizo como que no me había vistohe made out o pretended he hadn't seen me

    haz como si no supieras nadaact as if o pretend you don't know anything about it

    4) ( servir)

    hacer de algo: esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning; la escuela hizo de hospital — the school served as o was used as a hospital

    hacer de algo/alguien — to play (the part of) something/somebody

    hacía de `malo' — he played the bad guy

    6) (+ compl) ( sentar) (+ me/te/le etc)

    la trucha me hizo mal — (AmL) the trout didn't agree with me

    8)

    no le hace — ( no tiene importancia) it doesn't matter; ( no sirve de excusa) that's no excuse

    ¿no le hace que tire la ceniza aquí? — do you mind if I drop the ash here?

    9) (en 3a pers) (frml) (tocar, concernir)

    por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud — as far as your application is concerned

    10) (Esp fam) ( apetecer)

    ¿(te) hace una cerveza? — care for a beer?, do you fancy a beer? (BrE colloq)

    3.
    hacer v impers
    1)

    hace frío/calor/sol/viento — it's cold/hot/sunny/windy

    b) (fam & hum)

    hace sed ¿verdad? — it's thirsty weather/work, isn't it?

    parece que hace hambre — you/they seem to be hungry

    ¿cuánto hace que se fue? — how long ago did she leave?

    hace poco/un año — a short time/a year ago

    4.
    1) hacerse v pron

    hágase la luz — (Bib) let there be light; (+ me/te/le etc)

    se le ha hecho una ampollashe's got o she has a blister

    por fin se le hizo ganar el premioshe finally got to win the award

    3)
    a) (refl) ( hacer para sí) <café/falda> to make oneself
    b) (caus) ( hacer que otro haga)
    4) ( causarse)

    ¿qué te hiciste en el brazo? — what did you do to your arm?

    ¿te hiciste daño? — did you hurt yourself?

    todavía se hace pis/caca — (fam) she still wets/messes herself

    6) (refl) ( adquirir) to make
    7)
    a) (volverse, convertirse en) to become

    hacerse famoso/monja — to become famous/a nun

    se está haciendo tarde — it's getting late; (+ me/te/le etc)

    c) ( cocinarse) pescado/guiso to cook
    d) (AmL) ( pasarle a)

    ¿qué se habrá hecho María? — what can have happened to María?

    8) ( resultar)

    esto se hace muy pesado — this gets very boring; (+ me/te/le etc)

    9) ( dar impresión de) (+ me/te/le etc)

    se me hace que está ofendidaI get the feeling o impression that she's upset

    se me hace que va a lloverI think o I have a feeling it's going to rain

    hacérsele a alguien — (Chi fam) to back out

    10) (caus)

    hacerse + inf: hazte respetar make people respect you; el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming; un chico que se hace querer a likable kid; se hizo construir una mansión he had a mansion built; hazte ver por un médico — (AmL) go and see a doctor

    hacerse a algo/+ inf — to get used to something/-ing

    12) ( fingirse)

    ¿éste es bobo o se (lo) hace? — (fam) is this guy stupid or just a good actor? (colloq)

    no te hagas el sordodon't pretend o act as if you didn't hear me

    yo me hice — (Méx fam) I pretend not to notice

    13) ( moverse) (+ compl) to move

    hacerse atrás/a un lado — to move back/to one side

    15) hacerse de (AmL)

    tengo que hacerme de dineroI must get o lay my hands on some money

    * * *
    = accomplish, design (for/to), be up to, cause, conduct, do, devise, produce, render, compose, make, get (a)round to, make out, get round to, brew.
    Ex. If a library prefers to simplify records in particular areas, this can usually be accomplished by not entering particular types of information.
    Ex. In lists designed for international use a symbolic notation instead of textual notes may be used.
    Ex. When I saw what he was up to, I drew back for a punch and hit him so hard on the nose that he fell on his back and lay there for some time, so that his wife stood over him and cried out 'Mercy! You've done my husband in!'.
    Ex. As usage of the language causes terms to become anachronistic, or as increases in our level of awareness reveal undesirable connotations, we seek to change subject heading terms.
    Ex. Obviously, this tagging must be conducted manually.
    Ex. In all these cases where scientists studied what crafstmen knew how to do the resulting benefits have accrued to science not to technology.
    Ex. Special classification schemes are generally devised for an application in which no major general scheme is suitable.
    Ex. The present OCLC system does not produce catalog cards in sets, but if it did it could produce over 6,000 different sets for one title.
    Ex. So strongly was it felt by proponents of change that just such unconscious biases rendered libraries 'part of the problem, instead of the solution'.
    Ex. There have never been any attempts to compose a bibliography of US government documents relating to international law.
    Ex. This concept comes mainly from the military, where a designated number of troops make a squad, a platoon, a regiment, etc..
    Ex. The article is entitled 'A list of lists of Web sites to check out: getting organized and getting around to it are two different things'.
    Ex. The cards for those headings should be removed from the index and new cards made out if necessary.
    Ex. The government have been making noises about it for some time but haven't quite got round to it.
    Ex. The goddess owned a potent magick cauldron in which she planned to brew a special liquid for her ugly son.
    ----
    * acceder haciendo clic = click.
    * acusación + hacer = accusation + level.
    * aguja de hacer croché = crochet hook, crochet needle.
    * aguja de hacer ganchillo = crochet hook, crochet needle.
    * aguja de hacer punto = knitting needle.
    * algo diverto que hacer = fun thing to do.
    * Algo que se hace para matar el tiempo = time filler.
    * al hacer esto = by so doing, in so doing, by doing so, in doing so.
    * a medio hacer = halfway done, half done.
    * anunciado desde hace tiempo = long-heralded.
    * aprender haciendo = learn by + doing.
    * batir hasta hacer espuma = work up + a lather.
    * ¡bien hecho! = the way to go!.
    * buscar una forma de hacer (algo) = develop + way + to make + Nombre.
    * contenedor para hacer compost = compost bin.
    * continuar con el buen hacer = keep up + the good work, keep up + the great work.
    * continuar haciendo algo = get on with + Nombre.
    * cuando hace frío = in the cold.
    * cumplido hace tiempo = long overdue.
    * decidir hacer = spring for.
    * decidir qué hacer con = make + disposition of.
    * de hace años = of years ago.
    * de hace muchos años = long-standing.
    * de hace mucho tiempo = age-old, long-lost.
    * de hace siglos = of yore.
    * de hace varios siglos = centuries-old.
    * dejar de hacer huelga = cross + the picket line.
    * dejar que Alguien haga las cosas a su manera = let + Nombre + do things + Posesivo + (own) way.
    * dejar sin hacer = leave + undone.
    * desde hace algún tiempo = for some time past, for days.
    * desde hace años = over the years, for years past, for years.
    * desde hace la tira (de tiempo) = for yonks, for yonks and yonks.
    * desde hace muchísimo tiempo = in ages (and ages and ages).
    * desde hace muchos años = for years.
    * desde hace mucho tiempo = for ages, long-time [longtime], long since, in ages (and ages and ages).
    * desde hace siglos = for yonks, for yonks and yonks.
    * desde hace tanto tiempo = so long.
    * desde hace tiempo = long [longer -comp., longest -sup.], over the years, for a long time, long since, for some time.
    * desde hace un montonazo de tiempo = for yonks and yonks.
    * desde hace un montón de tiempo = for yonks.
    * desde hace un par de + Tiempo = in these past couple of + Tiempo.
    * desde hace varios años + Presente = for several years + Pretérito Perfecto.
    * desde hace ya algún tiempo = for some time now.
    * desde hace ya años = for years now.
    * difícil de hacer = hard to do.
    * donde fueres haz lo que vieres = when in Rome (do as the Romans do).
    * dos entuertos no hacen un derecho = two wrongs do not make a right.
    * el que las hace, las paga = you've made your bed, now you must lie in it!.
    * encargado de hacer el presupuesto = budgetmaker.
    * esfuerzo + hacer sudar = work up + a lather.
    * es más fácil decirlo que hacerlo = easier said than done.
    * esperado hace tiempo = overdue.
    * esperar sin nada que hacer = kick + Posesivo + heels.
    * establecido desde hace tiempo = long-established.
    * estar haciendo = be up to.
    * estar haciendo Algo = have + Nombre + on the go.
    * estar haciendo algo que no se debe = be up to no good.
    * estar sin hacer nada = sit + idle, stand + idle.
    * existir desde hace años = be around for years.
    * frotar hasta hacer espuma = lather.
    * hace algunos años = some years ago.
    * hace algún tiempo = some time ago, a while back, some while ago, sometime back.
    * hace años = years ago.
    * hace demasiado tiempo = too long ago.
    * hacer huir en batalla = route.
    * hace la tira (de tiempo) = yonks, yonks and yonks.
    * hace miles de años = aeons ago.
    * hace muchas lunas = all those many moons ago, many moons ago.
    * hace muchísimos años = a great many years ago.
    * hace muchísimo tiempo = ages (and ages) ago, aeons ago, yonks.
    * hace muchos años = many years ago.
    * hace mucho tiempo = long since, all those many moons ago, many moons ago.
    * hace muy poco tiempo = a short time ago.
    * hace + Número + años = Número + years ago.
    * hace poco tiempo = a short time ago.
    * hacer a Alguien pasar vergüenza = embarrass.
    * hacer a Alguien precavido = put + Nombre + on + Posesivo + guard.
    * hacer abono orgánico = compost.
    * hacer acampada = camp.
    * hacer accesible a través de = make + available through.
    * hacer ademanes = flail about, gesticulate.
    * hacer aflorar = bring to + the surface.
    * hacer aflorar sentimientos de antagonismo = bring to + the surface + feelings of antagonism.
    * hacer ágil = limber up.
    * hacer agua = Negativo + hold + water.
    * hacer agua(s) = spring + a leak.
    * hacer a gusto del consumidor = make to + order.
    * hacer ajustes = make + adjustment.
    * hacer alarde de = boast, flaunt, brag, show off.
    * hacer alegaciones = plead.
    * hacer Algo a hurtadillas = sneak.
    * hacer algo alocado = do + something footloose and fancy-free.
    * hacer algo al respecto = do + something about it.
    * hacer Algo con dificultad = muddle through, plod (along/through).
    * hacer Algo con mucho esfuerzo = plod (along/through).
    * hacer algo con respecto a = do + something about.
    * hacer Algo de cara a la galería = play to + the gallery.
    * hacer Algo en exceso = push + Nombre + too far.
    * hacer algo funcionar = make + Nombre + tick.
    * hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.
    * hacer Algo para la galería = play to + the gallery.
    * hacer algo poco a poco = eat away at.
    * hacer algo por amor al arte = labour of love.
    * hacer Algo por + Posesivo + propia cuenta = make + Posesivo + own arrangements.
    * hacer Algo posible = make + provision for.
    * hacer Algo puré = mash.
    * hacer Algo rápidamente = put together.
    * hacer Algo realidad = make + Nombre + come true.
    * hacer Algo sin ser visto = sneak.
    * hacer Algo sobre la marcha = play + Nombre + by ear.
    * hacer Algo trocitos = tear + Nombre + to shreds, tear + Nombre + to bits.
    * hacer algunos comentarios sobre lo que Alguien ha dicho = take + a few cracks at.
    * hacer alusión a = make + allusion to, make + reference to.
    * hacer a mano = handcraft.
    * hacer a medida = custom-make, make to + order.
    * hacer a medida para satisfacer los requisitos = tailor to + meet the specification.
    * hacer amigos = win + friends.
    * hacer amistad = make + friend.
    * hacer amistad con = make + friends with, befriend.
    * hacer amistades = friend.
    * hacer ampollas = blister.
    * hacer anotaciones = annotate, mark + Nombre + up.
    * hacer añicos = shatter, blow + Nombre + to bits, smash + Nombre + to bits, tear + Nombre + to bits.
    * hacer aparecer = cause + display of.
    * hacer a partir de = make out of.
    * hacer apología = make + apology.
    * hacer arreglos florales = arrange + flowers.
    * hacer artesanalmente = handcraft.
    * hacer asequible = make + amenable.
    * hacer atractivo = endear.
    * hacer a un lado = nudge + Nombre + aside, push aside.
    * hacer autostop = thumb + a lift, hitch + a ride.
    * hacer avances = make + headway.
    * hacer avanzar = nudge + Nombre + forward, push + the frontiers of, nudge + Nombre + along, nudge + Nombre + into, push + the boundaries of.
    * hacer avanzar el conocimiento = push back + the frontiers of knowledge.
    * hacer avanzar hacia = nudge + Nombre + toward.
    * hacer averiguaciones = make + enquiry.
    * hacer bajar = force down.
    * hacer balance de = take + stock of.
    * hacer barrabasadas = play + pranks.
    * hacer basto = coarsen.
    * hacer bien = do + good.
    * hacer borrón y cuenta nueva = start with + a clean slate, cut + Posesivo + losses, turn over + a new leaf.
    * hacer borroso = blur.
    * hacer bromas = banter.
    * hacer bucles = loop.
    * hacer buenas migas = hit it off.
    * hacer buen uso de Algo = put to + good use.
    * hacer bulla = kick up + a stink, kick up + a fuss, raise + a stink, make + a stink (about), make + a racket, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row.
    * hacer bulto = bulge.
    * hacer búsquedas en = search through.
    * hacer caca = take + a dump.
    * hacer caer = oust.
    * hacer caja = tally up + sales, balance + the cash, reconcile (with), balance + the cash drawer.
    * hacer caja con = cash in on, ride (on) + Posesivo + coattails.
    * hacer callar = shush, hush, quieten.
    * hacer cambiar = swing + Persona.
    * hacer cambiar las cosas = turn + the tide on.
    * hacer cambios en la búsqueda = renegotiate + search.
    * hacer cambios indebidamente = tamper (with).
    * hacer campaña = campaign, stump, go out on + the road.
    * hacer cara a = brave.
    * hacer caso = take + notice, listen (to).
    * hacer caso a Alguien = take + Posesivo + word for it.
    * hacer caso (a/de) = pay + attention to.
    * hacer caso omiso = disregard, brush aside, go + unheeded, fall on + deaf ears, meet + deaf ears, thumb + Posesivo + nose at, dismiss with + the wave of the hand, fly in + the face of, push aside.
    * hacer caso omiso de = be oblivious of/to.
    * hacer chanchullos = fiddle.
    * hacer chatting = chat.
    * hacer circular = pass around.
    * hacer circular por = circulate round.
    * hacer cisco = tear + apart, wipe + the floor with.
    * hacer coincidir (con) = reconcile (with).
    * hacer cola = queue up.
    * hacer colectas = exact + contributions.
    * hacer comentarios = air + comments.
    * hacer como el avestruz = bury + Posesivo + head in the sand (like an ostrich), stick + Posesivo + head in the sand.
    * hacer como si nada = play it + cool.
    * hacer comparaciones = draw + comparisons, make + comparisons.
    * hacer comparecer = arraign.
    * hacer compatible (con) = reconcile (with).
    * hacer compost = compost.
    * hacer compras = do + shopping.
    * hacer comprender = bring + home.
    * hacer con Alguien lo que Uno quiera = be like putty in + Posesivo + hands.
    * hacer concesiones = make + allowances.
    * hacer conjeturas = speculate.
    * hacer constar = state.
    * hacer contrabando = smuggle.
    * hacer copias = make + multiple copies.
    * hacer copias mediante multicopista por disolvente = spirit duplication.
    * hacer correr la voz = spread + the word, spread + the good word, pass on + the good word, spread + the news.
    * hacer cosas = get + things done.
    * hacer cosquillas = tickle.
    * hacer creer = lead to + believe, lull + Nombre + into thinking.
    * hacer crítica = find + fault with.
    * hacer croché = crochet.
    * hacer cuadrar (con) = reconcile (with).
    * hacer cuadrar las cuentas = reconcile + receipts.
    * hacer cuadras las facturas = reconcile + receipts.
    * hacer cualquier cosa = do + anything, give + Posesivo + right arm.
    * hacer cumplir = uphold.
    * hacer cumplir la disciplina = enforce + discipline.
    * hacer cumplir la legislación = enforce + legislation.
    * hacer cumplir la ley = law enforcement, enforce + law, legal enforcement.
    * hacer cumplir una norma = enforce + standard.
    * hacer cumplir una política = uphold + policy.
    * hacer cumplir unas normas = enforce + policy.
    * hacer daño = do + harm, hurt.
    * hacer dar vueltas = gyrate.
    * hacer de = make out of.
    * hacer de carabina = play + gooseberry.
    * hacer declamaciones = declaim.
    * hacer dedo = hitch + a ride, thumb + a lift.
    * hacer de la noche día = burn + the candle at both ends.
    * hacer del mismo molde = cast in + the same mould as.
    * hacer de nuevo = redo [re-do], remake.
    * hacer de + Posesivo + parte = do + Posesivo + bit.
    * hacer derretir el hielo = de-ice [deice].
    * hacer desaparecer = eradicate, dispel, banish.
    * hacer desaparecer una división = blur + division.
    * hacer desaparecer un mito = dispel + myth.
    * hacer descuento = discount.
    * hacer desfilar = parade.
    * hacer detonar = detonate.
    * hacer de tripas corazón = bite + the bullet.
    * hacer diabluras = play + pranks.
    * hacer diana = hit + home.
    * hacer difícil = make + it + difficult, make + difficult.
    * hacer dinero = make + money.
    * hacer dudar = make + Nombre + doubt, misgive.
    * hacer eco = echo, resonate.
    * hacer eco de = echo.
    * hacer efectivo = cash in.
    * hacer efectivo en metálico = pay in + cash.
    * hacer ejercicio físico = work out.
    * hacer ejercicios de calentamiento = limber up.
    * hacer el aire irrespirable = choke + the air.
    * hacer el amor = make + love.
    * hacer el avío = get + ready.
    * hacer el balance de cuentas = balance + the cash, balance + the cash drawer.
    * hacer el cambio = make + the change.
    * hacer el chorra = pissing into the wind.
    * hacer el deber de Uno = do + Posesivo + part.
    * hacer el dobladillo = hem.
    * hacer elección = make + choices.
    * hacer el esfuerzo necesario = pull + Posesivo + (own) weight.
    * hacer el indio = horse around/about.
    * hacer el intento = have + a go, give + it a shot, give + Nombre + a try, have + a stab at, take + a stab at, make + a stab at, give + it a whirl, give + it a try.
    * hacer el mal = do + evil.
    * hacer el mejor uso de = make + the best of.
    * hacer el monigote = fool around.
    * hacer el paripé = keep up + facade, put on + an act.
    * hacer el pasillo = form + a guard of honour.
    * hacer el pasillo de honor = form + a guard of honour.
    * hacer el recorrido normal = make + the rounds.
    * hacer el ridículo = make + a fool of + Reflexivo, make + an arse of + Reflexivo, make + a spectacle of + Reflexivo.
    * hacer el testamento = testate.
    * hacer el tonto = fool around, horse around/about.
    * hacer el último esfuerzo = go + the last mile, go + the extra mile.
    * hacer encaje = tat.
    * hacer encaje de bolillos = do + the impossible, jump through + hoops, double over + backwards.
    * hacer encaje de bolillos para que cuadre Algo = juggle.
    * hacer encargos = run + errands.
    * hacer enemigos = make + enemies.
    * hacer entender = get across.
    * hacer erupción = erupt.
    * hacer escala = stop over.
    * hacer eses = zigzag.
    * hacer esperar = cool + Posesivo + heels.
    * hacer espuma = work up + a lather, froth.
    * hacer esquina con = form + right angles with.
    * hacer estallar = spark, ignite, touch off, blow up, let off.
    * hacer estallar en añicos = blow + sky high.
    * hacer estallar una bomba = bomb.
    * hacer estallar un guerra = ignite + war.
    * hacer esto = go along + this road.
    * hacer esto y aquello de un modo relajado = mess about, pootle, piddle around.
    * hacer esto y aquello de un modo relajado = mess around.
    * hacer esto y aquello sin prisas = pootle.
    * hacer estragos = lay + waste to, create + havoc, wreak + havoc, cause + havoc, take + Posesivo + toll (on).
    * hacer estragos en = play + havoc with.
    * hacer estrías = rifle.
    * hacer exenciones = make + exemptions.
    * hacer experimentos = institute + experiments.
    * hacer explícito = make + explicit.
    * hacer explotar = blow up.
    * hacer extensivo + Posesivo + agradecimiento = extend + Posesivo + thanks.
    * hacer factible = make + feasible.
    * hacer falta = need, must, have to, it + take.
    * hacer flexible = limber up.
    * hacer fortuna = make + Posesivo + fortune, make + a fortune, strike + it rich, strike + gold, hit + the jackpot.
    * hacer fotocopias = photoduplication [photo-duplication].
    * hacer fotografía = make + picture.
    * hacer fracasar = foil, derail.
    * hacer frente = combat, come to + terms with, contain, address + Nombre + head-on, meet + Nombre + head-on, tackle + Nombre + head-on, face + Nombre + head-on, engage.
    * hacer frente a = confront, deal with, face, face up to, meet, cope with, wrestle with, stand up to, brave, breast, address.
    * hacer frente a deudas = meet + debts.
    * hacer frente a gastos = meet + expenses.
    * hacer frente a la delincuencia = tackle + crime.
    * hacer frente a la inflación = combat + inflation.
    * hacer frente a la realidad = confront + reality, face + (the) facts, face + (up to) the fact that, face + reality.
    * hacer frente a la realidad (de que) = face + the truth (that).
    * hacer frente a las diferencias = face + differences.
    * hacer frente a la situación = tackle + situation.
    * hacer frente a la vida = cope.
    * hacer frente al cambio = manage + change.
    * hacer frente al futuro = face up to + the future.
    * hacer frente al hecho de que = face + (up to) the fact that.
    * hacer frente a los elementos = brave + the elements.
    * hacer frente a los hechos = face + facts.
    * hacer frente a tiempos difíciles = cope with + difficult times, cope with + difficult times.
    * hacer frente a una amenaza = address + threat.
    * hacer frente a una crisis = face + crisis, meet + crisis.
    * hacer frente a una incertidumbre = meet + uncertainty.
    * hacer frente a una necesidad = meet + need, serve + need.
    * hacer frente a una responsabilidad = meet + responsibility, face up to + responsibility.
    * hacer frente a un cambio = meet + change.
    * hacer frente a un gasto = meet + cost.
    * hacer frente a un problema = attack + problem, combat + problem, wrestle with + problem.
    * hacer frente a un reto = rise (up) to + challenge, confront + challenge, meet + challenge, embrace + challenge.
    * hacer fresco = be cool.
    * hacer funcionar = service, do + the trick.
    * hacer gala de = sport.
    * hacer gala del conocimiento que uno tiene = air + knowledge.
    * hacer ganchillo = crochet.
    * hacer garabatos = scribble, scrawl, doodle.
    * hacer girar = twiddle, twirl.
    * hacer gozar = delight.
    * hacer gracia = tickle + Posesivo + fancy.
    * hacer grandes esfuerzos por = take + (great) pains to.
    * hacer grandes progresos = make + great strides.
    * hacer guardar silencio = shush.
    * hacer hasta la presente = do + all along.
    * hacer hidrófugo = render + water-repellent.
    * hacer hincapié = emphasise [emphasize, -USA].
    * hacer hincapié en = put + a premium on.
    * hacer hincapié en una idea = hammer + point.
    * hacer historia = make + history, history in the making, go down in + history.
    * hacer honor al nombre de Uno = live up to + Posesivo + name.
    * hacer horas extraordinarias = work + overtime.
    * hacer horas extras = work + overtime.
    * hacer hueco = make + room (for).
    * hacer huelga = strike.
    * hacer huella = leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression.
    * hacer huir = drive away, chase + Nombre + off.
    * hacer imaginar = conjure up + an image of, conjure up + a vision of.
    * hacer impermeable = render + water-repellent.
    * hacer inalterable = set in + stone, set in + tablets of stone.
    * hacer incomprensible = render + incomprehensible, garble.
    * hacer indescifrable = render + indecipherable, garble.
    * hacer innecesario = obviate + the need for, make + redundant.
    * hacer insinuaciones = make + innuendoes.
    * hacer insinuaciones sobre = make + noises about, make + a noise about.
    * hacer insoluble = render + insoluble.
    * hacer inutilizable = render + useless.
    * hacer juego con = go with.
    * hacer juegos malabares = juggle.
    * hacer juegos malabares para que cuadre Algo = juggle.
    * hacer justicia = do + justice.
    * hacer la cama = make + the bed.
    * hacer la cuenta = tot up, tote up.
    * hacer la guerra = make + war.
    * hacer (la) mona = play + hooky, play + truant, skip + class.
    * hacer la paz = make + (the) peace.
    * hacer la pelota = butter + Nombre + up, toady, fawn (on/upon/over).
    * hacer la pelota a + Alguien = curry + favour with + Alguien.
    * hacer la pelotilla = toady, butter + Nombre + up.
    * hacer la prueba = give + it a whirl, give + it a shot, give + it a try.
    * hacer largos = swim + laps.
    * hacer las leyes más estrictas = tighten + laws.
    * hacer las maletas = pack up, pack + Posesivo + belongings, pack + Posesivo + things, pack + Posesivo + suitcases, pack + Posesivo + bags.
    * hacer las paces = heal + the breach, heal + the rift, bury + the hatchet, make + (the) peace, smoke + the peace pipe, smoke + the pipe of peace, bury + the tomahawk, bury + the war axe.
    * hacer la transición = make + the transition.
    * hacer la vida imposible = make + life hell.
    * hacer la vista gorda = look + the other way, turn + a blind eye to, pretend + not to have seen.
    * hacerle a Alguien un lavado de cerebro = brainwash.
    * hacerle las cosas fáciles a Alguien = play into + the hands of.
    * hacerle la vida más simple a todos = simplify + life for everyone.
    * hacerle una paja a un muerto = flog + a dead horse, beat + a dead horse, fart + in the wind.
    * hacerle un bombo a Alguien = knock + Alguien + up.
    * hacer llamada telefónica = make + telephone call.
    * hacer llorar = reduce + Nombre + to tears.
    * hacer llorar de emoción = move + Nombre + to tears.
    * hacerlo = do so, go ahead.
    * hacerlo bien = put + matters + right, get + it + right, be right on track.
    * hacer lo correcto = do + the right thing.
    * hacerlo de nuevo = go and do it again.
    * hacerlo difícil de + Infinitivo = make + it + hard to + Infinitivo.
    * hacer lo imposible = bend over backwards, do + the impossible, lean over + backwards, double over + backwards.
    * hacer lo imposible para = jump through + hoops.
    * hacerlo lo mejor que uno pueda = do + Posesivo + utmost, give + Posesivo + utmost, give + Posesivo + best.
    * hacerlo mal = get + it + (all) wrong.
    * hacer lo más acertado dadas las circunstancias = do + the best thing in the circumstances.
    * hacerlo más llevadero = make + life easier.
    * hacerlo mejor = do + a better job.
    * hacer lo mejor que Uno pueda = put + Posesivo + best into, give of + Posesivo + best.
    * hacer lo mejor que Uno puede = try + Posesivo + best, try + Posesivo + heart out.
    * hacerlo por uno mismo = do + it + on + Posesivo + own.
    * hacer lo que a Uno le de la gana = get away with + murder.
    * hacer lo que le corresponde a Uno = do + Posesivo + part.
    * hacer lo que uno dice que es capaz de hacer = live up to + Posesivo + claim.
    * hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.
    * hacer los deberes = do + homework.
    * hacerlo sin la ayuda de nadie = do + it + on + Posesivo + own.
    * hacerlo solo = do + it + on + Posesivo + own.
    * hacer los primeros pinitos = take + the first step.
    * hacerlo todo excepto = stop at + nothing short of.
    * hacerlo todo menos = stop at + nothing short of.
    * hacer malabarismos = juggle.
    * hacer malabarismos para que cuadre Algo = juggle.
    * hacer mandados = run + errands.
    * hacer maravillas = work + wonders.
    * hacer más consciente de Algo = heighten + awareness.
    * hacer más copias de Algo = produce + additional copies.
    * hacer más eficiente = streamline.
    * hacer más estricto = tighten.
    * hacer más fuerte = toughen.
    * hacer más inteligente = smarten.
    * hacer más interesante = spice up, add + spice.
    * hacer más preciso = tightening up.
    * hacer más rico = add + richness to.
    * hacer más riguroso = tighten, tightening up.
    * hacer más sabroso = pep up.
    * hacer más sofisticado = dumb up.
    * hacer mejor = give + Nombre + an edge.
    * hacer mejoras = make + improvements.
    * hacer mella = take + Posesivo + toll (on), leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression, hit + home.
    * hacer mella en = dent, make + a dent in, take + a bite out of.
    * hacer mención de/a = make + mention of.
    * hacer mezcla = mix + cement.
    * hacer milagros = work + wonders, work + miracles.
    * hacer mucha ilusión = be thrilled.
    * hacer mucho = do + much.
    * hacer mucho dinero = make + good money, earn + good money.
    * hacer mucho por = go + a long way (towards/to/in) + Gerundio.
    * hacer muchos aspavientos por Algo = make + a song and dance about.
    * hacer mucho tiempo que Algo ha desaparecido = be long gone.
    * hacer necesario = render + necessary.
    * hacer negocio = make + business.
    * hacer negocios = do + business, transact.
    * hacer + Nombre + llegar hasta aquí = get + Nombre + this far.
    * hacer + Nombre + responsable de = put + Nombre + in the driving seat.
    * hacer notar = bring to + Posesivo + attention, bring to + the attention, mark, note, bring to + notice, bring + attention to, bring to + Posesivo + notice.
    * hacer notar la presencia de = make + Posesivo + presence felt, make + Posesivo + presence known.
    * hacer novillos = play + hooky, skip + class, play + truant, bunk off, bunk + classes, skive, bunk + school.
    * hacer nudos = knot.
    * hacer objeciones contra = urge against.
    * hacer observaciones = comment on/upon.
    * hacer obsoleto = make + redundant.
    * hacer oídos sordos = turn + a deaf ear to.
    * hacer ordinario = coarsen.
    * hacer pagar tributos = exact + tributes.
    * hacer palmas = clap.
    * hacer paradas = make + stops.
    * hacer parecer = make + seem, make + Nombre + out to be.
    * hacer parecer pequeño = dwarf.
    * hacer partícipe = engage.
    * hacer pasajero = render + transitory.
    * hacer patochadas = fool around.
    * hacer payasadas = fool around.
    * hacer pedazos = shatter, smash + Nombre + to bits.
    * hacer peligrar = place + in jeopardy, imperil, endanger, pose + risk.
    * hacer pensar = provoke + thought, make to + think, lull + Nombre + into thinking, summon up + image.
    * hacer pensar en = conjure, conjure up + a picture of, bring to + mind, conjure up + an image of, conjure up, conjure up + a vision of.
    * hacer pequeños ajustes = tinker + around the edges, tinker with.
    * hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.
    * hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.
    * hacer perder el sentido a = make + nonsense of.
    * hacer perder la agilidad física = stale.
    * hacer perder la agilidad mental = stale.
    * hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.
    * hacer permanente = render + permanent.
    * hacer ping = ping.
    * hacer pipí = pee.
    * hacer pis = piss, pee, take + a leak, have + a leak, widdle, piddle.
    * hacer planes = plan, make + plans.
    * hacer poca distinción entre... y... = make + little distinction between... and....
    * hacer poco = do + little.
    * hacer popular = popularise [popularize, -USA].
    * hacer por encargo = make to + order.
    * hacer + Posesivo + agosto = make + a killing.
    * hacer + Posesivo + necesidades = relieve + Reflexivo, go + potty.
    * hacer + Posesivo + trabajo = get on with + Posesivo + work, do + Posesivo + business.
    * hacer posible = enable, provide for, make + possible, provide + a basis for, make + an opportunity.
    * hacer posible el crecimiento = accommodate + growth.
    * hacer preguntas = ask + questions, interrogate, air + questions, make + enquiry.
    * hacer preparativo = make + arrangements.
    * hacer preso = imprison, jail [gaol, -UK].
    * * *
    1.
    verbo transitivo
    1) ( crear) <mueble/vestido> to make; <casa/carretera> to build; < nido> to build, make; < coche> to make, manufacture; < túnel> to make, dig; <dibujo/plano> to do, draw; < lista> to make, draw up; < resumen> to do, make; < película> to make; <nudo/lazo> to tie; <pan/pastel> to make, bake; <vino/café/tortilla> to make; < cerveza> to make, brew

    me hizo un lugar or sitio en la mesa — he made room o a place for me at the table

    2)
    a) (efectuar, llevar a cabo) < sacrificio> to make; < milagro> to work, perform; <deberes/ejercicios/limpieza> to do; < mandado> to run; <transacción/investigación> to carry out; < experimento> to do, perform; < entrevista> to conduct; <gira/viaje> to do

    ¿me haces un favor? — will you do me a favor?

    hicimos un tratowe did o made a deal

    b) <cheque/factura> to make out, write out
    3) (formular, expresar) <declaración/promesa/oferta> to make; <proyecto/plan> to make, draw up; <crítica/comentario> to make, voice; < pregunta> to ask

    hacer caca — (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq)

    hacer pis or pipí — (fam) to have a pee (colloq)

    hacer sus necesidades — (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

    5) ( adquirir) <dinero/fortuna> to make; < amigo> to make
    6) (preparar, arreglar) < cama> to make; < maleta> to pack

    hice el pescado al hornoI did o cooked the fish in the oven

    tengo que hacer la comida — I must make lunch; ver tb comida 2) b)

    7)
    a) (producir, causar) < ruido> to make

    las vacas hacen `mu' — cows go `moo'

    8) ( recorrer) <trayecto/distancia> to do, cover
    9) (en cálculos, enumeraciones)

    son 180... y 320 hacen 500 — that's 180... and 320 is o makes 500

    10)

    hacen una obra de Ibsenthey're doing o putting on a play by Ibsen

    deberías hacer ejercicioyou should do o get some exercise

    ¿hace algún deporte? — do you play o do any sports?

    b) (como profesión, ocupación) to do
    c) ( estudiar) to do

    hace Derechoshe's doing o studying o reading Law

    11)
    a) (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do

    niño, eso no se hace! — you mustn't do that!

    qué se le va a hacer! or qué le vamos a hacer! — what can you o (frml) one do?

    hacerla — (Méx) (fam) to make it (colloq)

    hacerla (buena) — (fam)

    ahora sí que la hice!now I've (really) done it!

    hacérsela buena a alguien — (Méx) to keep one's word o promise to somebody

    soñé que te sacabas la lotería - házmela buena!I dreamed you won the lottery - if only!

    b) (dar cierto uso, destino, posición) to do

    y el libro ¿qué lo hice? — (CS, Méx fam) what did I do with the book?

    12) (esp Esp) ( actuar como)

    hacer el tontoto act o play the fool

    voy a escribirle - deja, yo lo haré — I'm going to write to him - don't bother, I'll do it

    14) (Méx, RPl fam) (afectar, importar)

    ¿qué le hace? — so what? what does it matter?

    15) (transformar en, volver) to make

    te hará hombre, hijo mío — it will make a man of you, my son

    17) (inducir a, ser causa de que)

    hacer algo/a alguien + inf — to make something/somebody + inf

    todo hace suponer que... — everything suggests that o leads one to think that...

    hacer que algo/alguien + subj — to make something/somebody + inf

    18) ( obligar a)

    hacer + inf a alguien — to make somebody + inf

    hacer que alguien + subj — to make somebody + inf

    19)

    hacer hacer algoto have o get something done/made

    hice acortar las cortinasI had o got the curtains shortened

    20) (suponer, imaginar)
    2.
    hacer vi
    1)
    a) (obrar, actuar)

    ¿cómo se hace para que te den la beca? — what do you have to do to get the scholarship?

    ¿cómo hacen para vivir con ese sueldo? — how do they manage to live on that salary?

    hacerle a algo — (Chi, Méx fam)

    hacer y deshacer — to do as one pleases, do what one likes

    b) (+ compl)

    hiciste bien en decírmeloyou did o were right to tell me

    mamá, ya hice! — (esp AmL) Mommy, I've been o I've finished!

    hacer de cuerpo or de vientre — (frml) to have a bowel movement (frml)

    3) (fingir, simular)

    hizo como que no me había vistohe made out o pretended he hadn't seen me

    haz como si no supieras nadaact as if o pretend you don't know anything about it

    4) ( servir)

    hacer de algo: esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning; la escuela hizo de hospital — the school served as o was used as a hospital

    hacer de algo/alguien — to play (the part of) something/somebody

    hacía de `malo' — he played the bad guy

    6) (+ compl) ( sentar) (+ me/te/le etc)

    la trucha me hizo mal — (AmL) the trout didn't agree with me

    8)

    no le hace — ( no tiene importancia) it doesn't matter; ( no sirve de excusa) that's no excuse

    ¿no le hace que tire la ceniza aquí? — do you mind if I drop the ash here?

    9) (en 3a pers) (frml) (tocar, concernir)

    por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud — as far as your application is concerned

    10) (Esp fam) ( apetecer)

    ¿(te) hace una cerveza? — care for a beer?, do you fancy a beer? (BrE colloq)

    3.
    hacer v impers
    1)

    hace frío/calor/sol/viento — it's cold/hot/sunny/windy

    b) (fam & hum)

    hace sed ¿verdad? — it's thirsty weather/work, isn't it?

    parece que hace hambre — you/they seem to be hungry

    ¿cuánto hace que se fue? — how long ago did she leave?

    hace poco/un año — a short time/a year ago

    4.
    1) hacerse v pron

    hágase la luz — (Bib) let there be light; (+ me/te/le etc)

    se le ha hecho una ampollashe's got o she has a blister

    por fin se le hizo ganar el premioshe finally got to win the award

    3)
    a) (refl) ( hacer para sí) <café/falda> to make oneself
    b) (caus) ( hacer que otro haga)
    4) ( causarse)

    ¿qué te hiciste en el brazo? — what did you do to your arm?

    ¿te hiciste daño? — did you hurt yourself?

    todavía se hace pis/caca — (fam) she still wets/messes herself

    6) (refl) ( adquirir) to make
    7)
    a) (volverse, convertirse en) to become

    hacerse famoso/monja — to become famous/a nun

    se está haciendo tarde — it's getting late; (+ me/te/le etc)

    c) ( cocinarse) pescado/guiso to cook
    d) (AmL) ( pasarle a)

    ¿qué se habrá hecho María? — what can have happened to María?

    8) ( resultar)

    esto se hace muy pesado — this gets very boring; (+ me/te/le etc)

    9) ( dar impresión de) (+ me/te/le etc)

    se me hace que está ofendidaI get the feeling o impression that she's upset

    se me hace que va a lloverI think o I have a feeling it's going to rain

    hacérsele a alguien — (Chi fam) to back out

    10) (caus)

    hacerse + inf: hazte respetar make people respect you; el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming; un chico que se hace querer a likable kid; se hizo construir una mansión he had a mansion built; hazte ver por un médico — (AmL) go and see a doctor

    hacerse a algo/+ inf — to get used to something/-ing

    12) ( fingirse)

    ¿éste es bobo o se (lo) hace? — (fam) is this guy stupid or just a good actor? (colloq)

    no te hagas el sordodon't pretend o act as if you didn't hear me

    yo me hice — (Méx fam) I pretend not to notice

    13) ( moverse) (+ compl) to move

    hacerse atrás/a un lado — to move back/to one side

    15) hacerse de (AmL)

    tengo que hacerme de dineroI must get o lay my hands on some money

    * * *
    = accomplish, design (for/to), be up to, cause, conduct, do, devise, produce, render, compose, make, get (a)round to, make out, get round to, brew.

    Ex: If a library prefers to simplify records in particular areas, this can usually be accomplished by not entering particular types of information.

    Ex: In lists designed for international use a symbolic notation instead of textual notes may be used.
    Ex: When I saw what he was up to, I drew back for a punch and hit him so hard on the nose that he fell on his back and lay there for some time, so that his wife stood over him and cried out 'Mercy! You've done my husband in!'.
    Ex: As usage of the language causes terms to become anachronistic, or as increases in our level of awareness reveal undesirable connotations, we seek to change subject heading terms.
    Ex: Obviously, this tagging must be conducted manually.
    Ex: In all these cases where scientists studied what crafstmen knew how to do the resulting benefits have accrued to science not to technology.
    Ex: Special classification schemes are generally devised for an application in which no major general scheme is suitable.
    Ex: The present OCLC system does not produce catalog cards in sets, but if it did it could produce over 6,000 different sets for one title.
    Ex: So strongly was it felt by proponents of change that just such unconscious biases rendered libraries 'part of the problem, instead of the solution'.
    Ex: There have never been any attempts to compose a bibliography of US government documents relating to international law.
    Ex: This concept comes mainly from the military, where a designated number of troops make a squad, a platoon, a regiment, etc..
    Ex: The article is entitled 'A list of lists of Web sites to check out: getting organized and getting around to it are two different things'.
    Ex: The cards for those headings should be removed from the index and new cards made out if necessary.
    Ex: The government have been making noises about it for some time but haven't quite got round to it.
    Ex: The goddess owned a potent magick cauldron in which she planned to brew a special liquid for her ugly son.
    * acceder haciendo clic = click.
    * acusación + hacer = accusation + level.
    * aguja de hacer croché = crochet hook, crochet needle.
    * aguja de hacer ganchillo = crochet hook, crochet needle.
    * aguja de hacer punto = knitting needle.
    * algo diverto que hacer = fun thing to do.
    * Algo que se hace para matar el tiempo = time filler.
    * al hacer esto = by so doing, in so doing, by doing so, in doing so.
    * a medio hacer = halfway done, half done.
    * anunciado desde hace tiempo = long-heralded.
    * aprender haciendo = learn by + doing.
    * batir hasta hacer espuma = work up + a lather.
    * ¡bien hecho! = the way to go!.
    * buscar una forma de hacer (algo) = develop + way + to make + Nombre.
    * contenedor para hacer compost = compost bin.
    * continuar con el buen hacer = keep up + the good work, keep up + the great work.
    * continuar haciendo algo = get on with + Nombre.
    * cuando hace frío = in the cold.
    * cumplido hace tiempo = long overdue.
    * decidir hacer = spring for.
    * decidir qué hacer con = make + disposition of.
    * de hace años = of years ago.
    * de hace muchos años = long-standing.
    * de hace mucho tiempo = age-old, long-lost.
    * de hace siglos = of yore.
    * de hace varios siglos = centuries-old.
    * dejar de hacer huelga = cross + the picket line.
    * dejar que Alguien haga las cosas a su manera = let + Nombre + do things + Posesivo + (own) way.
    * dejar sin hacer = leave + undone.
    * desde hace algún tiempo = for some time past, for days.
    * desde hace años = over the years, for years past, for years.
    * desde hace la tira (de tiempo) = for yonks, for yonks and yonks.
    * desde hace muchísimo tiempo = in ages (and ages and ages).
    * desde hace muchos años = for years.
    * desde hace mucho tiempo = for ages, long-time [longtime], long since, in ages (and ages and ages).
    * desde hace siglos = for yonks, for yonks and yonks.
    * desde hace tanto tiempo = so long.
    * desde hace tiempo = long [longer -comp., longest -sup.], over the years, for a long time, long since, for some time.
    * desde hace un montonazo de tiempo = for yonks and yonks.
    * desde hace un montón de tiempo = for yonks.
    * desde hace un par de + Tiempo = in these past couple of + Tiempo.
    * desde hace varios años + Presente = for several years + Pretérito Perfecto.
    * desde hace ya algún tiempo = for some time now.
    * desde hace ya años = for years now.
    * difícil de hacer = hard to do.
    * donde fueres haz lo que vieres = when in Rome (do as the Romans do).
    * dos entuertos no hacen un derecho = two wrongs do not make a right.
    * el que las hace, las paga = you've made your bed, now you must lie in it!.
    * encargado de hacer el presupuesto = budgetmaker.
    * esfuerzo + hacer sudar = work up + a lather.
    * es más fácil decirlo que hacerlo = easier said than done.
    * esperado hace tiempo = overdue.
    * esperar sin nada que hacer = kick + Posesivo + heels.
    * establecido desde hace tiempo = long-established.
    * estar haciendo = be up to.
    * estar haciendo Algo = have + Nombre + on the go.
    * estar haciendo algo que no se debe = be up to no good.
    * estar sin hacer nada = sit + idle, stand + idle.
    * existir desde hace años = be around for years.
    * frotar hasta hacer espuma = lather.
    * hace algunos años = some years ago.
    * hace algún tiempo = some time ago, a while back, some while ago, sometime back.
    * hace años = years ago.
    * hace demasiado tiempo = too long ago.
    * hacer huir en batalla = route.
    * hace la tira (de tiempo) = yonks, yonks and yonks.
    * hace miles de años = aeons ago.
    * hace muchas lunas = all those many moons ago, many moons ago.
    * hace muchísimos años = a great many years ago.
    * hace muchísimo tiempo = ages (and ages) ago, aeons ago, yonks.
    * hace muchos años = many years ago.
    * hace mucho tiempo = long since, all those many moons ago, many moons ago.
    * hace muy poco tiempo = a short time ago.
    * hace + Número + años = Número + years ago.
    * hace poco tiempo = a short time ago.
    * hacer a Alguien pasar vergüenza = embarrass.
    * hacer a Alguien precavido = put + Nombre + on + Posesivo + guard.
    * hacer abono orgánico = compost.
    * hacer acampada = camp.
    * hacer accesible a través de = make + available through.
    * hacer ademanes = flail about, gesticulate.
    * hacer aflorar = bring to + the surface.
    * hacer aflorar sentimientos de antagonismo = bring to + the surface + feelings of antagonism.
    * hacer ágil = limber up.
    * hacer agua = Negativo + hold + water.
    * hacer agua(s) = spring + a leak.
    * hacer a gusto del consumidor = make to + order.
    * hacer ajustes = make + adjustment.
    * hacer alarde de = boast, flaunt, brag, show off.
    * hacer alegaciones = plead.
    * hacer Algo a hurtadillas = sneak.
    * hacer algo alocado = do + something footloose and fancy-free.
    * hacer algo al respecto = do + something about it.
    * hacer Algo con dificultad = muddle through, plod (along/through).
    * hacer Algo con mucho esfuerzo = plod (along/through).
    * hacer algo con respecto a = do + something about.
    * hacer Algo de cara a la galería = play to + the gallery.
    * hacer Algo en exceso = push + Nombre + too far.
    * hacer algo funcionar = make + Nombre + tick.
    * hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.
    * hacer Algo para la galería = play to + the gallery.
    * hacer algo poco a poco = eat away at.
    * hacer algo por amor al arte = labour of love.
    * hacer Algo por + Posesivo + propia cuenta = make + Posesivo + own arrangements.
    * hacer Algo posible = make + provision for.
    * hacer Algo puré = mash.
    * hacer Algo rápidamente = put together.
    * hacer Algo realidad = make + Nombre + come true.
    * hacer Algo sin ser visto = sneak.
    * hacer Algo sobre la marcha = play + Nombre + by ear.
    * hacer Algo trocitos = tear + Nombre + to shreds, tear + Nombre + to bits.
    * hacer algunos comentarios sobre lo que Alguien ha dicho = take + a few cracks at.
    * hacer alusión a = make + allusion to, make + reference to.
    * hacer a mano = handcraft.
    * hacer a medida = custom-make, make to + order.
    * hacer a medida para satisfacer los requisitos = tailor to + meet the specification.
    * hacer amigos = win + friends.
    * hacer amistad = make + friend.
    * hacer amistad con = make + friends with, befriend.
    * hacer amistades = friend.
    * hacer ampollas = blister.
    * hacer anotaciones = annotate, mark + Nombre + up.
    * hacer añicos = shatter, blow + Nombre + to bits, smash + Nombre + to bits, tear + Nombre + to bits.
    * hacer aparecer = cause + display of.
    * hacer a partir de = make out of.
    * hacer apología = make + apology.
    * hacer arreglos florales = arrange + flowers.
    * hacer artesanalmente = handcraft.
    * hacer asequible = make + amenable.
    * hacer atractivo = endear.
    * hacer a un lado = nudge + Nombre + aside, push aside.
    * hacer autostop = thumb + a lift, hitch + a ride.
    * hacer avances = make + headway.
    * hacer avanzar = nudge + Nombre + forward, push + the frontiers of, nudge + Nombre + along, nudge + Nombre + into, push + the boundaries of.
    * hacer avanzar el conocimiento = push back + the frontiers of knowledge.
    * hacer avanzar hacia = nudge + Nombre + toward.
    * hacer averiguaciones = make + enquiry.
    * hacer bajar = force down.
    * hacer balance de = take + stock of.
    * hacer barrabasadas = play + pranks.
    * hacer basto = coarsen.
    * hacer bien = do + good.
    * hacer borrón y cuenta nueva = start with + a clean slate, cut + Posesivo + losses, turn over + a new leaf.
    * hacer borroso = blur.
    * hacer bromas = banter.
    * hacer bucles = loop.
    * hacer buenas migas = hit it off.
    * hacer buen uso de Algo = put to + good use.
    * hacer bulla = kick up + a stink, kick up + a fuss, raise + a stink, make + a stink (about), make + a racket, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row.
    * hacer bulto = bulge.
    * hacer búsquedas en = search through.
    * hacer caca = take + a dump.
    * hacer caer = oust.
    * hacer caja = tally up + sales, balance + the cash, reconcile (with), balance + the cash drawer.
    * hacer caja con = cash in on, ride (on) + Posesivo + coattails.
    * hacer callar = shush, hush, quieten.
    * hacer cambiar = swing + Persona.
    * hacer cambiar las cosas = turn + the tide on.
    * hacer cambios en la búsqueda = renegotiate + search.
    * hacer cambios indebidamente = tamper (with).
    * hacer campaña = campaign, stump, go out on + the road.
    * hacer cara a = brave.
    * hacer caso = take + notice, listen (to).
    * hacer caso a Alguien = take + Posesivo + word for it.
    * hacer caso (a/de) = pay + attention to.
    * hacer caso omiso = disregard, brush aside, go + unheeded, fall on + deaf ears, meet + deaf ears, thumb + Posesivo + nose at, dismiss with + the wave of the hand, fly in + the face of, push aside.
    * hacer caso omiso de = be oblivious of/to.
    * hacer chanchullos = fiddle.
    * hacer chatting = chat.
    * hacer circular = pass around.
    * hacer circular por = circulate round.
    * hacer cisco = tear + apart, wipe + the floor with.
    * hacer coincidir (con) = reconcile (with).
    * hacer cola = queue up.
    * hacer colectas = exact + contributions.
    * hacer comentarios = air + comments.
    * hacer como el avestruz = bury + Posesivo + head in the sand (like an ostrich), stick + Posesivo + head in the sand.
    * hacer como si nada = play it + cool.
    * hacer comparaciones = draw + comparisons, make + comparisons.
    * hacer comparecer = arraign.
    * hacer compatible (con) = reconcile (with).
    * hacer compost = compost.
    * hacer compras = do + shopping.
    * hacer comprender = bring + home.
    * hacer con Alguien lo que Uno quiera = be like putty in + Posesivo + hands.
    * hacer concesiones = make + allowances.
    * hacer conjeturas = speculate.
    * hacer constar = state.
    * hacer contrabando = smuggle.
    * hacer copias = make + multiple copies.
    * hacer copias mediante multicopista por disolvente = spirit duplication.
    * hacer correr la voz = spread + the word, spread + the good word, pass on + the good word, spread + the news.
    * hacer cosas = get + things done.
    * hacer cosquillas = tickle.
    * hacer creer = lead to + believe, lull + Nombre + into thinking.
    * hacer crítica = find + fault with.
    * hacer croché = crochet.
    * hacer cuadrar (con) = reconcile (with).
    * hacer cuadrar las cuentas = reconcile + receipts.
    * hacer cuadras las facturas = reconcile + receipts.
    * hacer cualquier cosa = do + anything, give + Posesivo + right arm.
    * hacer cumplir = uphold.
    * hacer cumplir la disciplina = enforce + discipline.
    * hacer cumplir la legislación = enforce + legislation.
    * hacer cumplir la ley = law enforcement, enforce + law, legal enforcement.
    * hacer cumplir una norma = enforce + standard.
    * hacer cumplir una política = uphold + policy.
    * hacer cumplir unas normas = enforce + policy.
    * hacer daño = do + harm, hurt.
    * hacer dar vueltas = gyrate.
    * hacer de = make out of.
    * hacer de carabina = play + gooseberry.
    * hacer declamaciones = declaim.
    * hacer dedo = hitch + a ride, thumb + a lift.
    * hacer de la noche día = burn + the candle at both ends.
    * hacer del mismo molde = cast in + the same mould as.
    * hacer de nuevo = redo [re-do], remake.
    * hacer de + Posesivo + parte = do + Posesivo + bit.
    * hacer derretir el hielo = de-ice [deice].
    * hacer desaparecer = eradicate, dispel, banish.
    * hacer desaparecer una división = blur + division.
    * hacer desaparecer un mito = dispel + myth.
    * hacer descuento = discount.
    * hacer desfilar = parade.
    * hacer detonar = detonate.
    * hacer de tripas corazón = bite + the bullet.
    * hacer diabluras = play + pranks.
    * hacer diana = hit + home.
    * hacer difícil = make + it + difficult, make + difficult.
    * hacer dinero = make + money.
    * hacer dudar = make + Nombre + doubt, misgive.
    * hacer eco = echo, resonate.
    * hacer eco de = echo.
    * hacer efectivo = cash in.
    * hacer efectivo en metálico = pay in + cash.
    * hacer ejercicio físico = work out.
    * hacer ejercicios de calentamiento = limber up.
    * hacer el aire irrespirable = choke + the air.
    * hacer el amor = make + love.
    * hacer el avío = get + ready.
    * hacer el balance de cuentas = balance + the cash, balance + the cash drawer.
    * hacer el cambio = make + the change.
    * hacer el chorra = pissing into the wind.
    * hacer el deber de Uno = do + Posesivo + part.
    * hacer el dobladillo = hem.
    * hacer elección = make + choices.
    * hacer el esfuerzo necesario = pull + Posesivo + (own) weight.
    * hacer el indio = horse around/about.
    * hacer el intento = have + a go, give + it a shot, give + Nombre + a try, have + a stab at, take + a stab at, make + a stab at, give + it a whirl, give + it a try.
    * hacer el mal = do + evil.
    * hacer el mejor uso de = make + the best of.
    * hacer el monigote = fool around.
    * hacer el paripé = keep up + facade, put on + an act.
    * hacer el pasillo = form + a guard of honour.
    * hacer el pasillo de honor = form + a guard of honour.
    * hacer el recorrido normal = make + the rounds.
    * hacer el ridículo = make + a fool of + Reflexivo, make + an arse of + Reflexivo, make + a spectacle of + Reflexivo.
    * hacer el testamento = testate.
    * hacer el tonto = fool around, horse around/about.
    * hacer el último esfuerzo = go + the last mile, go + the extra mile.
    * hacer encaje = tat.
    * hacer encaje de bolillos = do + the impossible, jump through + hoops, double over + backwards.
    * hacer encaje de bolillos para que cuadre Algo = juggle.
    * hacer encargos = run + errands.
    * hacer enemigos = make + enemies.
    * hacer entender = get across.
    * hacer erupción = erupt.
    * hacer escala = stop over.
    * hacer eses = zigzag.
    * hacer esperar = cool + Posesivo + heels.
    * hacer espuma = work up + a lather, froth.
    * hacer esquina con = form + right angles with.
    * hacer estallar = spark, ignite, touch off, blow up, let off.
    * hacer estallar en añicos = blow + sky high.
    * hacer estallar una bomba = bomb.
    * hacer estallar un guerra = ignite + war.
    * hacer esto = go along + this road.
    * hacer esto y aquello de un modo relajado = mess about, pootle, piddle around.
    * hacer esto y aquello de un modo relajado = mess around.
    * hacer esto y aquello sin prisas = pootle.
    * hacer estragos = lay + waste to, create + havoc, wreak + havoc, cause + havoc, take + Posesivo + toll (on).
    * hacer estragos en = play + havoc with.
    * hacer estrías = rifle.
    * hacer exenciones = make + exemptions.
    * hacer experimentos = institute + experiments.
    * hacer explícito = make + explicit.
    * hacer explotar = blow up.
    * hacer extensivo + Posesivo + agradecimiento = extend + Posesivo + thanks.
    * hacer factible = make + feasible.
    * hacer falta = need, must, have to, it + take.
    * hacer flexible = limber up.
    * hacer fortuna = make + Posesivo + fortune, make + a fortune, strike + it rich, strike + gold, hit + the jackpot.
    * hacer fotocopias = photoduplication [photo-duplication].
    * hacer fotografía = make + picture.
    * hacer fracasar = foil, derail.
    * hacer frente = combat, come to + terms with, contain, address + Nombre + head-on, meet + Nombre + head-on, tackle + Nombre + head-on, face + Nombre + head-on, engage.
    * hacer frente a = confront, deal with, face, face up to, meet, cope with, wrestle with, stand up to, brave, breast, address.
    * hacer frente a deudas = meet + debts.
    * hacer frente a gastos = meet + expenses.
    * hacer frente a la delincuencia = tackle + crime.
    * hacer frente a la inflación = combat + inflation.
    * hacer frente a la realidad = confront + reality, face + (the) facts, face + (up to) the fact that, face + reality.
    * hacer frente a la realidad (de que) = face + the truth (that).
    * hacer frente a las diferencias = face + differences.
    * hacer frente a la situación = tackle + situation.
    * hacer frente a la vida = cope.
    * hacer frente al cambio = manage + change.
    * hacer frente al futuro = face up to + the future.
    * hacer frente al hecho de que = face + (up to) the fact that.
    * hacer frente a los elementos = brave + the elements.
    * hacer frente a los hechos = face + facts.
    * hacer frente a tiempos difíciles = cope with + difficult times, cope with + difficult times.
    * hacer frente a una amenaza = address + threat.
    * hacer frente a una crisis = face + crisis, meet + crisis.
    * hacer frente a una incertidumbre = meet + uncertainty.
    * hacer frente a una necesidad = meet + need, serve + need.
    * hacer frente a una responsabilidad = meet + responsibility, face up to + responsibility.
    * hacer frente a un cambio = meet + change.
    * hacer frente a un gasto = meet + cost.
    * hacer frente a un problema = attack + problem, combat + problem, wrestle with + problem.
    * hacer frente a un reto = rise (up) to + challenge, confront + challenge, meet + challenge, embrace + challenge.
    * hacer fresco = be cool.
    * hacer funcionar = service, do + the trick.
    * hacer gala de = sport.
    * hacer gala del conocimiento que uno tiene = air + knowledge.
    * hacer ganchillo = crochet.
    * hacer garabatos = scribble, scrawl, doodle.
    * hacer girar = twiddle, twirl.
    * hacer gozar = delight.
    * hacer gracia = tickle + Posesivo + fancy.
    * hacer grandes esfuerzos por = take + (great) pains to.
    * hacer grandes progresos = make + great strides.
    * hacer guardar silencio = shush.
    * hacer hasta la presente = do + all along.
    * hacer hidrófugo = render + water-repellent.
    * hacer hincapié = emphasise [emphasize, -USA].
    * hacer hincapié en = put + a premium on.
    * hacer hincapié en una idea = hammer + point.
    * hacer historia = make + history, history in the making, go down in + history.
    * hacer honor al nombre de Uno = live up to + Posesivo + name.
    * hacer horas extraordinarias = work + overtime.
    * hacer horas extras = work + overtime.
    * hacer hueco = make + room (for).
    * hacer huelga = strike.
    * hacer huella = leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression.
    * hacer huir = drive away, chase + Nombre + off.
    * hacer imaginar = conjure up + an image of, conjure up + a vision of.
    * hacer impermeable = render + water-repellent.
    * hacer inalterable = set in + stone, set in + tablets of stone.
    * hacer incomprensible = render + incomprehensible, garble.
    * hacer indescifrable = render + indecipherable, garble.
    * hacer innecesario = obviate + the need for, make + redundant.
    * hacer insinuaciones = make + innuendoes.
    * hacer insinuaciones sobre = make + noises about, make + a noise about.
    * hacer insoluble = render + insoluble.
    * hacer inutilizable = render + useless.
    * hacer juego con = go with.
    * hacer juegos malabares = juggle.
    * hacer juegos malabares para que cuadre Algo = juggle.
    * hacer justicia = do + justice.
    * hacer la cama = make + the bed.
    * hacer la cuenta = tot up, tote up.
    * hacer la guerra = make + war.
    * hacer (la) mona = play + hooky, play + truant, skip + class.
    * hacer la paz = make + (the) peace.
    * hacer la pelota = butter + Nombre + up, toady, fawn (on/upon/over).
    * hacer la pelota a + Alguien = curry + favour with + Alguien.
    * hacer la pelotilla = toady, butter + Nombre + up.
    * hacer la prueba = give + it a whirl, give + it a shot, give + it a try.
    * hacer largos = swim + laps.
    * hacer las leyes más estrictas = tighten + laws.
    * hacer las maletas = pack up, pack + Posesivo + belongings, pack + Posesivo + things, pack + Posesivo + suitcases, pack + Posesivo + bags.
    * hacer las paces = heal + the breach, heal + the rift, bury + the hatchet, make + (the) peace, smoke + the peace pipe, smoke + the pipe of peace, bury + the tomahawk, bury + the war axe.
    * hacer la transición = make + the transition.
    * hacer la vida imposible = make + life hell.
    * hacer la vista gorda = look + the other way, turn + a blind eye to, pretend + not to have seen.
    * hacerle a Alguien un lavado de cerebro = brainwash.
    * hacerle las cosas fáciles a Alguien = play into + the hands of.
    * hacerle la vida más simple a todos = simplify + life for everyone.
    * hacerle una paja a un muerto = flog + a dead horse, beat + a dead horse, fart + in the wind.
    * hacerle un bombo a Alguien = knock + Alguien + up.
    * hacer llamada telefónica = make + telephone call.
    * hacer llorar = reduce + Nombre + to tears.
    * hacer llorar de emoción = move + Nombre + to tears.
    * hacerlo = do so, go ahead.
    * hacerlo bien = put + matters + right, get + it + right, be right on track.
    * hacer lo correcto = do + the right thing.
    * hacerlo de nuevo = go and do it again.
    * hacerlo difícil de + Infinitivo = make + it + hard to + Infinitivo.
    * hacer lo imposible = bend over backwards, do + the impossible, lean over + backwards, double over + backwards.
    * hacer lo imposible para = jump through + hoops.
    * hacerlo lo mejor que uno pueda = do + Posesivo + utmost, give + Posesivo + utmost, give + Posesivo + best.
    * hacerlo mal = get + it + (all) wrong.
    * hacer lo más acertado dadas las circunstancias = do + the best thing in the circumstances.
    * hacerlo más llevadero = make + life easier.
    * hacerlo mejor = do + a better job.
    * hacer lo mejor que Uno pueda = put + Posesivo + best into, give of + Posesivo + best.
    * hacer lo mejor que Uno puede = try + Posesivo + best, try + Posesivo + heart out.
    * hacerlo por uno mismo = do + it + on + Posesivo + own.
    * hacer lo que a Uno le de la gana = get away with + murder.
    * hacer lo que le corresponde a Uno = do + Posesivo + part.
    * hacer lo que uno dice que es capaz de hacer = live up to + Posesivo + claim.
    * hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.
    * hacer los deberes = do + homework.
    * hacerlo sin la ayuda de nadie = do + it + on + Posesivo + own.
    * hacerlo solo = do + it + on + Posesivo + own.
    * hacer los primeros pinitos = take + the first step.
    * hacerlo todo excepto = stop at + nothing short of.
    * hacerlo todo menos = stop at + nothing short of.
    * hacer malabarismos = juggle.
    * hacer malabarismos para que cuadre Algo = juggle.
    * hacer mandados = run + errands.
    * hacer maravillas = work + wonders.
    * hacer más consciente de Algo = heighten + awareness.
    * hacer más copias de Algo = produce + additional copies.
    * hacer más eficiente = streamline.
    * hacer más estricto = tighten.
    * hacer más fuerte = toughen.
    * hacer más inteligente = smarten.
    * hacer más interesante = spice up, add + spice.
    * hacer más preciso = tightening up.
    * hacer más rico = add + richness to.
    * hacer más riguroso = tighten, tightening up.
    * hacer más sabroso = pep up.
    * hacer más sofisticado = dumb up.
    * hacer mejor = give + Nombre + an edge.
    * hacer mejoras = make + improvements.
    * hacer mella = take + Posesivo + toll (on), leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression, hit + home.
    * hacer mella en = dent, make + a dent in, take + a bite out of.
    * hacer mención de/a = make + mention of.
    * hacer mezcla = mix + cement.
    * hacer milagros = work + wonders, work + miracles.
    * hacer mucha ilusión = be thrilled.
    * hacer mucho = do + much.
    * hacer mucho dinero = make + good money, earn + good money.
    * hacer mucho por = go + a long way (towards/to/in) + Gerundio.
    * hacer muchos aspavientos por Algo = make + a song and dance about.
    * hacer mucho tiempo que Algo ha desaparecido = be long gone.
    * hacer necesario = render + necessary.
    * hacer negocio = make + business.
    * hacer negocios = do + business, transact.
    * hacer + Nombre + llegar hasta aquí = get + Nombre + this far.
    * hacer + Nombre + responsable de = put + Nombre + in the driving seat.
    * hacer notar = bring to + Posesivo + attention, bring to + the attention, mark, note, bring to + notice, bring + attention to, bring to + Posesivo + notice.
    * hacer notar la presencia de = make + Posesivo + presence felt, make + Posesivo + presence known.
    * hacer novillos = play + hooky, skip + class, play + truant, bunk off, bunk + classes, skive, bunk + school.
    * hacer nudos = knot.
    * hacer objeciones contra = urge against.
    * hacer observaciones = comment on/upon.
    * hacer obsoleto = make + redundant.
    * hacer oídos sordos = turn + a deaf ear to.
    * hacer ordinario = coarsen.
    * hacer pagar tributos = exact + tributes.
    * hacer palmas = clap.
    * hacer paradas = make + stops.
    * hacer parecer = make + seem, make + Nombre + out to be.
    * hacer parecer pequeño = dwarf.
    * hacer partícipe = engage.
    * hacer pasajero = render + transitory.
    * hacer patochadas = fool around.
    * hacer payasadas = fool around.
    * hacer pedazos = shatter, smash + Nombre + to bits.
    * hacer peligrar = place + in jeopardy, imperil, endanger, pose + risk.
    * hacer pensar = provoke + thought, make to + think, lull + Nombre + into thinking, summon up + image.
    * hacer pensar en = conjure, conjure up + a picture of, bring to + mind, conjure up + an image of, conjure up, conjure up + a vision of.
    * hacer pequeños ajustes = tinker + around the edges, tinker with.
    * hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.
    * hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.
    * hacer perder el sentido a = make + nonsense of.
    * hacer perder la agilidad física = stale.
    * hacer perder la agilidad mental = stale.
    * hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.
    * hacer permanente = render + permanent.
    * hacer ping = ping.
    * hacer pipí = pee.
    * hacer pis = piss, pee, take + a leak, have + a leak, widdle, piddle.
    * hacer planes = plan, make + plans.
    * hacer poca distinción entre... y... = make + little distinction between... and....
    * hacer poco = do + little.
    * hacer popular = popularise [popularize, -USA].
    * hacer por encargo = make to + order.
    * hacer + Posesivo + agosto = make + a killing.
    * hacer + Posesivo + necesidades = relieve + Reflexivo, go + potty.
    * hacer + Posesivo + trabajo = get on with + Posesivo + work, do + Posesivo + business.
    * hacer posible = enable, provide for, make + possible, provide + a basis for, make + an opportunity.
    * hacer posible el crecimiento = accommodate + growth.
    * hacer preguntas = ask + questions, interrogate, air + questions, make + enquiry.
    * hacer preparativo = make + arrangements.
    * hacer preso = imprison, jail [gaol, -UK].

    * * *
    hacer [ E18 ]
    ■ hacer (verbo transitivo)
    A
    1 crear
    2 extender: cheque, factura etc
    B efectuar, llevar a cabo
    C formular, expresar
    D con las necesidades fisiológicas
    E adquirir: dinero, amigos etc
    F preparar, arreglar
    G
    1 producir, causar
    2 refiriéndose a sonidos
    H recorrer
    I en cálculos, enumeraciones
    A
    1 ocuparse en una actividad
    2 como profesión, ocupación
    3 estudiar
    B
    1 actuar de cierta manera
    2 dar cierto uso
    3 causar daño
    C actuar como
    D hacer una vida
    E sustituyendo a otro verbo
    F afectar, importar
    A transformar en, volver
    B dar apariencia de
    C inducir a, ser la causa de que
    D obligar a
    E hacer hacer algo
    F acostumbrar
    G suponer, imaginar
    ■ hacer (verbo intransitivo)
    A
    1 obrar, actuar
    2 hacer bien, mal etc
    B con las necesidades fisiológicas
    C fingir, simular
    D intentar, procurar
    E servir
    F interpretar un personaje
    A
    1 sentarle bien, mal
    2 quedar, resultar
    B corresponder
    C no le hace
    D en tercera persona: concernir
    E apetecer
    ■ hacer (verbo impersonal)
    A
    1 refiriéndose al tiempo
    2 familiar humorístico
    B expresando el tiempo transcurrido
    ■ hacerse (verbo pronominal)
    A producirse
    B
    1 hacer para sí
    2 hacer que otro haga
    C causarse
    D con las necesidades fisiológicas
    E adquirir
    A
    1 volverse, convertirse en
    2 impersonal
    3 cocinarse
    4 pasarle (a algn)
    B resultar
    C dar la impresión de
    D causativo
    E acostumbrarse
    F fingirse
    G
    1 moverse
    2 colocarse
    H hacerse con
    I hacerse de
    vt
    A
    1 (crear) ‹mueble› to make; ‹casa/carretera› to build; ‹nido› to build, make; ‹coche› to make, manufacture; ‹dibujo› to do, draw; ‹lista› to make, draw up; ‹resumen› to do, make; ‹película› to make; ‹vestido/cortina› to make; ‹pan/pastel› to make, bake; ‹vino/café/tortilla› to make; ‹cerveza› to make, brew
    les hace toda la ropa a los niños she makes all the children's clothes
    hacer un nudo/lazo to tie a knot/bow
    hazme un plano de la zona do o draw me a map of the area
    me hizo un lugar or sitio en la mesa he made room o a place for me at the table
    le hizo un hijo ( fam); he got her pregnant
    hacen una pareja preciosa they make a lovely couple
    2 (extender) ‹cheque/factura/receta› to make out, write out, write
    me hizo un cheque she wrote o made me out a check
    B (efectuar, llevar a cabo) ‹sacrificio› to make; ‹milagro› to work, perform; ‹deberes/ejercicios› to do; ‹transacción› to carry out; ‹experimento› to do, perform; ‹limpieza› to do
    estaban haciendo los preparativos para el viaje they were making preparations for o they were preparing for the journey
    me hicieron una visita they paid me a visit, they came and visited me
    hicieron una gira por Europa they went on o did a tour of Europe
    hicimos el viaje sin parar we did the journey without stopping
    me hizo un regalo precioso she gave me a beautiful gift
    tengo que hacer los mandados I have some errands to run
    ¿me haces un favor? will you do me a favor?
    me hizo señas para que me acercara she motioned to me to come closer
    hicimos un trato we did o made a deal
    hago un papel secundario en la obra I have a minor part in the play
    aún queda mucho por hacer there is still a lot (left) to do
    C (formular, expresar) ‹declaración/promesa/oferta› to make; ‹proyecto/plan› to make, draw up; ‹crítica/comentario› to make, voice; ‹pregunta› to ask
    nadie hizo ninguna objeción nobody raised any objections, nobody objected
    nos hizo un relato de sus aventuras he related his adventures to us, he gave us an account of his adventures
    D
    (con las necesidades fisiológicas): hace dos días que no hago caca ( fam); I haven't been for two days ( euph)
    hice pis or pipí antes de salir ( fam); I had a pee before I left ( colloq)
    hacer sus necesidades ( euf); to go to the bathroom o toilet
    E (adquirir) ‹dinero/fortuna› to make; ‹amigo› to make
    hicieron muchas amistades en Chile they made a lot of friends in Chile
    F (preparar, arreglar) ‹cama› to make; ‹maleta› to pack
    tengo que hacer la comida I must get lunch (ready) o cook lunch
    hice el pescado al horno I did o cooked the fish in the oven
    G
    1 (producir, causar) ‹ruido› to make
    este jabón no hace espuma this soap doesn't lather
    esos chistes no me hacen gracia I don't find those jokes funny
    estos zapatos me hacen daño these shoes hurt my feet
    los perros hacen `guau guau' dogs go `bow-wow'
    el agua hacía glugluglú en los caños the water gurgled o made a gurgling noise in the pipes
    ¿cómo hace el coche del abuelo? how does Grandpa's car go?, what noise does Grandpa's car make?
    H (recorrer) ‹trayecto/distancia› to do
    hicimos los 500 kilómetros en cuatro horas we did o covered the 500 kilometers in four hours
    I
    (en cálculos, enumeraciones): son 180 … y 320 hacen 500 that's 180 … and 320 is o makes 500
    hace el número 26 en la lista she is o comes 26th on the list
    A
    ¿no tienes nada que hacer? don't you have anything to do?
    ya terminé ¿qué hago ahora? I've finished, what shall I do now?
    no hace más que or sino quejarse she does nothing but complain, all she ever does is complain
    no hice más que or sino cumplir con mi deber I only o merely did my duty
    le gustaría hacer teatro she would like to work in the theater
    están haciendo una obra de Ibsen they're doing o putting on a play by Ibsen
    deberías hacer ejercicio you should exercise, you should do o get some exercise
    ¿hace algún deporte? do you go in for o play o do any sports?
    no estaba haciendo turismo, sino en viaje de negocios I wasn't there on vacation ( AmE) o ( BrE) on holiday, it was a business trip
    2 (como profesión, ocupación) to do
    ¿qué hace su novio? — es médico what does her boyfriend do? — he's a doctor
    3 (estudiar) to do
    hace Derecho she's doing o studying o reading Law
    hizo un curso de contabilidad he did an accountancy course
    hizo la carrera de Filosofía she did a degree in philosophy o a philosophy degree, she studied philosophy
    B
    1 (actuar de cierta manera, realizar cierta acción) to do
    yo en tu caso habría hecho lo mismo in your situation I would have done the same
    perdona, lo hice sin querer I'm sorry, I didn't do it on purpose
    haz lo que quieras do what you like
    aquí se hace lo que digo yo I'm in charge around here, around here what I say goes
    ¡niño, eso no se hace! you mustn't do that!
    haré lo posible por hablar con él I'll do all o everything I can to speak to him
    ¡qué se le va a hacer! or ¡qué le vamos a hacer! what can you o ( frml) one do?
    no puedes aceptar — ¡qué le voy a hacer! no me queda más remedio you can't accept — what else can I do? I've no choice
    hacerla ( Méx fam): ya la hizo: lo nombraron director now he's really made it: he's been appointed director
    si le gano al sueco ya la hice if I can beat the Swede I'll have it in the bag ( colloq)
    la hicieron bien y bonita con ese negocio they did really well out of that deal
    hacerla (buena) ( fam): ¡ahora sí que la hice! me dejé las llaves dentro now I've (really) done it! I've left the keys inside
    ¡ya la hicimos! se pinchó la rueda that's done it! o now, we're in trouble, we've got a flat
    hacérsela buena a algn ( Méx); to keep one's word o promise to sb
    se la hizo buena y se casó con ella he kept his word o promise and married her
    soñé que te sacabas la lotería — ¡házmela buena! I dreamed you won the lottery — if only! o if only it would come true!
    mañana dejo de fumar — ¡házmela buena! I'm going to give up smoking tomorrow — oh, please! o if only you would!
    2 (dar cierto uso, destino, posición) to do
    ¿qué vas a hacer con el dinero del premio? what are you going to do with the prize money?
    no sé qué hice con los recibos I don't know what I did with the receipts
    y el libro ¿qué lo hice? (CS fam); what did I do with the book?
    3
    (causar daño): hacerle algo a algn to do sth to sb
    no le tengas miedo al perro, no hace nada don't be frightened of the dog, he won't hurt you
    yo no le hice nada I didn't touch her o do anything to her
    no te he contado la última que me hizo I haven't told you the latest thing he did to me
    C
    ( esp Esp) (actuar como): deja de hacer el tonto/payaso stop acting o playing the fool, stop clowning around
    D
    (llevar): hacer una vida solitaria/normal to lead a lonely life/normal life
    trata de hacer una vida sana try to lead a healthy life
    E
    (sustituyendo a otro verbo): toca bien la guitarraantes lo hacía mejor she plays the guitar well — she used to play o be better
    voy a escribirle — deja, ya lo haré yo I'm going to write to him — don't bother, I'll do it
    voy a dimitir — por favor, no lo hagas I'm going to resign — please don't o please, don't do it
    F
    ( RPl fam) (afectar, importar): la salsa quedó un poco líquida — ¿qué le hace? the sauce came out a bit thin — so what? o what does it matter?
    eso no le hace nada that doesn't matter at all
    A (transformar en, volver) to make
    te hará hombre, hijo mío it will make a man of you, my son
    la hizo su mujer he made her his wife
    agarró la copa y la hizo añicos contra el suelo he grabbed the glass and smashed it to smithereens on the floor
    hizo pedazos or trizas la carta she tore the letter into tiny pieces
    la película que la hizo famosa the movie that made her famous
    este hombre me hace la vida imposible this man is making my life impossible
    quisiera agradecer a quienes han hecho posible este encuentro I should like to thank (all) those who have made this meeting possible
    hacer algo DE algo to turn sth INTO sth
    hice de mi afición por la cocina una profesión I turned my interest in cooking into a career, I made a career out of my interest in cooking
    hacer algo DE algn to make sth OF sb
    quiero hacer de ti un gran actor I want to make a great actor of you
    B
    (dar apariencia de): ese vestido te hace más delgada that dress makes you look thinner
    el pelo corto te hace más joven short hair makes you look younger
    C (inducir a, ser la causa de que) hacer algo/a algn + INF to make sth/sb + INF
    una de esas canciones que te hacen llorar one of those songs that make you cry
    todo hace suponer que fue así everything suggests that o leads one to think that that is what happened
    hizo caer al niño he knocked the child over
    haga pasar al próximo tell the next person to come in, have the next person come in
    eso no hizo sino precipitar el desenlace all that did was to hasten the end
    hacer que algo/algn + SUBJ to make sth/sb + INF
    ¡vas a hacer que pierda la paciencia! you're going to make me lose my temper!
    esto hace que sus reacciones sean lentas this makes him slow to react, this makes his reactions slow
    D (obligar a) hacer + INF a algn to make sb + INF
    me hizo esperar tres horas she kept me waiting for three hours
    se lo haré hacer de nuevo I'll make him do it again
    me hizo abrirla or me la hizo abrir he made me open it
    me hizo levantar(me) a las cinco she made me get up at five
    hacer que algn + SUBJ to make sb + INF
    hizo que todos se sentaran he made everybody sit down
    E
    hacer hacer algo to have o get sth done
    hice acortar las cortinas I had o got the curtains shortened
    le hice hacer un vestido para la boda I had o got a dress made for her for the wedding
    F (acostumbrar) hacer a algn A algo to get sb used o accustomed TO sth
    pronto la hizo a su manera de trabajar he soon got her used o accustomed to his way of working
    G
    (suponer, imaginar): te hacía en Buenos Aires I thought you were in Buenos Aires
    tiene 42 añosyo la hacía más joven she's 42 — I thought she was younger
    ¡yo que lo hacía casado y con hijos! I had the idea that he was married with children!
    ■ hacer
    vi
    A
    1
    (obrar, actuar): nadie trató de impedírselo, lo dejaron hacer nobody tried to stop him, they just let him get on with it
    tú no te preocupes, déjame hacer a mí don't you worry, just let me take care of it
    déjalo hacer a él, que sabe qué es lo que conviene let him handle it, he knows what's best
    ¿cómo se hace para que te den la beca? how do you go about getting the grant?
    ¿cómo hay que hacer para ponerlo en funcionamiento? what do you have to do to make it work?
    no me explico cómo hacen para vivir con ese sueldo I don't know how they manage to live on that salary
    hacerle a algo (Chi, Méx fam): Enrique le hace a la electricidad Enrique knows a bit o knows something about electricity
    tienen una empleada que le hace a todo they have a maid who does a bit of everything
    ya sabes que yo no le hago a esos menesteres you know I don't go in for o do that sort of thing
    hacer y deshacer to do as one pleases, do what one likes
    ¡no le hagas/hagan! ( Méx fam); you can't be serious!, you're joking o kidding! ( colloq)
    2 (+ complemento):
    hiciste bien en decírmelo you did o were right to tell me
    haces mal en mentir it's wrong of you to lie
    mejor haría callándose she'd do better to keep quiet
    B
    ( esp AmL) (con las necesidades fisiológicas): ¡mamá, ya hice! Mommy, I've been o I've finished!
    hace dos días que no hace ( euf); he hasn't been for two days ( euph)
    hagan antes de salir go to the bathroom o toilet before we leave, you'd better go before we leave ( euph)
    hacer de cuerpo or de vientre ( frml); to move one's bowels ( frml), to have a bowel movement ( frml)
    C
    (fingir, simular): hizo (como) que no me había visto he made out o pretended he hadn't seen me
    cuando entre haz (como) que lees when she comes in, make out o pretend you're reading, when she comes in, pretend to be reading
    hice (como) que no oía I pretended I couldn't hear, I acted as if I couldn't hear
    hacer COMO SI + SUBJ:
    haz como si no supieras nada make out o pretend you don't know anything about it, act as if you don't know anything about it
    D (intentar, procurar) hacer POR + INF to try to + INF
    tienes que hacer por corregir ese genio you must try to o ( colloq) try and do something about that temper (of yours)
    tú no haces por entenderla you don't even try to understand her
    E (servir) hacer DE algo:
    esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning
    la escuela hizo de hospital the school served as o was used as a hospital
    F (interpretar un personaje) hacer DE algo/algn to play (the part of) sth/sb
    siempre hace de `malo' he always plays the bad guy
    hizo de Hamlet he played (the part of) Hamlet
    A (+ compl)
    1 (sentar) (+ me/te/le etc):
    le va a hacer bien salir un poco it'll do her good to get out a bit
    ¡me hizo tanto bien su visita …! her visit did me such a lot of good …!
    los mejillones me hicieron muy mal ( AmL); the mussels made me really ill
    2
    ( Esp) (quedar): con los cuadros hace mucho más bonito it looks much prettier with the pictures
    esta tapa no le hace al frasco this lid doesn't fit the jar
    esta llave no le hace a la cerradura this isn't the right key for the lock
    C
    no le hace (no tiene importancia) it doesn't matter; (no sirve de excusa) that's no excuse, don't give me that ( colloq)
    ¿no le hace que tire la ceniza en este florero? do you mind if I drop the ash in this vase?
    (concernir, tocar): por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud as far as your application is concerned, as regards your application
    E
    ( Esp fam) (apetecer): ¿hace or te hace una cerveza? (do you) feel like a beer?, do you fancy a beer? ( BrE colloq)
    te invito a cenar a un chino ¿hace? — hace I'll take you out to a Chinese restaurant, how does that grab you? — great idea! ( colloq)
    A
    (refiriéndose al tiempo atmosférico): hace frío/calor/sol/viento it's cold/hot/sunny/windy
    hace tres grados bajo cero it's three degrees below (zero)
    nos hizo un tiempo espantoso we had terrible weather
    ojalá haga buen tiempo or ( esp Esp) bueno I hope the weather's fine o nice, I hope it's nice weather
    hace sed ¿verdad? it's thirsty weather/work, isn't it?
    parece que hace hambre you/they seem to be hungry
    ¿hace sueño, niños? are you getting sleepy, children?
    B
    (expresando el tiempo transcurrido): hace dos años que murió he died two years ago, he's been dead for two years
    ¿cuándo llegaste? — hace un ratito when did you get here? — a short while ago
    ¿cuánto hace que se fue? how long ago did she leave?, how long is it since she left?
    lo leí hace poco I read it a short time ago
    lo había visto hacía exactamente un año I had seen him exactly one year before
    ¿hace mucho que esperas? have you been waiting long?
    hace mucho tiempo que lo conozco or lo conozco desde hace mucho tiempo I've known him for a long time
    hace años que no lo veo or no lo veo desde hace años I haven't seen him for years o it's years since I saw him
    hacía años que no lo veía I hadn't seen him for o in years, it had been years since I'd seen him
    hasta hace poco vivían en Austria they lived in Austria until recently
    A
    (producirse): hágase la luz ( Bib) let there be light
    (+ me/te/le etc): se me ha hecho un nudo en el hilo I've got a knot in the thread, the thread has a knot in it
    si no lo revuelves se te hacen grumos if you don't stir it, it goes lumpy o forms lumps
    se le ha hecho una ampolla she's got o she has a blister
    hacérsele a algn ( Méx): por fin se le hizo ganar un campeonato she finally got to win a championship
    por fin se le hizo a Mauricio con ella Mauricio finally made it with her ( colloq)
    B
    1 ( refl)
    (hacer para sí): se hace toda la ropa she makes all her (own) clothes
    se hicieron una casita they built themselves a little house
    2 ( caus)
    (hacer que otro haga): se hace la ropa en Roma she has her clothes made in Rome
    se hicieron una casita they had a little house built
    se hizo la cirugía estética she had plastic surgery
    voy a hacerme las manos I'm going to have a manicure
    tienes que hacerte la barba you must get your beard trimmed
    C
    (causarse): me hice un tajo en el dedo I cut my finger
    ¿qué te hiciste en el brazo? what did you do to your arm?
    ¿te hiciste daño? did you hurt yourself?
    D
    (con las necesidades fisiológicas): todavía se hace pis/caca ( fam); she still wets herself/messes her pants
    se hace pis en la cama ( fam); he wets the bed
    ¡me estoy haciendo caca! ( fam); I'm desperate (to go to the bathroom o toilet)! ( colloq)
    E ( refl)
    (adquirir): se ha hecho un nombre en el mundo de la moda she's made a name for herself in the fashion world
    sólo conseguirás hacerte enemigos si sigues así you'll only make enemies if you keep on like that
    A
    1 (volverse, convertirse en) to become
    se quiere hacer monja she wants to become a nun
    se hizo famoso he became famous
    se están haciendo viejos they are getting o growing old
    en invierno se hace de noche muy pronto in winter it gets dark very early
    vamos, se está haciendo tarde come on, it's getting late
    (+ me/te/le etc): se nos hizo de noche esperándolo it got dark while we were waiting for him
    3 (cocinarse) «pescado/guiso» to cook
    dejar que se haga a fuego lento leave to cook over a low heat
    4
    ( AmL) (pasarle a): no sé qué se habrá hecho María I don't know what can have happened to María o ( colloq) where María can have got(ten) to
    B
    (resultar): se hace muy pesado repetir lo mismo tantas veces it gets very boring having to repeat the same thing over and over again
    (+ me/te/le etc): la espera se me hizo interminable the wait seemed interminable
    se me hace difícil creerlo I find it very hard to believe
    C (dar la impresión de) (+ me/te/le etc):
    se me hace que aquí pasa algo raro I get the feeling o impression that something strange is going on around here
    se me hace que va a llover I think o I have a feeling it's going to rain
    se me hace que esta vez vas a tener suerte something tells me o I have a feeling (that) this time you're going to be lucky
    D ( causativo) hacerse + INF:
    tienes que hacerte oír/respetar you have to make people listen to you/respect you
    el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming
    cuando era actriz se hacía llamar Mónica Duarte when she was an actress she went by the name of Monica Duarte o she used the name Monica Duarte
    es un chico que se hace querer he's a likable kid o a kid you can't help liking
    se hizo construir una mansión he had a mansion built
    hazte ver por un médico ( AmL); go and see a doctor
    E (acostumbrarse) hacerse A algo to get used TO sth
    no me hago al clima de este país I can't get used to the weather in this country
    no consigo hacerme a la idea I can't get used to the idea
    hacerse A + INF to get used TO -ING
    no se hace a vivir solo he hasn't got used to living alone
    F
    (fingirse): no te hagas el inocente don't act all innocent
    seguro que me vio pero se hizo el loco he must have seen me but he pretended he hadn't
    ¿éste es bobo o se (lo) hace? ( fam); is this guy stupid or just a good actor? ( colloq)
    no te hagas el sordo don't pretend o make out you didn't hear me
    se hizo la que no entendía she pretended o she made out she didn't understand
    yo me hice ( Méx fam); I pretended not to notice
    G
    1 (moverse) (+ compl):
    hacerse atrás to move back
    hacerse a un lado to move to one side, to move aside
    hazte para aquí/para allá move over this way/that way
    2
    ( Col) (colocarse): ¿quieres salir en la foto? — sí ¿dónde me hago? do you want to be in the photo? — yes, where shall I stand/sit?
    H hacerse con to take
    el ejército se hizo con la ciudad the army took the city
    se hizo con una fortuna considerable he amassed a considerable fortune
    tengo que hacerme con esa información como sea I must get hold of that information somehow
    se hicieron con la empresa they took over the company
    lograron hacerse con el control de la compañía they managed to gain o get control of the company
    no creo que puedan hacerse con la copa I don't think they can win the cup
    ( AmL): se hicieron de gran fama they became very famous
    tengo que hacerme de dinero I must get o lay my hands on some money
    se han hecho de muchos amigos allí they've made a lot of friends there
    * * *

     

    Multiple Entries:
    hacer    
    hacer algo
    hacer ( conjugate hacer) verbo transitivo
    1
    a) ( crear) ‹mueble/vestido to make;

    casa/carretera to build;
    nido to build, make;
    túnelto make, dig;
    dibujo/plano to do, draw;
    lista to make, draw up;
    resumen to do, make;
    película to make;
    nudo/lazo to tie;
    pan/pastel to make, bake;
    vino/café/tortilla to make;
    cerveza to make, brew;

    hacen buena pareja they make a lovely couple
    b) (producir, causar) ‹ ruido to make;


    estos zapatos me hacen daño these shoes hurt my feet
    2
    a) (efectuar, llevar a cabo) ‹ sacrificio to make;

    milagro to work, perform;
    deberes/ejercicios/limpieza to do;
    mandado to run;
    transacción/investigación to carry out;
    experimento to do, perform;
    entrevista to conduct;
    gira/viaje to do;
    regalo to give;
    favor to do;
    trato to make;

    aún queda mucho por hacer there is still a lot (left) to do;
    dar que hacer to make a lot of work
    b)cheque/factura to make out, write out

    3 (formular, expresar) ‹declaración/promesa/oferta to make;
    proyecto/plan to make, draw up;
    crítica/comentario to make, voice;
    pregunta to ask;

    4

    hacer caca (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq);

    hacer pis or pipí (fam) to have a pee (colloq);
    hacer sus necesidades (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

    las vacas hacen `mu' cows go `moo'

    5 ( adquirir) ‹dinero/fortuna to make;
    amigo to make
    6 (preparar, arreglar) ‹ cama to make;
    maleta to pack;
    hice el pescado al horno I did o cooked the fish in the oven;

    tengo que hacer la comida I must make lunch;
    ver tb comida b
    7 ( recorrer) ‹trayecto/distancia to do, cover
    8 (en cálculos, enumeraciones):
    son 180 … y 320 hacen 500 that's 180 … and 320 is o makes 500

    1


    ¿hacemos algo esta noche? shall we do something tonight?;
    hacer ejercicio to do (some) exercise;
    ¿hace algún deporte? do you play o do any sports?;
    See Also→ amor 1b
    b) (como profesión, ocupación) to do;

    ¿qué hace tu padre? what does your father do?


    2 (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do;
    ¡eso no se hace! you shouldn't do that!;

    ¡qué le vamos a hacer! what can you o (frml) one do?;
    toca bien el pianoantes lo hacía mejor she plays the piano wellshe used to play better;
    hacerla buena (fam): ¡ahora sí que la hice! now I've really done it!;
    See Also→ tonto sustantivo masculino, femenino
    1 (transformar en, volver) to make;

    hizo pedazos la carta she tore the letter into tiny pieces;
    ese vestido te hace más delgada that dress makes you look thinner;
    hacer algo de algo to turn sth into sth;
    quiero hacer de ti un gran actor I want to make a great actor of you
    2
    a) (obligar a, ser causa de que)


    me hizo abrirla he made me open it;
    me hizo llorar it made me cry;
    hágalo pasar tell him to come in;
    me hizo esperar tres horas she kept me waiting for three hours;
    hacer que algo/algn haga algo to make sth/sb do sth
    b)

    hacer hacer algo to have o get sth done/made;

    hice acortar las cortinas I had o got the curtains shortened
    verbo intransitivo
    1 (obrar, actuar):
    déjame hacer a mí just let me handle this o take care of this;

    ¿cómo se hace para que te den la beca? what do you have to do to get the scholarship?;
    hiciste bien en decírmelo you did o were right to tell me;
    haces mal en mentir it's wrong of you to lie
    2 (fingir, simular):

    haz como si no lo conocieras act as if o pretend you don't know him
    3 ( servir):
    esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning;

    la escuela hizo de hospital the school served as o was used as a hospital
    4 ( interpretar personaje) hacer de algo/algn to play (the part of) sth/sb
    (+ compl) ( sentar):


    (+ me/te/le etc)

    la trucha me hizo mal (AmL) the trout didn't agree with me
    hacer v impers
    1 ( refiriéndose al tiempo atmosférico):
    hace frío/sol it's cold/sunny;

    hace tres grados it's three degrees;
    (nos) hizo un tiempo espantoso the weather was terrible
    2 ( expresando tiempo transcurrido):

    hace mucho que lo conozco I've known him for a long time;
    hacía años que no lo veía I hadn't seen him for o in years;
    ¿cuánto hace que se fue? how long ago did she leave?;
    hace poco/un año a short time/a year ago;
    hasta hace poco until recently
    hacerse verbo pronominal
    1 ( producirse) (+ me/te/le etc):

    se le hizo una ampolla she got a blister;
    hacérsele algo a algn (Méx): por fin se le hizo ganar el premio she finally got to win the award
    2
    a) ( refl) ( hacer para sí) ‹café/falda to make oneself;




    se hizo la cirugía estética she had plastic surgery
    3 ( causarse):
    ¿qué te hiciste en el brazo? what did you do to your arm?;

    ¿te hiciste daño? did you hurt yourself?
    4 ( refiriéndose a necesidades fisiológicas):
    todavía se hace pis/caca (fam) she still wets/messes herself

    5 ( refl) ( adquirir) to make;

    1
    a) (volverse, convertirse en) to become;


    se están haciendo viejos they are getting o growing old
    b) ( resultar):



    (+ me/te/le etc)

    se me hace difícil creerlo I find it very hard to believe
    c) ( impers):


    se está haciendo tarde it's getting late
    d) ( cocinarse) [pescado/guiso] to cook

    e) (AmL) ( pasarle a):

    ¿qué se habrá hecho María? what can have happened to María?

    2 ( acostumbrarse) hacerse a algo to get used to sth
    3 ( fingirse):

    ¿es bobo o se (lo) hace? (fam) is he stupid or just a good actor? (colloq);
    hacerse pasar por algn (por periodista, doctor) to pass oneself off as sb
    4 ( moverse) (+ compl) to move;

    5
    hacerse de (AmL) (de fortuna, dinero) to get;


    ( de amigos) to make
    hacer
    I verbo transitivo
    1 (crear, fabricar, construir) to make
    hacer un jersey, to make a sweater
    hacer un puente, to build a bridge
    2 (una acción) to do: eso no se hace, it isn't done
    haz lo que quieras, do what you want
    ¿qué estás haciendo?, (en este momento) what are you doing?
    (para vivir) what do you do (for a living)?
    hace atletismo, he does athletics
    hacer una carrera/ medicina, to do a degree/ medicine
    3 (amigos, dinero) to make
    4 (obligar, forzar) to make: hazle entrar en razón, make him see reason
    5 (causar, provocar) to make: ese hombre me hace reír, that man makes me laugh
    estos zapatos me hacen daño, these shoes are hurting me
    no hagas llorar a tu hermana, don't make your sister cry
    6 (arreglar) to make
    hacer la cama, to make the bed
    hacer la casa, to do the housework
    7 Mat (sumar, dar como resultado) to make: y con éste hacen cincuenta, and that makes fifty
    8 (producir una impresión) to make... look: ese vestido la hace mayor, that dress makes her look older
    9 (en sustitución de otro verbo) to do: cuido mi jardín, me gusta hacerlo, I look after my garden, I like doing it
    10 (representar) to play: Juan hizo un papel en Fuenteovejuna, Juan played a part in Fuenteovejuna
    11 (actuar como) to play: no hagas el tonto, don't play the fool
    12 (suponer) te hacía en casa, I thought you were at home
    II verbo intransitivo
    1 (en el teatro, etc) to play: hizo de Electra, she played Electra
    2 ( hacer por + infinitivo) to try to: hice por ayudar, I tried to help
    3 (simular) to pretend: hice como si no lo conociera, I acted as if I didn't know him
    4 fam (venir bien, convenir) to be suitable: si te hace, nos vamos a verle mañana, if it's all right for you, we'll visit him tomorrow
    III verbo impersonal
    1 (tiempo transcurrido) ago: hace mucho (tiempo), a long time ago
    hace tres semanas que no veo la televisión, I haven't watched TV for three weeks
    hace tres años que comenzaron las obras, the building works started three years ago
    2 (condición atmosférica) hacía mucho frío, it was very cold
    ¿To make o to do?
    El significado básico del verbo to make es construir, fabricar algo juntando los componentes (aquí hacen unos pasteles maravillosos, they make marvellous cakes here), obligar (hazle callar, make him shut up) o convertir: Te hará más fuerte. It'll make you stronger. También se emplea en expresiones compuestas por palabras tales como dinero ( money), ruido ( a noise), cama ( the bed), esfuerzo ( an effort), promesa ( a promise), c omentario ( a comment), amor ( love), guerra ( war).
    El significado del verbo to do es cumplir o ejecutar una tarea o actividad, especialmente tratándose de los deportes y las tareas domésticas: Hago mis deberes por la noche. I do my homework in the evening. ¿Quién hace la plancha en tu casa? Who does the ironing in your house? También se emplea con palabras tales como deber ( duty), deportes ( sports), examen ( an exam), favor ( a favour), sumas ( sums).
    ' hacer' also found in these entries:
    Spanish:
    abrir
    - aclarar
    - acopio
    - acto
    - adelantar
    - adelantamiento
    - advertir
    - alarde
    - aliviar
    - amagar
    - amarrar
    - amor
    - amortizar
    - ampliar
    - añicos
    - aplanar
    - aprecio
    - aprender
    - aspaviento
    - atonía
    - autostop
    - ayuno
    - balance
    - broma
    - burla
    - burrada
    - cábala
    - caballo
    - cabronada
    - caca
    - cafetera
    - caja
    - calceta
    - calentar
    - callar
    - calle
    - calor
    - cama
    - capacitar
    - capaz
    - caso
    - castigar
    - castillo
    - chantaje
    - colar
    - colada
    - colecta
    - comecome
    - comentar
    - como
    English:
    abort
    - abstain
    - abuse
    - accent
    - accentuate
    - accepted
    - accustom
    - act
    - advance
    - advertise
    - afraid
    - again
    - agitate
    - agree
    - aim at
    - aim to
    - air
    - all-out
    - amenable
    - antsy
    - apart
    - appearance
    - arm-twisting
    - as
    - assert
    - attempt
    - audition
    - authorize
    - backup
    - bake
    - balance
    - bandy about
    - bed
    - begin
    - blast
    - blind
    - blueberry
    - blur
    - boil
    - bonk
    - boohoo
    - book in
    - bounce
    - bring in
    - bubble
    - budget
    - bulldoze
    - bully
    - bundle
    - burp
    * * *
    vt
    1. [elaborar, crear, cocinar] to make;
    hacer una fiesta to have a party;
    hacer un vestido/planes to make a dress/plans;
    hacer un poema/una sinfonía to write a poem/symphony;
    hacer un nudo to tie a knot;
    los cristianos creen que Dios hizo al hombre Christians believe that God created mankind;
    haz un poco más la carne cook the meat a bit longer;
    Fam
    tu hermano ha hecho una de las suyas your brother has been up to his usual tricks;
    Fam
    ¡buena la has hecho! you've really gone and done it now!
    2. [construir] to build;
    han hecho un edificio nuevo they've put up a new building
    3. [generar] to produce;
    el árbol hace sombra the tree gives shade;
    la carretera hace una curva there's a bend in the road
    4. [movimientos, sonidos, gestos] to make;
    le hice señas I signalled to her;
    el gato hace “miau” cats go “miaow”;
    el reloj hace tic-tac the clock goes tick-tock;
    hacer ruido to make a noise
    5. [obtener] [fotocopia] to make;
    [retrato] to paint; [fotografía] to take
    6. [realizar] [trabajo, estudios] to do;
    [viaje] to make; [comunión] to take; [sacrificio] to make; [promesa, oferta] to make; [milagro] to perform; [experimento] to do, to perform; [favor] to do; [pregunta] to ask; [declaración] to make; [crucigrama] to do;
    hacer una entrevista to do an interview;
    tengo mucho que hacer I have a lot to do;
    hoy hace guardia she's on duty today;
    estoy haciendo segundo I'm in my second year;
    hago ingeniería I'm doing o studying engineering
    7. [obrar, realizar una acción] to do;
    ¿qué habré hecho con las llaves? what have I done with the keys?;
    CSur Fam
    y mis llaves, ¿qué las hice? and my keys, now what did I do with them?;
    ¡le he dicho mil veces que eso no se hace! I've told him time and again that it's wrong to do that!;
    Fam
    haz lo que te dé la gana do whatever you want;
    ¿qué haces? vas a romper la bicicleta what are you doing o what do you think you're doing?, you're going to break the bicycle!;
    ¡qué le vamos a hacer! never mind!;
    8. [practicar] [en general] to do;
    [tenis, fútbol] to play;
    debes hacer deporte you should start doing some sport
    9. [arreglar] [casa, colada] to do;
    [cama] to make; [maleta] to pack; [uñas] to do; [barba] to trim
    10. [dar aspecto a] to cause to look o seem;
    este espejo te hace gordo this mirror makes you look fat
    11. [transformar en]
    hacer a alguien feliz to make sb happy;
    la guerra no lo hizo un hombre the war didn't make him (into) a man;
    hizo pedazos el papel he tore the paper to pieces;
    hacer de algo/alguien algo to make sth/sb into sth;
    hizo de ella una buena cantante he made a good singer of her
    12. [comportarse como]
    hacer el tonto to act the fool;
    hacer el vándalo to act like a hooligan;
    hacer el ridículo to make a fool of oneself
    13. [causar]
    me hizo gracia I thought it was funny;
    un poco de aire fresco le hará bien a bit of fresh air will do her good;
    Am
    esos ñoquis me hicieron mal those gnocchi disagreed with me
    14. Cine & Teatro [papel] to play;
    [obra] to do, to perform;
    hace el papel de la hija del rey she plays (the part of) the king's daughter;
    hoy hacen una obra de Brecht today they're putting on o doing one of Brecht's plays
    15. [suponer] to think, to reckon;
    a estas horas yo te hacía en París I thought o reckoned you'd be in Paris by now;
    te hacía más joven I thought you were younger, I'd have said you were younger
    16. [ser causa de]
    hacer que alguien haga algo to make sb do sth;
    me hizo reír it made me laugh;
    has hecho que se enfadara you've made him angry;
    haces que me avergüence you make me ashamed;
    la tormenta hizo que se cancelara el concierto the storm caused the concert to be called off
    17. [mandar]
    hacer que se haga algo to have sth done;
    voy a hacer teñir este vestido I'm going to have this dress dyed;
    la hizo callarse he made her shut up
    18. [acostumbrar]
    la prisión lo hizo a la soledad prison made o got him used to being alone
    19. [cumplir]
    hizo los cincuenta la semana pasada he was fifty last week, he celebrated his fiftieth birthday last week
    20. [completar] to make;
    tres y dos hacen cinco three and two make five;
    y este huevo hace la docena and this egg makes (it) a dozen;
    hago el número seis en la lista I'm number six on the list
    21. [conseguir] to make;
    hizo una gran fortuna he made a large fortune;
    hizo muchas amistades en Australia she made a lot of friends in Australia
    22. [recorrer] to do;
    ¿cuántos kilómetros hiciste ayer? how many kilometres did you do yesterday?;
    hago dos kilómetros a pie todos los días I walk two kilometres every day
    23. [referido a necesidades fisiológicas] to do;
    Euf
    tengo que hacer mis necesidades I have to answer a call of nature;
    Fam
    los niños quieren hacer pipí the children want to have a pee
    24. [sustituyendo a otro verbo] to do;
    se negó a ir y yo hice lo mismo she refused to go and I did likewise;
    ya no puedo leer como solía hacerlo I can't read as well as I used to
    vi
    1. [intervenir, actuar]
    déjame hacer (a mí) let me do it;
    ser el que hace y deshace: en la empresa, él es el que hace y deshace he's the one who calls the shots in the company
    2.
    hacer de [trabajar] to work as;
    [servir] to serve as, to act as; Cine & Teatro [actuar] to play;
    hace de electricista he's an electrician, he works as an electrician;
    este tronco hará de asiento this tree trunk will do for somewhere to sit;
    hace de don Quijote he's playing Don Quixote
    3. [aparentar]
    hacer como si to act as if;
    haz como que no te importa act as if you don't care
    4. [procurar, intentar]
    hacer por hacer algo to try to do sth;
    haré por verle esta noche I'll try to see him tonight
    5. [proceder]
    haces mal en callarte it's wrong of you not to say anything;
    hizo bien dimitiendo she was right to resign;
    ¿cómo hay que hacer para abrir esta caja? how do you open this box?, what do you have to do to open this box?
    6. Esp Fam [apetecer]
    ¿hace un vaso de vino? would you like o Br do you fancy a glass of wine?
    7. Am [necesidades fisiológicas]
    ¿hiciste? have you done anything?;
    preciso un baño, no hice antes de salir I need to find a bathroom, I didn't go before I came out
    8. Méx Fam
    hacer(la) buena: [ojalá] [m5]dicen que te sacaste la lotería – ¡házmela buena! they say you've won the lottery – if only!;
    me ofreció empleo don Paco, voy a ver si me la hace buena Don Paco offered me a job, I'll see if he comes through for me
    9. Méx Fam
    hacerle a [profesión] to do;
    por las mañanas estudia y en la tarde le hace a la peluquería she studies in the morning and in the afternoon she does hairdressing
    10. Méx Fam
    hacerle a [droga] to do;
    ese tipo le hace a la cocaína that guy does coke
    11. Méx Fam
    hacerle a [aparentar] to pretend to be;
    le hace al tonto, pero bien que sabe he pretends to be clueless but he knows perfectly well;
    dile que no le haga al cuento tell him to stop Br spinning me a line o US jerking me around
    12. Méx Fam
    no le hagas [exclamación] come off it!, Br do me a favour!, US give me a break!;
    perdí mi libro – ¡no le hagas! I lost my book – pull the other one! o sure you did!
    13. Méx, RP
    no le hace [no importa] it doesn't matter;
    no sé si voy a poder ir – no le hace I don't know if I'll be able to go – it doesn't matter;
    ¿qué le hace? so what?, big deal!
    v impersonal
    1. [tiempo meteorológico]
    hace frío/sol/viento it's cold/sunny/windy;
    hace un día precioso it's a beautiful day;
    mañana hará mal tiempo the weather will be bad tomorrow
    2. [tiempo transcurrido]
    hace diez años ten years ago;
    hace mucho a long time ago;
    hace poco not long ago;
    hace un rato a short while ago;
    hace un mes que llegué it's a month since I arrived;
    no la veo desde hace un año I haven't seen her for a year;
    ¿cuánto hace de eso? how long ago was that?
    * * *
    <part hecho>
    I v/t
    1 ( realizar) do;
    ¡haz algo! do something!;
    hacer una pregunta ask a question;
    tengo que hacer los deberes I have to do my homework; !;
    no hace más que quejarse all he does is complain;
    no hay nada que hacer there’s nothing we can do;
    se hace lo que se puede one does one’s best;
    ¡eso no se hace! that’s just not done!
    2 ( elaborar, crear) make;
    hacer la comida make o cook a meal;
    hacer que algo ocurra make sth happen
    3 ( obligar a)
    :
    hacer que alguien haga algo make s.o. do sth;
    le hicieron ir they made him go
    4 ( cumplir)
    :
    hoy hago veinte años I am twenty today, today is my twentieth birthday
    5 ( equivaler a)
    :
    esta botella hace un litro this bottle holds a liter
    6
    :
    ¡qué le vamos a hacer! that’s life
    II v/i
    1
    :
    haces bien/mal en ir you are doing the right/wrong thing by going
    2 ( sentar)
    :
    me hace mal it’s making me ill
    3 ( servir de)
    :
    esto hará de mesa de objeto this will do as a table
    4 ( fingir)
    :
    como si act as if
    5 L.Am.
    no le hace it doesn’t matter
    6 L.Am. ( parecer)
    :
    se me hace que it seems to me that
    :
    ¿hace? fam does that sound good?
    8
    :
    hacer de malo TEA play the villain
    :
    hace calor/frío it’s hot/cold;
    hace tres días three days ago;
    hace mucho (tiempo) a long time ago, long ago;
    desde hace un año for a year
    * * *
    hacer {40} vt
    1) : to make
    2) : to do, to perform
    3) : to force, to oblige
    los hice esperar: I made them wait
    hacer vi
    : to act
    haces bien: you're doing the right thing
    hacer v impers
    hacer frío: to be cold
    hace viento: it's windy
    2)
    hace : ago
    hace mucho tiempo: a long time ago, for a long time
    3)
    no le hace : it doesn't matter, it makes no difference
    4)
    hacer falta : to be necessary, to be needed
    * * *
    hacer vb
    1. (crear, fabricar, conseguir) to make [pt. & pp. made]
    ¿has hecho la cama? have you made your bed?
    2. (una actividad, trabajo) to do [pt. did; pp. done]
    ¿qué haces? what are you doing?
    ¿qué hacen tus padres? what do your parents do?
    ¿qué has hecho en el cole hoy? what did you do at school today?
    ¿has hecho los deberes? have you done your homework?
    ¿me haces un favor? can you do me a favour?
    4. (dar cierto aspecto) to make... look...
    5. (pensar) to think [pt. & pp. thought]
    6. (aparentar) to pretend
    8. (poner) to show [pt. showed; pp. shown] / to be on
    ¿hace mucho que esperas? have you been waiting long?
    hacer daño to hurt [pt. & pp. hurt]
    hacer el tonto to act the fool / to mess about
    hacer señas to signal [pt. & pp. signalled]
    hacer un dibujo to draw a picture [pt. drew; pp. drawn]
    hacer una casa to build a house [pt. & pp. built]
    hacer una foto to take a photo [pt. took; pp. taken]
    hacer una redacción to write an essay [pt. wrote; pp. written]

    Spanish-English dictionary > hacer

  • 24 bi|ć

    impf (biję) vt 1. (zadawać ciosy) (ręką, kijem) to hit; (pięścią) to punch; (batem) to whip; (pasem) to beat
    - bić kogoś w twarz/po twarzy to punch/hit sb in the face
    - bić ile wlezie to beat a. knock the (living) daylights out of sb pot.
    - bić do upadłego to beat sb until he drops
    - bij, zabij! przest. charge!; up boys and at ’em! przest., pot. ⇒ zbić2
    2. (zabijać) to slaughter, to kill [bydło, świnie]; to kill [muchy]ubić 3. (wyciskać w metalu) to mint, to strike [monety]; to strike [medal]; (drukować) to strike off ⇒ wybić 4. (wbijać) to bang a. knock in [pale]wbić 5. Kulin. to whip, to beat [krem, jajka]
    - bić białko a. pianę to whisk a. beat egg whites ⇒ ubić
    6. (zwyciężać w walce) to beat, to defeat [wojsko, kraj] 7. (przewyższać) to beat, to outdo
    - bić na głowę kogoś/coś to beat sb/sth hands down pot., to knock spots off sb/sth GB pot.
    - ten lek bije wszystkie inne pod względem skuteczności działania in terms of effectiveness this medicine beats/outdoes all the others
    - ona bije męża inteligencją she outshines her husband in intelligence
    8. Gry (w kartach) to beat; (w szachach, warcabach) to take
    - bić króla asem to beat a king with an ace
    - dama bije waleta a queen beats a jack
    - w szachach nie można bić króla the king cannot be taken in chess ⇒ zbić2
    vi 1. (uderzać) to strike, to hit (czymś w coś sth with sth)
    - bić kilofem w skałę to strike (at) rock with a pickaxe
    - bić pięścią w stół to bang one’s fist on the table
    - biją w dzwony they’re ringing the bells, the bells are ringing
    - deszcz bije w okna the rain is beating against the windows
    - fale biją o brzeg the waves are beating against the shore
    - pies bił ogonem o ziemię the dog was beating its tail on a. against the ground
    - bić czołem przed kimś przen. to bow (down) to a. before sb, to make a low bow to sb
    2. (wydawać dźwięk) [dzwon] to ring (na coś for sth); [zegar] to strike
    - dzwony biją na mszę/na trwogę the bells are ringing for Mass/are ringing a tocsin daw.
    3. pot. [licznik] to run
    - zgaś światło, bo licznik bije turn the light out, you’re running up the meter
    4. (tętnić) to beat
    - puls chorego bije słabo the patient’s pulse is weak
    - ale mi bije serce! my heart’s really beating/racing!
    - dopóki mi serce bije w piersi as long as I have breath in my body a. as I draw breath
    5. (wydobywać się gwałtownie) [woda, źródło] to spurt, to gush; [ogień] to spout, to spurt; [zapach, blask] to be given off
    - fontanna bije wysoko the fountain spurts a. gushes high into the air
    - od lampy bije silny blask the lamp gives off an intense glare
    - alkohol za bardzo mu bije do głowy alcohol goes straight to his head
    6. (dać się zauważyć) z jego twarzy biła radość his face was radiant with joy
    - z jej postawy bije pewność siebie she exudes self-confidence
    7. Wojsk. (strzelać) to fire, to shoot (w coś/po czymś at sth); (z armat) to shell (w coś/po czymś sth)
    - działa biły przez cały dzień the cannons were firing all day (long)
    bić się 1. (uderzać samego siebie) to slap vt
    - z radości bił się dłońmi po udach he slapped his thighs with joy
    - bił się ogonem po bokach it beat its tail from side to side
    2. (uderzać jeden drugiego) to fight (z kimś o coś/kogoś with sb over sth/sb)
    - często bił się z kolegami he often got into fights with other children
    3. (walczyć podczas wojny) to fight (z kimś o coś with sb for sth)
    - bić się za ojczyznę to fight for one’s country
    4. Hist. (w pojedynku) to duel (z kimś o coś/kogoś with sb over sth/sb)
    - bić się na szable to duel with swords
    - bić się na pistolety to fight a duel with pistols
    bić brawo to clap, to applaud
    - bić brawo na stojąco to give a standing ovation
    - bić pokłony komuś (kłaniać się) to bow (down) to a. before sb, to make a low bow to sb; (korzyć się) to bow and scrape to sb pejor.; to kowtow to sb pot., pejor.
    - bić w kogoś/coś [mówca, krytyk] to hammer sb/sth pot., to slam sb/sth pot.; [sytuacja, zmiana] to hit, to hurt
    - nowe przepisy biją w drobnych przedsiębiorców the new regulations are hitting a. hurting small business(es)
    - bić w oczy przen. to strike a. hit sb
    - ich niekompetencja bije w oczy the first thing that strikes you is their incompetence
    - bić się z myślami to be in two minds, not to be able to make up one’s mind
    - nie wiem, co zrobić, biję się z myślami I don’t know what to do, I can’t make up my mind

    The New English-Polish, Polish-English Kościuszko foundation dictionary > bi|ć

  • 25 anstreichen

    v/t (unreg., trennb., hat -ge-)
    1. paint; (tünchen) whitewash
    2. (Textstelle) mark; (unterstreichen) underline; (Fehler) mark s.th. wrong; (ankreuzen) mark s.th. with a cross; das werde ich mir im Kalender rot anstreichen I’ll mark it in red in my diary (Am. calendar)
    3. (Streichholz) strike, light
    4. MUS. (Saite) bow
    * * *
    das Anstreichen
    painting
    * * *
    ạn|strei|chen
    vt sep
    1) (mit Farbe etc) to paint
    2) (= markieren) to mark

    (jdm) etw als Fehler anstreichen — to mark sth wrong (for sb)

    * * *
    (to spread paint carefully on (wood, walls etc): He is painting the kitchen.) paint
    * * *
    an|strei·chen
    etw [mit etw dat] \anstreichen
    1. (mit Farbe bestreichen) to paint sth [with sth]
    etw neu/frisch \anstreichen to give sth a new/fresh coat of paint
    etw rot \anstreichen to paint sth red
    2. (markieren) to mark sth
    etw dick/rot \anstreichen to mark sth clearly/in red
    * * *
    unregelmäßiges transitives Verb
    1) (mit Farbe) paint; (mit Tünche) whitewash
    2) (markieren) mark
    * * *
    anstreichen v/t (irr, trennb, hat -ge-)
    1. paint; (tünchen) whitewash
    2. (Textstelle) mark; (unterstreichen) underline; (Fehler) mark sth wrong; (ankreuzen) mark sth with a cross;
    das werde ich mir im Kalender rot anstreichen I’ll mark it in red in my diary (US calendar)
    3. (Streichholz) strike, light
    4. MUS (Saite) bow
    * * *
    unregelmäßiges transitives Verb
    1) (mit Farbe) paint; (mit Tünche) whitewash
    2) (markieren) mark
    * * *
    v.
    to coat v.
    to paint v.

    Deutsch-Englisch Wörterbuch > anstreichen

  • 26 machen

    I v/t
    1. (tun) do; was machst du? what are you doing?; beruflich: what do you do (for a living)?; so was macht man nicht that isn’t done, you just don’t do that; da kann man nichts machen there’s nothing you can do (about it), it’s (just) one of those things; er macht es nicht unter 500 Euro umg. he won’t do it for less than 500 euros; was macht die Familie? how’s the family (getting on [Am. along]) ?; mach’s gut! umg. see you; (alles Gute) all the best; gut gemacht! well done!, good show!; das lässt sich schon machen that can be arranged, that’s no problem; mit mir könnt ihr’s ja machen! umg., iro. the things I put up with; sie wird es nicht mehr lange machen umg. (wird bald sterben) she’s not long for this world; die Festplatte wird es wohl nicht mehr lange machen umg. (wird bald defekt sein) the hard disk is on its last legs ( oder has just about had it)
    2. (herstellen, schaffen) make; (Essen) make, prepare; (Bett) make; ein Foto machen take a photograph; das Zimmer machen do ( oder tidy up, Am. clean up) the room; Hausaufgaben machen do one’s homework; eine Prüfung machen take ( erfolgreich: pass) an exam; einen Spaziergang machen go for a walk; einen Fehler machen make a mistake; einen Kurs machen (besuchen) do ( oder take) a course; eine angenehme / unangenehme Erfahrung machen have a pleasant / an unpleasant experience; jemanden zum General machen make s.o. a general; zu oder für etw. ( nicht) gemacht sein (not) be cut out for s.th.; er ist nicht zur Arbeit gemacht iro. work doesn’t agree with him hum.; jemanden traurig / glücklich etc. machen make s.o. sad / happy etc.; den Schiedsrichter machen umg. be ( oder act as) umpire ( oder referee); das macht das Wetter it’s the weather that causes it; das macht Durst it makes you thirsty; der Wagen macht 160 km / h umg. the car does 100 mph; Ferien, Hoffnung, Krach, Licht etc.
    3. (ergeben) beim Rechnen: be, come to, amount to; 4 mal 5 macht 20 four times five is twenty, four fives are twenty; was macht das? Rechnung etc.: how much does that come to?, what’s the damage? umg.; das macht dreißig Euro that’s ( oder that’ll be) thirty euros; was macht das zusammen? how much does that come to all together?
    4. (ausmachen): was macht das schon? what does it matter?, what difference does it make?; umg. so what?; das macht nichts it doesn’t matter, never mind; es macht mir nichts I don’t mind; sie macht sich nichts / nicht viel aus Geld she doesn’t care / doesn’t care much about money, money doesn’t mean anything / doesn’t mean much to her, she’s not bothered / not really bothered about money umg.; er macht sich nicht viel aus Kuchen / Alkohol etc. he doesn’t particularly like cake / alcohol etc., he’s not particularly keen on (Am. not wild about) cake / alcohol etc.; mach dir nichts draus! don’t worry about it, don’t take it to heart
    5. umg. (veranstalten, organisieren) have, give; ich mache am Samstag ein Fest I’m having a party on Saturday; nächste Woche macht sie einen Vortrag über Kafka next week she’s going to give a lecture on Kafka
    6. Sl. euph.: es machen (Sex haben) have it off (Am. get it on) ( mit with); es jemandem machen give it to s.o.
    II v/refl
    1. sich ( gut) machen Person: be coming along (well oder fine), be getting on (Am. along) (fine); sich gut machen Sache: (gut aussehen) look good ( bei jemandem on s.o.); (gern gesehen werden) make a good impression; sich schlecht machen not look good, make a bad impression; er macht sich gut als... he makes a good...; wie macht sich Vincent als Chef? what sort of a boss is Vincent?; er macht sich gut als Chef he makes a good boss; wie macht sich der Kleine? how’s the little one doing ( oder getting on [Am. along]) ?; die Vase macht sich sehr gut in der Ecke the vase looks very nice in the corner; das macht sich schon wieder umg. it’ll sort itself out
    2. sich an etw. machen get down to (work on) s.th.; ich mache mich morgen an die Übersetzung auch I’ll make a start on the translation tomorrow; Weg
    III v/i
    1. umg.: macht, dass ihr bald zurück seid! be sure to be back ( oder you get back) soon!; mach, dass du wegkommst! get out of here!; mach schon! (beeile dich!) hurry up!, get a move on! umg.
    2. umg.: lass ihn nur machen (lass ihm seinen Willen) let him if he wants to, let him have his way; (red ihm nichts ein) just let him do it ( oder get on with it); (verlass dich auf ihn) leave it to him; lass mich nur machen (red mir nichts ein) let me do it my way; (verlass dich auf mich) just leave it to me; lass mich mal machen (lass mich versuchen) let me have a try
    3. umg.: machen in (+ Dat) WIRTS. deal in, sell; in Politik machen umg. be in politics; er macht in Schriftstellerei umg. he dabbles in writing
    4. umg.: auf etw. machen umg. (etw. spielen) act ( oder play) s.th., pretend to be s.th.; auf Künstler machen umg. act ( oder play) the artist, do one’s artist bit umg.; auf unschuldig / doof machen umg. act ( oder play) the innocent / the fool; sie macht neuerdings auf jung her latest fad is to act all girlish
    5. Schokolade macht dick chocolate makes you fat; Querstreifen machen dick horizontal stripes make you look fat
    6. umg. euph. (die Notdurft verrichten): ( klein) machen wee; ( groß) machen shit; sich (Dat) vor Angst in die Hosen machen wet o.s. (Am. wet one’s pants) from fear; der Kleine macht immer noch in die Windeln the child still dirties his nappy (Am. diaper); der Hund hat auf den Teppich gemacht the dog made a mess on the carpet
    7. (hat oder ist) Dial. (sich begeben) go; wir haben oder sind 1966 in den Westen gemacht (sind aus der DDR in die BRD geflüchtet) in 1966 we made it to West Germany; gemacht
    * * *
    to create; to be; to do; to make; to fix
    * * *
    mạ|chen ['maxn]
    1. TRANSITIVES VERB
    1) = tun to do

    was machst du heute Abend?what are you doing this evening?

    die Hausarbeit/den Garten machen — to do the housework/the garden

    er machte sich (dat) Zucker in den Kaffee (inf)he put sugar in his coffee

    ich muss noch so viel machen — I still have so much to do

    gut, wird gemacht — right, will do (inf)

    gut, mache ich — right, will do (inf) or I'll do that

    wie mans macht, ists verkehrt — whatever you do is wrong

    er macht, was er will — he does what he likes

    soll ich ihn nach seinem Gehalt fragen? – so etwas macht man nicht! — shall I ask how much he earns? – you don't ask that (question)!

    das lässt sich machen/nicht machen — that can/can't be done

    das ist zu/nicht zu machen — that can/can't be done

    ich mache es wohl am besten so, dass ich etwas früher komme — I would do best to come a bit earlier

    es ist schon gut gemacht, wie sie die Rolle der Ophelia mit echtem Leben erfüllt — it's wonderful how she brings the role of Ophelia to life

    damit/mit ihr kann man etwas machen — you could do something with it/her

    das lässt er nicht mit sich machen — he won't stand for that → auch gemacht

    was machst du denn hier?what ( on earth) are you doing here?

    was macht dein Bruder ( beruflich)? — what does your brother do (for a living)?

    machs gut!all the best!

    2) = anfertigen, zubereiten to make

    sich/jdm etw machen lassen — to have sth made for oneself/sb

    3) = verursachen, bewirken Schwierigkeiten, Arbeit to make (jdm for sb); Mühe, Schmerzen to cause (jdm for sb)

    jdm Angst/Sorgen/Freude machen — to make sb afraid/worried/happy

    jdm Hoffnung/Mut/Kopfschmerzen machen — to give sb hope/courage/a headache

    jdn lachen/weinen/etw vergessen machen — to make sb laugh/cry/forget sth

    machen, dass etw geschieht — to make sth happen

    mach, dass er gesund wird! — make him better!

    das machen die vielen Zigaretten, dass du hustest — it's all those cigarettes that make you cough

    (viel) von sich reden machen — to be much talked about

    4) = hervorbringen Laut, Geräusch to make

    mäh/miau machen — to baa/miaow

    brumm machento go "brumm"

    5) = bilden Kreuzzeichen, Kreis to make
    6)

    machen + SubstantivSiehe auch unter dem Eintrag für das jeweilige Substantiv.einen Ausflug machen — to go on an outing

    Bilder machento take photos

    auf jdn/etw Jagd machen — to hunt sb/sth

    eine Prüfung machento do (esp Brit) or take an exam

    See:
    = haltmachen
    7) machen + AdjektivSiehe auch unter dem Eintrag für das jeweilige Adjektiv.to make

    jdn nervös/unglücklich machen — to make sb nervous/unhappy

    etw größer/kleiner machen — to make sth bigger/smaller

    etw sauber/schmutzig machen — to get sth clean/dirty

    machs dir doch bequem/gemütlich — make yourself comfortable/at home

    8) = ergeben inf to make; Summe, Preis to be

    das macht ( zusammen) 23 — that makes 23 altogether

    fünf mal vier macht or machen zwanzig — five fours are twenty, five times four is twenty

    was macht die Rechnung? — how much is the bill?, what does the bill come to?

    was or wie viel macht das ( alles zusammen)? — how much is that altogether?

    9) = spielen inf THEAT to play; Dolmetscher, Schiedsrichter etc to be
    10)

    = Notdurft verrichten inf einen Haufen or sein Geschäft machen (euph:) (Hund)to do its business (euph)

    See:
    11) = ordnen, reparieren, säubern to do

    ich muss noch die Betten machen —

    mach den Fleck aus der Bluse, ehe du sie wäschst — get the stain out of the blouse before you wash it

    12)

    andere Wendungen◆ machen + aus aus dem Haus könnte man schon etwas machen — you could really make something of that house

    eine große Sache aus etw machen — to make a big thing of sth

    jdn zum Star/Helden machen — to turn sb into a star/hero

    jdn zum Wortführer/Sklaven/zu seiner Frau machen — to make sb spokesman/a slave/one's wife

    jdm etw zur Hölle/Qual machen — to make sth hell/a misery for sb

    der Regen/die Kälte macht mir nichts — I don't mind the rain/cold

    die Kälte macht dem Motor nichts — the cold doesn't hurt the engine

    es macht mir nichts, durch den Regen zu gehen — I don't mind walking in the rain

    viel aus jdm/etw machen — to like sb/sth

    wenig aus jdm/etw machen — not to be very keen on (esp Brit) or thrilled with (esp US) sb/sth

    einen schönen Abend/ein paar gemütliche Stunden machen — to have a nice evening/a few pleasant hours

    sich (dat) Umstände/Mühe machen — to go to a lot of bother/trouble

    sich (dat) Sorgen machen — to worry

    sich (dat) (auf etw acc) Hoffnungen machen — to have hopes (of sth)

    jdn zum Freund/Feind machen — to make sb one's friend/enemy

    etw zur Aufgabe/zum Grundsatz/Motto machen — to make sth one's job/a principle/one's watchword

    2. INTRANSITIVES VERB
    1)

    = tun lass mich mal machen — let me do it

    2)

    machen + Adjektiv das macht müde/gesund/schlank — that makes you tired/healthy/slim

    das Kleid macht alt/schlank — that dress makes you look old/slim

    3) = sich beeilen inf to get a move on (inf), to hurry up

    mach schon!, mach schnell or schneller! — get a move on! (inf), hurry up!

    ich mach ja schon!I'm being as quick as I can!

    sie machten, dass sie nach Hause kamen — they hurried home

    mach, dass du hier wegkommst or verschwindest! — (you just) get out of here!

    4) = Notdurft verrichten inf to go to the toilet (esp Brit) or bathroom (esp US) or restroom (US); (Hund etc) to do its business (euph); (

    groß/klein machen (baby-talk) — to do a poo/wee (baby-talk)

    5) = reisen dial to go

    über die ( grüne) Grenze machen — to go over the border

    6)

    Redewendungen◆ machen auf etw (acc ) (inf) jetzt macht sie auf große Dameshe's playing the grand lady now

    sie macht auf verständnisvoll/gebildet — she's doing her understanding/cultured bit (inf)

    er macht auf Schauhe's out for effect (inf)◆ machen in etw (dat) (inf, beruflich) to be in sth

    er macht in Nächstenliebe/Großzügigkeit — he puts on a show of compassion/generosity

    3. REFLEXIVES VERB
    1) ◆ sich machen= sich entwickeln to come on
    2) = aussehen to look
    3)

    andere Wendungen machen — to get down to sth

    sich zum Fürsprecher/Anwalt machen — to make oneself spokesman/advocate

    sich bei jdm beliebt/verhasst machen (inf) — to make oneself popular with/hated by sb

    See:
    * * *
    1) have
    2) (to perform an activity concerning something: to do the washing; to do the garden / the windows.) do
    3) go
    4) (to create, form or produce: God made the Earth; She makes all her own clothes; He made it out of paper; to make a muddle/mess of the job; to make lunch/coffee; We made an arrangement/agreement/deal/bargain.) make
    5) (to cause to be: I made it clear; You've made me very unhappy.) make
    6) (to gain or earn: He makes $100 a week; to make a profit.) make
    7) (used with many nouns to give a similar meaning to that of the verb from which the noun is formed: He made several attempts (= attempted several times); They made a left turn (= turned left); He made (= offered) a suggestion/proposal; Have you any comments to make?) make
    8) (used when asking angrily what someone is doing: What does he think he's playing at (=doing)?) play at
    9) (to cause to become: His remarks rendered me speechless.) render
    10) (to cause to go into a certain, usually bad, state: The news sent them into a panic.) send
    11) (to do or perform some action: I think I'll take a walk; Will you take a look?; to take a bath) take
    12) (to make a note, record etc: He took a photograph of the castle; The nurse took the patient's temperature.) take
    * * *
    ma·chen
    [ˈmaxn̩]
    1. (anstelle eines genaueren Verbs)
    etw \machen to do sth
    hast du die Kartoffeln/Türen/das Badezimmer gemacht? have you done the potatoes/doors/bathroom?
    etw \machen to make sth
    Fotos [von jdm/etw] \machen to take photos [of sb/sth]
    Gedichte \machen to write poems
    jdm/sich etw \machen lassen to have sth made for sb/[for one]
    sich dat ein Kleid \machen lassen to have a dress made [for one]
    sich dat die Haare \machen lassen (fam) to have one's hair done
    für etw akk wie gemacht sein (fam) to be made for sth
    etw aus etw dat \machen to make sth out of sth
    aus diesem Haus \machen wir ein Atelier we're turning this house into a studio
    aus etw dat gemacht sein to be made of sth
    der Saft ist aus Birnen gemacht the juice is made out of pears
    3. (geben)
    eine Empfehlung \machen to put in sep a recommendation
    jdm einen guten Preis \machen Käufer to make sb a good offer; Verkäufer to name a good price
    einen Vorschlag \machen to make [or sep put in] a suggestion
    [jdm] etw \machen to make [sb] sth, to make sth [for sb]
    einen Drink \machen to make a drink
    das Essen \machen to prepare/cook food
    ein Essen \machen to make [or cook] a meal
    das Frühstück \machen to make [or get] breakfast
    Kaffee \machen to make coffee
    das Bett \machen to make the bed
    sein Zimmer \machen to tidy up sep one's room
    etw \machen to organize sth
    eine Party \machen to give [or have] [or throw] a party
    etw \machen:
    dieser Film macht tränende Augen this film puts the tears in your eyes [or fam is a real tear jerker]
    jdm Angst \machen to frighten sb
    jdm Appetit \machen to whet sb's appetite, esp BRIT fam also to make sb peckish
    jdm Arbeit \machen to give sb work to do
    ein dummes Gesicht \machen (fam) to make [or pull] a silly face
    jdm Durst/Hunger \machen to make sb thirsty/hungry
    einen Eindruck \machen to make an impression
    Feuer \machen to light a fire
    jdm eine Freude \machen to make sb happy
    jdm Hoffnung/Mut/Kopfschmerzen \machen to give sb hope/courage/a headache
    Lärm \machen to make a noise
    Licht \machen to switch on sep the light
    Mühe \machen to be a lot of trouble [or effort]
    keine Mühe \machen to be no trouble
    sich dat Mühe/Umstände \machen to go to a lot of trouble [or effort]
    das macht überhaupt keine Mühe that's no trouble at all
    Musik \machen to play some music
    einen Schmollmund \machen to pout
    jdm Sorgen \machen to make sb worried, to give sb cause for concern
    sich dat Sorgen \machen to worry
    das macht etw that's because of sth
    das macht das häufige Trinken that comes from drinking often
    das macht die frische Luft, dass wir so hungrig sind it's the fresh air that makes us so hungry
    etw \machen to do sth
    eine Aktion [für etw akk] \machen to promote sth
    eine Arbeit/seine Hausaufgaben \machen to do a job [or task]/one's homework
    eine Beobachtung \machen to observe sb/sth
    eine Bestellung \machen to place [or sep put in] an order
    einen Besuch \machen to [pay sb a] visit
    eine Dummheit \machen to do something stupid
    ein Examen \machen to take [or BRIT also sit] an exam
    wie man's macht, macht man's falsch [o verkehrt] you [just] can't win
    einen Fehler \machen to make a mistake
    den Haushalt \machen to keep house
    das ist zu \machen that's possible
    das lässt sich \machen that might be possible
    eine Mitteilung \machen to make an announcement
    da ist nichts zu \machen nothing can be done, that's not possible
    nichts zu \machen! nothing doing! fam
    jd kann [da] nichts \machen sb can't do anything
    eine Reise \machen to go on a journey
    eine Sause mit jdm \machen (sl) to go on a pub crawl esp BRIT [or AM esp to go bar-hopping] with sb fam
    einen Spaziergang \machen to go for a walk
    ein Spiel \machen to play a game
    Sport \machen to do sport
    etw nicht unter etw dat \machen (fam) to not do sth for less than sth
    eine Verbeugung \machen to make [or take] a bow, to bow
    wie machst du/wie \machen Sie das nur? how [on earth] do you do it?
    wird gemacht! (fam) no problem, will do! fam
    jd wird das schon \machen (erledigen) sb'll do it; (in Ordnung bringen) sb'll sort it out
    etw \machen to do sth
    das Abitur \machen ≈to do [one's] A levels BRIT
    einen Kurs \machen to take a course
    eine Ausbildung \machen to do an apprenticeship
    eine Elektrikerausbildung \machen to train to be an electrician
    10. + adj (werden lassen)
    jdn/etw berühmt/reich/schön \machen to make sb/sth famous/rich/beautiful
    mach es dir bequem! make yourself comfortable [or at home]!
    dieser Hut macht mich viel jünger this hat makes me [look] much younger
    etw aus jdm \machen to make sb sth
    etwas aus sich/jdm \machen to make something of oneself/sb
    jdn zu etw dat \machen to make sb sth
    mein Vater hat mich zu seinem Nachfolger gemacht my father has made [or named] me his successor
    er machte sie zu seiner Frau (veraltet) he took her to be his wife old
    jdn zu seinem Verbündeten \machen to make sb one's ally
    sich akk zu etw dat \machen to make oneself sth
    sich akk zum Anführer \machen to make oneself the leader
    11. (erzielen)
    etw \machen:
    wir \machen jetzt dreimal so viel Umsatz we have now tripled our turnover
    ein Geschäft \machen to make a deal
    große Geschäfte \machen to make big money [or AM also big bucks] fam
    einen Gewinn/Verlust \machen to make a profit/loss
    Millionen \machen to make millions
    Punkte/Tore \machen to score points/goals
    ein Vermögen \machen to make a fortune
    12. (tun)
    etw \machen to do sth
    was möchten Sie gern \machen? what would you like to do?
    lass uns etwas \machen! let's do something!
    genau so werden wir es \machen that's how we'll do it
    musst du viel \machen? do you have a lot to do?
    was macht sie damit? what's she doing with it?
    was willst du mit diesem Zeug \machen? what are you going to do with this stuff?
    was soll ich nur \machen? what am I to do?
    ich weiß nicht, was ich noch \machen soll I don't know what else to do
    ich weiß nicht, wie man es macht I don't know how to do it
    was machst du da? what are you doing?; (misstrauisch) what on earth are you doing there?, what are you up to?
    was hat sie wieder gemacht, dass alle so ärgerlich sind? what's she been up to [or fam gone and done] this time to make everyone so angry?
    was macht denn deine Frau? how's your wife?
    und was \machen Sie so? and what are you doing nowadays?
    was macht die Arbeit/Gesundheit? how's work/your health?, how are you work-wise/health-wise? fam
    was soll ich da groß \machen? what do you expect me to do?
    was macht deine Brille in der Mikrowelle? what are your glasses doing in the microwave?
    dagegen kann man nichts \machen there's nothing you can do about it
    mach was dran! (fam) like it or lump it fam
    gut gemacht! well done!
    mach's gut (fam) take care, so long fam
    mit mir kann man es ja \machen (fam) the things I put up with
    so etwas macht man nicht that's [or it's] bad manners
    da kann man nichts \machen nothing can be done
    \machen, was man will to do as one pleases [or wants
    etw \machen:
    die Straße macht eine scharfe Kurve the road bends sharply
    sie macht eine gute Figur she cuts a good figure
    14. (fam: aufbauen)
    jdn \machen to make sb
    15. (sl: Rolle spielen)
    jdn/etw \machen to do [or play] sb/sth
    wer macht hier den Boss? who's the boss here?
    16. (fam: nachahmen)
    jdn/etw \machen to do sb/sth
    17. (fam: vorgeben)
    etw [für jdn] \machen to act as sth [for sb]
    18. (fam: kosten)
    das macht zehn Euro that's [or that'll be] ten euros [please]
    was macht das [zusammen]? what does that come to [in total]?
    19. (fam: ergeben)
    drei mal drei macht neun three times three is [or makes] nine
    20. (fam: rufen)
    etw \machen to call out sth sep
    21. (bes kindersprache: Laute von sich geben)
    der Hund macht „wau, wau“ the dog goes “woof woof” usu childspeak
    22. (sl: Sex haben)
    es [mit jdm] \machen to do it [with sb] fam
    es jdm \machen to give it to sb fam
    23. (fam: schaden)
    macht nichts! no matter [or problem]!
    das macht [doch] nichts! never mind!, no harm done!
    macht das was? does it matter?
    was macht das schon? what does it matter?
    jdm/etw etwas/nichts \machen to harm/not harm sb/sth
    für etw akk [o zu etw dat] [nicht] gemacht sein to be [not] made for sth
    25. (fam: reparieren)
    [jdm] etw \machen to mend [or fix] [or repair] sth for sb
    etw \machen lassen to get [or have] sth mended [or fixed] [or repaired
    26.
    sein Geschäft \machen (euph fam) to relieve oneself form or euph
    1. + adj (werden lassen)
    es macht jdn glücklich/traurig/wütend it makes sb happy/sad/angry
    es macht jdn verrückt it drives sb mad [or fam crazy]
    es macht mich verrückt, dass ich so viel Werbung sehe it drives me crazy to see so many advertisements
    2. (schaden)
    es macht etwas/nichts/viel it matters/doesn't matter/matters a lot
    es macht jdm etwas/nichts/viel sb minds/doesn't mind/minds a lot
    es macht mir nichts, wenn du hierbleibst I don't mind you [or form your] staying here
    3. (fam: Ton abgeben)
    es macht „piep“, wenn du einen Fehler machst it goes “peep” [or it peeps] when you make a mistake; s.a. lang
    mach ich! [as] good as done!
    gemacht! (fam) done!, OK! fam
    \machen, dass etw geschieht to ensure [or see to it] that sth happens
    wie hast du gemacht, dass die Kinder so artig sind? how did you get the children to be so well behaved?
    mach, dass du wegkommst! get out of here!
    mach nur/ruhig! go ahead!
    jdn [mal/nur] \machen lassen (fam) to leave sb to it
    Liebe macht blind love makes you blind
    4. (aussehen lassen)
    Streifen \machen dick stripes make you look fat
    5. (usu pej fam: sich stellen)
    auf cool/in Großzügigkeit \machen to act cool/generous [or the cool/generous guy]
    auf vornehm \machen to give oneself [or to put on] airs
    auf etw akk \machen to pretend to be sth, to act the sth
    sie macht immer auf vornehme Dame she always acts the elegant lady
    6. (euph fam: pinkeln) to pee fam, BRIT fam also to wee; (defäkieren) to poo[h] fam
    groß/klein \machen to poo[h]/pee [or BRIT also wee] fam
    auf/in etw akk \machen to pee [or BRIT also wee]/poo[h] on/in sth fam
    ins Bett \machen Kind to wet the bed
    7. (fam: betreiben)
    in etw dat \machen:
    ich mache jetzt in Wolle/Versicherungen I'm in wool/insurance [or the wool/insurance business
    8. (fam: eilen)
    mach/\machen Sie [schon]! get a move on! fam
    mach schneller! hurry up!
    \machen, dass man etw tut to get a move on and do sth fam
    9. (fam: leben)
    ich mach sowieso nicht mehr lang I'm not long for this world anyway
    10. Hilfsverb: sein o haben DIAL (gehen)
    aufs Land/in die Stadt \machen to go to the country/into town
    sich akk an etw akk \machen to get on with sth
    sich akk an die Arbeit \machen to get down to work
    sich akk an ein Manuskript \machen to start working on a manuscript
    2. (fam: entwickeln)
    das Wetter macht sich wieder there will soon be good weather
    sich akk gut \machen to turn out well, to come along nicely
    das Baby macht sich gut the baby is doing fine fam
    3. (passen)
    das Bild macht sich gut an der Wand/im Flur the picture looks good on the wall/in the hall
    4. (leisten)
    sich akk \machen to do well for oneself
    die neue Sekretärin macht sich gut the new secretary is doing well
    sich dat etw \machen to make sth
    sich dat etw zur Aufgabe \machen to make sth one's mission
    sich dat [mit etw dat] Feinde/Freunde \machen to make enemies/friends [with sth]
    6. + adj (werden)
    sich akk elegant \machen to smarten [oneself] up
    sich akk schmutzig \machen to get dirty
    sich akk [bei jdm] verhasst \machen to incur [sb's] hatred
    sich akk verständlich \machen to make oneself understood
    7. (fam: gelegen sein)
    sich dat etwas/nichts/viel/wenig aus jdm/etw \machen to care/not care at all/care a lot/not care much for sb/sth; (sich nicht ärgern) to get a little upset/not get upset at all/get really upset/not get upset much about sth
    mach dir/\machen Sie sich nichts d[a]raus! don't worry about it!, don't it get you down!
    sich dat etw \machen:
    wir \machen uns einen schönen Tag let's have an enjoyable day
    mach dir ein paar schöne Tage enjoy yourself for a few days
    das macht sich akk von selbst it takes care of itself
    <machte, gemacht o seltener machen>
    der Wein wird dich das vergessen \machen the wine will help you [to] forget
    * * *
    1.
    1) (herstellen) make

    sich (Dat.) etwas machen lassen — have something made

    Geld/ein Vermögen/einen Gewinn machen — make money/a fortune/a profit

    dafür ist er einfach nicht gemacht(fig.) he's just not cut out for it

    etwas aus jemandem machen — make somebody into something; (verwandeln) turn somebody into something

    jemanden zum Präsidenten usw. machen — make somebody president etc.

    2)

    jemandem einen guten Preis machen(ugs.) name a good price

    3) (zubereiten) get, prepare < meal>

    jemandem/sich [einen] Kaffee machen — make [some] coffee for somebody/oneself

    jemandem einen Cocktail machenget or mix somebody a cocktail

    jemandem Arbeit machencause or make [extra] work for somebody

    jemandem Sorgen machen — cause somebody anxiety; worry somebody

    jemandem Mut/Hoffnung machen — give somebody courage/hope

    das macht Durst/Hunger od. Appetit — this makes one thirsty/hungry; this gives one a thirst/an appetite

    das macht das Wetter — that's [because of] the weather

    mach, dass du nach Hause kommst! — (ugs.) off home with you!

    ich muss machen, dass ich zum Bahnhof komme — (ugs.) I must see that I get to the station

    5) (ausführen) do <job, repair, etc.>

    ein Foto od. eine Aufnahme machen — take a photograph

    einen Spaziergang machengo for or take a walk

    einen Besuch [bei jemandem] machen — pay [somebody] a visit

    wie man's macht, macht man's falsch od. verkehrt — (ugs.) [however you do it,] there's always something wrong

    6)

    jemanden glücklich/eifersüchtig usw. machen — make somebody happy/jealous etc.

    etwas größer/länger/kürzer machen — make something bigger/longer/shorter

    mach es dir gemütlich od. bequem! — make yourself comfortable or at home

    7) (tun) do

    mach ich, wird gemacht! — (ugs.) will do!

    was machen Sie [beruflich]? — what do you do [for a living]?

    so etwas macht man nicht — that [just] isn't done

    mit mir könnt ihr es ja machen(ugs.) you can get away with it with me

    8)

    was macht...? — (wie ist es um... bestellt?) how is...?

    was macht die Arbeit? — how is the job [getting on]?; how are things at work?

    9) (ergeben) (beim Rechnen) be; (bei Geldbeträgen) come to

    was od. wieviel macht das [alles zusammen]? — how much does that come to?

    das macht 12 Eurothat is or costs 12 euros; (Endsumme) that comes to 12 euros

    10) (schaden)

    macht das was? — does it matter?; do you mind?

    macht nichts!(ugs.) never mind!; it doesn't matter

    einen Kursus od. Lehrgang machen — take a course

    12) (ugs.): (veranstalten) organize, (coll.) do <trips, meals, bookings, etc.>
    13)

    machs gut!(ugs.) look after yourself!; (auf Wiedersehen) so long!

    14) (ugs.): (ordnen, sauber machen, renovieren); do <room, stairs, washing, etc.>

    sich (Dat.) die Haare/Fingernägel machen — do one's hair/nails

    15) (ugs. verhüll.): (seine Notdurft verrichten)

    groß/klein machen — do big jobs/small jobs (child language)

    2.

    sich hübsch machen — smarten [oneself] up

    sich schmutzig machen — get [oneself] dirty

    sich an etwas (Akk.) machen — get down to something

    3) (ugs.): (sich entwickeln) do well; get on

    das macht sich gut hier — this fits in well; this looks good here

    5)

    mach dir nichts daraus!(ugs.) don't let it bother you

    sich (Dat.) nichts/wenig aus jemandem/etwas machen — (ugs.) not care at all/much for somebody/something

    6)

    wir wollen uns (Dat.) einen schönen Abend machen — we want to have an enjoyable evening

    7)

    sich (Dat.) Feinde machen — make enemies

    sich (Dat.) jemanden zum Freund/Feind machen — make a friend/an enemy of somebody

    8)

    wenn es sich [irgendwie] machen lässt — if it can [somehow] be done; if it is [at all] possible

    3.
    1) (ugs.): (sich beeilen)

    mach schon!get a move on! (coll.); look snappy! (coll.)

    2)

    das macht müde — it makes you tired; it is tiring

    das macht hungrig/durstig — it makes you hungry/thirsty

    lass mich nur machen(ugs.) leave it to me

    4) (ugs. verhüll.) <child, pet> perform (coll.)

    ins Bett/in die Hose machen — wet one's bed/pants

    5) (ugs.)

    auf naiv usw. machen — pretend to be naïve

    auf feine Dame usw. machen — act the fine lady

    6) (landsch. ugs.): (sich begeben) go
    * * *
    A. v/t
    1. (tun) do;
    was machst du? what are you doing?; beruflich: what do you do (for a living)?;
    so was macht man nicht that isn’t done, you just don’t do that;
    da kann man nichts machen there’s nothing you can do (about it), it’s (just) one of those things;
    er macht es nicht unter 500 Euro umg he won’t do it for less than 500 euros;
    was macht die Familie? how’s the family (getting on [US along]) ?;
    mach’s gut! umg see you; (alles Gute) all the best;
    gut gemacht! well done!, good show!;
    das lässt sich schon machen that can be arranged, that’s no problem;
    mit mir könnt ihr’s ja machen! umg, iron the things I put up with;
    sie wird es nicht mehr lange machen umg (wird bald sterben) she’s not long for this world;
    die Festplatte wird es wohl nicht mehr lange machen umg (wird bald defekt sein) the hard disk is on its last legs ( oder has just about had it)
    2. (herstellen, schaffen) make; (Essen) make, prepare; (Bett) make;
    ein Foto machen take a photograph;
    das Zimmer machen do ( oder tidy up, US clean up) the room;
    Hausaufgaben machen do one’s homework;
    einen Spaziergang machen go for a walk;
    einen Fehler machen make a mistake;
    einen Kurs machen (besuchen) do ( oder take) a course;
    eine angenehme/unangenehme Erfahrung machen have a pleasant/an unpleasant experience;
    jemanden zum General machen make sb a general;
    zu oder
    für etwas (nicht) gemacht sein (not) be cut out for sth;
    er ist nicht zur Arbeit gemacht iron work doesn’t agree with him hum;
    jemanden traurig/glücklich etc
    machen make sb sad/happy etc;
    den Schiedsrichter machen umg be ( oder act as) umpire ( oder referee);
    das macht das Wetter it’s the weather that causes it;
    das macht Durst it makes you thirsty;
    der Wagen macht 160 km/h umg the car does 100 mph; Ferien, Hoffnung, Krach, Licht etc
    3. (ergeben) beim Rechnen: be, come to, amount to;
    4 mal 5 macht 20 four times five is twenty, four fives are twenty;
    was macht das? Rechnung etc: how much does that come to?, what’s the damage? umg;
    das macht dreißig Euro that’s ( oder that’ll be) thirty euros;
    was macht das zusammen? how much does that come to all together?
    4. (ausmachen):
    was macht das schon? what does it matter?, what difference does it make?; umg so what?;
    das macht nichts it doesn’t matter, never mind;
    es macht mir nichts I don’t mind;
    sie macht sich nichts/nicht viel aus Geld she doesn’t care/doesn’t care much about money, money doesn’t mean anything/doesn’t mean much to her, she’s not bothered/not really bothered about money umg;
    er macht sich nicht viel aus Kuchen/Alkohol etc he doesn’t particularly like cake/alcohol etc, he’s not particularly keen on (US not wild about) cake/alcohol etc;
    mach dir nichts draus! don’t worry about it, don’t take it to heart
    5. umg (veranstalten, organisieren) have, give;
    ich mache am Samstag ein Fest I’m having a party on Saturday;
    nächste Woche macht sie einen Vortrag über Kafka next week she’s going to give a lecture on Kafka
    6. sl euph:
    es machen (Sex haben) have it off (US get it on) (
    mit with);
    es jemandem machen give it to sb
    B. v/r
    1.
    sich (gut) machen Person: be coming along (well oder fine), be getting on (US along) (fine);
    sich gut machen Sache: (gut aussehen) look good (
    bei jemandem on sb); (gern gesehen werden) make a good impression;
    sich schlecht machen not look good, make a bad impression;
    er macht sich gut als … he makes a good …;
    wie macht sich Vincent als Chef? what sort of a boss is Vincent?;
    er macht sich gut als Chef he makes a good boss;
    wie macht sich der Kleine? how’s the little one doing ( oder getting on [US along]) ?;
    die Vase macht sich sehr gut in der Ecke the vase looks very nice in the corner;
    das macht sich schon wieder umg it’ll sort itself out
    2.
    sich an etwas machen get down to (work on) sth;
    ich mache mich morgen an die Übersetzung auch I’ll make a start on the translation tomorrow; Weg
    C. v/i
    1. umg:
    macht, dass ihr bald zurück seid! be sure to be back ( oder you get back) soon!;
    mach, dass du wegkommst! get out of here!;
    mach schon! (beeile dich!) hurry up!, get a move on! umg
    2. umg:
    lass ihn nur machen (lass ihm seinen Willen) let him if he wants to, let him have his way; (red ihm nichts ein) just let him do it ( oder get on with it); (verlass dich auf ihn) leave it to him;
    lass mich nur machen (red mir nichts ein) let me do it my way; (verlass dich auf mich) just leave it to me;
    lass mich mal machen (lass mich versuchen) let me have a try
    3. umg:
    machen in (+dat) WIRTSCH deal in, sell;
    in Politik machen umg be in politics;
    er macht in Schriftstellerei umg he dabbles in writing
    4. umg:
    auf etwas machen umg (etwas spielen) act ( oder play) sth, pretend to be sth;
    auf Künstler machen umg act ( oder play) the artist, do one’s artist bit umg;
    auf unschuldig/doof machen umg act ( oder play) the innocent/the fool;
    sie macht neuerdings auf jung her latest fad is to act all girlish
    5.
    Schokolade macht dick chocolate makes you fat;
    Querstreifen machen dick horizontal stripes make you look fat
    6. umg euph (die Notdurft verrichten):
    (klein) machen wee;
    (groß) machen shit;
    sich (dat)
    vor Angst in die Hosen machen wet o.s. (US wet one’s pants) from fear;
    der Kleine macht immer noch in die Windeln the child still dirties his nappy (US diaper);
    der Hund hat auf den Teppich gemacht the dog made a mess on the carpet
    7. (hat oder ist) dial (sich begeben) go;
    sind 1987 in den Westen gemacht (sind aus der DDR in die BRD geflüchtet) in 1987 we made it to West Germany; gemacht
    * * *
    1.
    1) (herstellen) make

    sich (Dat.) etwas machen lassen — have something made

    Geld/ein Vermögen/einen Gewinn machen — make money/a fortune/a profit

    dafür ist er einfach nicht gemacht(fig.) he's just not cut out for it

    etwas aus jemandem machen — make somebody into something; (verwandeln) turn somebody into something

    jemanden zum Präsidenten usw. machen — make somebody president etc.

    2)

    jemandem einen guten Preis machen(ugs.) name a good price

    3) (zubereiten) get, prepare < meal>

    jemandem/sich [einen] Kaffee machen — make [some] coffee for somebody/oneself

    jemandem einen Cocktail machenget or mix somebody a cocktail

    jemandem Arbeit machencause or make [extra] work for somebody

    jemandem Sorgen machen — cause somebody anxiety; worry somebody

    jemandem Mut/Hoffnung machen — give somebody courage/hope

    das macht Durst/Hunger od. Appetit — this makes one thirsty/hungry; this gives one a thirst/an appetite

    das macht das Wetter — that's [because of] the weather

    mach, dass du nach Hause kommst! — (ugs.) off home with you!

    ich muss machen, dass ich zum Bahnhof komme — (ugs.) I must see that I get to the station

    5) (ausführen) do <job, repair, etc.>

    ein Foto od. eine Aufnahme machen — take a photograph

    einen Spaziergang machengo for or take a walk

    einen Besuch [bei jemandem] machen — pay [somebody] a visit

    wie man's macht, macht man's falsch od. verkehrt — (ugs.) [however you do it,] there's always something wrong

    6)

    jemanden glücklich/eifersüchtig usw. machen — make somebody happy/jealous etc.

    etwas größer/länger/kürzer machen — make something bigger/longer/shorter

    mach es dir gemütlich od. bequem! — make yourself comfortable or at home

    7) (tun) do

    mach ich, wird gemacht! — (ugs.) will do!

    was machen Sie [beruflich]? — what do you do [for a living]?

    so etwas macht man nicht — that [just] isn't done

    mit mir könnt ihr es ja machen(ugs.) you can get away with it with me

    8)

    was macht...? — (wie ist es um... bestellt?) how is...?

    was macht die Arbeit? — how is the job [getting on]?; how are things at work?

    was od. wieviel macht das [alles zusammen]? — how much does that come to?

    das macht 12 Eurothat is or costs 12 euros; (Endsumme) that comes to 12 euros

    macht das was? — does it matter?; do you mind?

    macht nichts!(ugs.) never mind!; it doesn't matter

    einen Kursus od. Lehrgang machen — take a course

    12) (ugs.): (veranstalten) organize, (coll.) do <trips, meals, bookings, etc.>
    13)

    machs gut!(ugs.) look after yourself!; (auf Wiedersehen) so long!

    14) (ugs.): (ordnen, sauber machen, renovieren); do <room, stairs, washing, etc.>

    sich (Dat.) die Haare/Fingernägel machen — do one's hair/nails

    15) (ugs. verhüll.): (seine Notdurft verrichten)

    groß/klein machen — do big jobs/small jobs (child language)

    2.

    sich hübsch machen — smarten [oneself] up

    sich schmutzig machen — get [oneself] dirty

    sich an etwas (Akk.) machen — get down to something

    3) (ugs.): (sich entwickeln) do well; get on

    das macht sich gut hier — this fits in well; this looks good here

    5)

    mach dir nichts daraus!(ugs.) don't let it bother you

    sich (Dat.) nichts/wenig aus jemandem/etwas machen — (ugs.) not care at all/much for somebody/something

    6)

    wir wollen uns (Dat.) einen schönen Abend machen — we want to have an enjoyable evening

    7)

    sich (Dat.) Feinde machen — make enemies

    sich (Dat.) jemanden zum Freund/Feind machen — make a friend/an enemy of somebody

    8)

    wenn es sich [irgendwie] machen lässt — if it can [somehow] be done; if it is [at all] possible

    3.
    1) (ugs.): (sich beeilen)

    mach schon!get a move on! (coll.); look snappy! (coll.)

    2)

    das macht müde — it makes you tired; it is tiring

    das macht hungrig/durstig — it makes you hungry/thirsty

    lass mich nur machen(ugs.) leave it to me

    4) (ugs. verhüll.) <child, pet> perform (coll.)

    ins Bett/in die Hose machen — wet one's bed/pants

    5) (ugs.)

    auf naiv usw. machen — pretend to be naïve

    auf feine Dame usw. machen — act the fine lady

    6) (landsch. ugs.): (sich begeben) go
    * * *
    v.
    to make v.
    (§ p.,p.p.: made)
    to perform v.

    Deutsch-Englisch Wörterbuch > machen

  • 27 baisser

    baisser [bese]
    ➭ TABLE 1
    1. transitive verb
       a. to lower
    elle entra, les yeux baissés she came in with downcast eyes
       b. [+ chauffage, éclairage, radio, son] to turn down ; [+ voix] to lower
       c. [+ prix] to lower
    faire baisser la tension/le chômage to reduce tension/unemployment
    2. intransitive verb
       a. [température, prix, baromètre, Bourse] to fall ; [pression] to drop ; [marée] to go out ; [eaux] to subside ; [réserves, provisions] to run low ; [popularité] to decline ; [soleil] to go down
       b. [vue, mémoire, forces, santé] to fail ; [talent] to wane
    3. reflexive verb
    * * *
    bese
    1.
    1) ( abaisser) to lower [volet, store]; to wind [something] down [vitre]; to pull down [pantalon, visière]; to turn down [col]

    baisser la tête — ( par précaution) to lower one's head; ( vivement) to duck one's head; (par soumission, de honte) to bow

    baisser les braslit to lower one's arms; fig to give up

    baisser le nezfig to hang one's head

    2) ( réduire) to turn down [son, volume]; to dim [lumière]; [autorité] to cut [prix, taux]; [circonstances] to bring down [prix, taux]

    2.
    verbe intransitif
    1) ( diminuer de niveau) gén to go down (à to; de by); ( brusquement) to fall, to drop; [lumière] to fade; [eaux] to subside; [qualité, criminalité] to decline

    baisser d'un ton — (colloq) [personne] fig to calm down

    2) ( diminuer de valeur) [prix, résultat, taux, production] to fall; [salaires, actions] to go down; [pouvoir d'achat, chômage, emplois] to decrease; [productivité, marché] to decline; [budget] to be cut; [monnaie] to slide
    3) ( diminuer de qualité) [vue] to fail; [ouïe, facultés] to deteriorate

    3.
    se baisser verbe pronominal [personne] (pour passer, saisir) to bend down; ( pour éviter) to duck; [levier] to go down
    * * *
    bese
    1. vt
    1) [vitre, manette, yeux] to lower
    2) [radio, chauffage] to turn down

    Il fait moins froid, tu peux baisser le chauffage. — It's not so cold, you can turn down the heating.

    3) AUTOMOBILES, [phares] to dip Grande-Bretagne lower USA
    2. vi
    [température, niveau, taux] to fall, to drop

    Le prix des CD a baissé. — The price of CDs has fallen.

    faire baisser [température, niveau, taux]to bring down

    * * *
    baisser verb table: aimer
    A vtr
    1 ( abaisser) [personne] to lower [volet, store]; to wind [sth] down [vitre]; to pull down [pantalon, culotte, visière]; to turn down [col]; les stores étaient baissés the blinds were down; baisser la tête ( par précaution) to lower one's head; ( vivement) to duck one's head; (par soumission, de honte) to bow; baisser les yeux (de honte) to look down (in shame); baisser les bras lit to lower one's arms; fig to give up; baisser le nez fig to hang one's head; je vais leur faire baisser le nez, à ces prétentieux! I'm going to bring them down a peg or two, those pretentious twits!;
    2 ( réduire) to turn down [son, volume]; to dim [lumière]; [autorité] to cut [prix, taux]; [circonstances] to bring down [prix, taux].
    B vi
    1 ( diminuer de niveau) [température, pression, tension] to fall, to drop, to go down (à to; de by); [fièvre, volume sonore] to go down; [lumière] to fade, to grow dim; [eaux] to subside; [qualité] to decline; [criminalité, délinquance] to decline, to be on the decline; [moral] to fall; [optimisme] to fade; le Rhône continue de baisser water levels in the Rhône are still dropping; le niveau des étudiants n'a pas baissé the standard of the students' work has not deteriorated; baisser dans l'estime de qn to go down in sb's esteem; baisser dans les sondages [candidat] to go down in the polls; le baromètre baisse the barometer is falling; le jour baisse the light is fading; baisser d'un ton [personne] fig to calm down;
    2 ( diminuer de valeur) [prix, résultat, taux, production, recettes] to fall; [salaires] to go down; [pouvoir d'achat] to decrease; [chômage, emplois] to fall, to decrease; [productivité] to decline; [actions, chiffre d'affaires] to go ou come down, to decrease; [budget] to be cut; [marché] to decline; [monnaie] to slide; les loyers vont baisser rents are going to go down; les prix/taux d'intérêt/salaires ont baissé de 2% prices/interest rates/salaries have come down by 2%; leur PNB a baissé de moitié their GNP has dropped by half; la productivité va baisser de 10% productivity will fall ou drop by 10%; la nouvelle de la guerre a fait baisser la Bourse news of the war caused prices on the Stock Exchange to fall ou drop;
    3 ( diminuer de qualité) [vue] to fail; [intelligence, ouïe, facultés] to deteriorate; ma vue baisse my sight is failing.
    C se baisser vpr [personne] (pour passer, saisir) to bend down; ( pour éviter) to duck; [levier, mécanisme] to go down; [rideau] Théât to drop; baisse-toi pour passer sous les barbelés bend down to get under the barbed wire; baissez-vous, ils tirent! duck, they're shooting at us!
    [bese] verbe transitif
    1. [vitre de voiture] to lower, to wind ou to let down (separable)
    [store] to lower, to take ou to let down (separable)
    [tableau] to lower
    2. [main, bras] to lower
    baisser les yeux ou paupières to lower one's eyes, to look down, to cast one's eyes down
    a. [de tristesse] to walk with downcast eyes
    baisser son chapeau sur ses yeux to pull ou to tip one's hat over one's eyes
    attention, baisse la tête! look out, duck!
    a. [posture] with one's head down ou bent
    b. [de tristesse] head bowed (with sorrow)
    3. [en intensité, en valeur] to lower, to turn down (separable)
    baisser un prix to bring down ou to lower ou to reduce a price
    ————————
    [bese] verbe intransitif
    [espoir, lumière] to fade
    [marée] to go out
    [température] to go down, to drop, to fall
    [prix, action boursière] to drop, to fall
    [santé, faculté] to decline
    nos réserves de sucre ont baissé our sugar reserves have run low, we're low on sugar
    sa vue baisse his eyesight's fading ou getting weaker ou failing
    [réduire le prix]
    ————————
    se baisser verbe pronominal intransitif
    1. [personne] to bend down
    2. [store, vitre] to go down

    Dictionnaire Français-Anglais > baisser

  • 28 выходить

    1) General subject: alight (из поезда, автобуса), alight (из поезда, автобуса и т.п.), come, depart, detrain (из поезда), drop off (из машины), emerge, emerge (откуда-л.), foster, get out (о газете и т.п.), give (об окне, коридоре), go out (из помещения), issue (об издании), lead, lead out of (о комнатах), light (обыкн. light down, light off, light from), look (towards, on to, into, down), march forth, march off, march out, marry, ope on, set out, steam up the track (АД-BBC), step down (из экипажа), step/step out (of e.g. a lobby) onto a street, take out, walk out, appear, escape, get out, go out, open on to, pass out, step out, take a bow, turn out, come out (тж. перен. о книге, журнале и т.п.), nurse, take care of (больного, раненого), exit (из здания), recover (из сложной ситуации), arrive (например, о книге), blow out (о возд.и т.п. (She blew out a plume of smoke and dropped her match on the floor)), get out of a place (откуда-л.), (из дома) head out (We were just heading out when Caitlyn called.), cut off
    2) Computers: exit, log off, sign off
    3) Geology: emerge (из воды), expose (на поверхность), move out, outcrop
    4) Naval: go out
    5) Colloquial: turn out to be
    6) Military: burst up ( to) (на), dismount (из танка), reach (на)
    8) Bookish: egress
    9) Construction: yield
    10) Mathematics: get out
    11) Law: disaffiliate, retire (из товарищества и т. д.), secede (из союза), withdraw
    13) Automobile industry: alight (из автомобиля), drop out (напр. из зацепления)
    14) Polygraphy: be published
    15) Information technology: come out of, get out of, log out (из системы)
    19) Marine science: hatch (из яйца)
    20) Makarov: appear (в свет), be issued, be up (of time), come out (из печати), draw back (из дела, игры и т.п.), emerge (на ПВ), emerge (откуда-то), face, fall (into disuse; outside), front, go (into orbit), lead (out of) (о комнате), nurse back to health (больного), outflow, overflow, print (на фотографии), publish (о газете, журнале), pull-out, put out (to sea), release, return, walk (in space), come out, drift out, come out (быть изданным появляться), come close to (на приблизиться к чему-л.), come out (о фотоснимке задаче), emerge from (откуда-то), come out (по направлению к говорящему уходить откуда-то появляться где-л.), come out (получаться в результате)
    21) Taboo: came out
    22) Marketology: (в продажу) drop
    23) Microsoft: sign out

    Универсальный русско-английский словарь > выходить

  • 29 devant

    devant [d(ə)vɑ̃]
       a. ( = en face de) in front of ; ( = le long de) past
       b. ( = en avant de) (proximité) in front of ; (distance) ahead of
    regarde devant toi look in front or ahead of you
       c. ( = en présence de) in front of
    cela s'est passé juste devant nous or nos yeux it happened before our very eyes
       d. ( = face à) faced with ; ( = étant donné) in view of
    2. adverb
       b. ( = en avant) ahead
    marchez devant, les enfants walk in front, children
    passe devant, je te rejoindrai go on ahead and I'll catch up with you
    passez devant, je ne suis pas pressé you go first, I'm in no hurry
    3. masculine noun
    de devant [roue, porte] front ;  → patte
    4. plural masculine noun
    * * *

    I
    1. dəvɑ̃

    devant quelqu'un/quelque chose — in front of somebody/something

    regarder/marcher droit devant soi — to look/walk straight ahead

    2) ( près de) outside

    il attendait devant la porte — ( à l'extérieur) he was waiting outside the door; ( à l'intérieur) he was waiting by the door

    cela s'est passé devant nous/nos yeux — it took place in front of us/before our very eyes

    4) ( face à)

    fuir devant le danger — to run away from danger, to flee in the face of danger

    la voiture devant nousthe car ahead ou in front of us

    elle est passée devant moi, elle m'est passée devant — (colloq) ( dans une file) she jumped the queue GB ou cut in line US and went ahead of me

    6) ( de reste)

    2.
    1) ( en face)

    ‘où est la poste?’ - ‘tu es juste devant’ — ‘where's the post office?’ - ‘you're right in front of it’

    2) ( en tête)

    je passe devant, si vous le permettez — ( pour montrer le chemin) I'll go ahead of you, if you don't mind

    3) ( à l'avant) (dans une salle, un théâtre) at the front; ( dans une voiture) in the front

    II dəvɑ̃
    nom masculin (de vêtement, maison, scène) front

    de devant[dents, chambre, porte] front

    ••
    * * *
    d(ə)vɑ̃
    1. vb
    See:
    2. adv
    1) [placer] [situé] in front

    Il marchait devant. — He was walking in front.

    2) [passer]

    On est passés devant hier. — We went past it yesterday.

    3) (= en avant) ahead

    Il est déjà loin devant. — He's already a long way ahead.

    3. prép
    1) (position) in front of, (en circulant) past, (dans une évolution, dans le temps) ahead of

    Il était assis devant moi. — He was sitting in front of me.

    Nous sommes passés devant chez toi. — We went past your house.

    Ils sont devant nous sur le plan technique. — They're ahead of us technically.

    2) (en présence de) [notaire, magistrat, parent] in front of, before

    Devant le juge, il ne faisait plus le fier. — He wasn't so full of himself once he was before the judge.

    3) (= face à) [événement] in the face of, [danger] in the face of
    4) (= étant donné) [circonstances, attitude] in view of

    Devant son attitude, je préfère renoncer. — In view of his attitude, I'd rather give up the idea.

    4. nm
    1) [immeuble, objet] front

    de devant (roue, porte)front

    les pattes de devant — the front legs, the forelegs

    5. devants nmpl
    * * *
    I.
    A prép
    1 ( en face de) devant qn/qch in front of sb/sth; la voiture est garée devant la maison the car is parked in front of the house; il est assis devant la fenêtre he's sitting at the window; tu as mis ton pull devant derrière you've put your jumper on back to front; le bus est passé devant moi sans s'arrêter the bus went straight past me without stopping; regarder/marcher droit devant soi to look/walk straight ahead; regarde devant toi quand tu marches! look where you're going!; il était assis devant une bière he was sitting with a beer in front of him; pousse -toi de devant la télévision move away from the television ; enlève ça de devant moi ( obstacle à la vue) move that away, I can't see; ( obstacle au passage) move that out of my way;
    2 ( près de) outside; on se retrouve devant le théâtre let's meet outside the theatreGB; cela s'est passé devant chez moi it happened in front of ou outside my house; il attendait devant la porte ( à l'extérieur) he was waiting outside the door; ( à l'intérieur) he was waiting by the door;
    3 ( en présence de) il l'a dit devant moi he said it in front of me; il tremblait devant le juge he stood before the judge, trembling; il doit comparaître devant la Cour Suprême he has to appear before the Supreme Court ; tous les hommes sont égaux devant la loi all men are equal in the eyes of the law; je jure devant Dieu I swear before God; on est toujours ému devant un tel spectacle it's always such a moving sight; il ne fume jamais devant ses parents ( c'est interdit) he never smokes in front of his parents; il s'inclina devant elle he bowed before her; cela s'est passé devant nous/nos yeux it took place in front of us/before our very eyes; devant la situation, il faut faire faced with ou in view of the situation, it's necessary to do; je m'incline devant tes arguments I bow to your arguments; à la porte, il s'effaça devant moi when we got to the door, he stood back to let me pass; passer devant le maire to get married;
    4 ( face à) fuir devant le danger to run away from danger, to flee in the face of danger; hésiter devant le danger to hesitate in the face of danger; je recule devant ce genre de responsabilité I shy away from that kind of responsibility; l'égalité devant l'éducation equality in education; devant l'inévitable/la difficulté faced with the inevitable/difficulty; l'impuissance des mots devant le malheur the inadequacy of language when confronted with misfortune; la réaction des étudiants devant le texte the reaction of the students when faced ou confronted with the text; ils ont reconnu leur impuissance devant mon cas they had to admit they couldn't help me;
    5 ( en avant de) la voiture devant nous the car ahead ou in front of us; il était si fatigué qu'il ne pouvait plus mettre un pied devant l'autre he was so tired he could hardly put one foot in front of the other; elle est passée devant moi, elle m'est passée devant ( dans une file) she jumped the queue GB ou cut in line US and went ahead of me; laisser passer quelqu'un devant (soi) to let somebody go first;
    6 ( de reste) avoir beaucoup de travail devant soi to have a lot of work to do; avoir du temps devant soi to have plenty of time; avoir de l'argent devant soi to have some money to spare; avoir un mois devant soi to have a whole month ahead of one; avoir toute la vie devant soi to have one's whole life ahead of one.
    B adv
    1 ( en face) si tu passes devant, achète-moi un livre if you're passing it ou the bookshop, buy me a book; ‘où est la poste?’-‘tu es juste devant’ ‘where's the post office?’-‘you're right in front of it’;
    2 ( en tête) je passe devant, si vous le permettez ( pour montrer le chemin) I'll go ahead of you, if you don't mind; puis-je passer devant? ( dans une file) do you mind if I go before you?; pars devant, je te rejoins go ahead, I'll catch up with you;
    3 ( à l'avant) (dans une salle, un théâtre) at the front; ( dans une voiture) in the front; j'ai pris des places devant I've booked GB ou reserved seats at the front.
    sortir les pieds devant to leave feet first; se retrouver Gros Jean comme devant to be back at square one, to be back where one started.
    II.
    devant nm (de vêtement, maison, scène) front; une chambre sur le devant a room at the front; de devant [dents, chambre, porte] front; ⇒ scène.
    devant de cheminée fire-screen.
    prendre les devants to take the initiative; il savait qu'on allait le licencier: il a pris les devants et a démissionné he knew he was going to be made redundant: he pre-empted it by resigning ou he took the initiative and resigned first.
    [dəvɑ̃] préposition
    1. [en face de] in front of
    [avec mouvement] past
    2. [en avant de] in front of
    [en avance sur] ahead of
    a. to go straight on ou ahead
    3. [en présence de]
    a. [devant les gens présents] to cry in front of everyone
    b. [en public] to cry in public
    je jure devant Dieu... I swear to God...
    [étant donné] given
    ————————
    [dəvɑ̃] adverbe
    1. [à l'avant]
    devant derrière back to front, the wrong way round
    2. [en face]
    3. [en tête]
    passe devant, tu verras mieux come ou go through you'll get a better view
    ————————
    [dəvɑ̃] nom masculin
    [généralement] front
    prendre les devants to make the first move, to be the first to act
    ————————
    de devant locution adjectivale
    [dent, porte] front
    ————————
    de devant locution prépositionnelle

    Dictionnaire Français-Anglais > devant

  • 30 rond

    rond, e1 [ʀɔ̃, ʀɔ̃d]
    1. adjective
       a. round ; [épaules] fleshy ; [fesses] plump ; [poitrine] full
       b. ( = net) round
       c. ( = soûl) (inf) drunk
    être rond comme une bille or comme une queue de pelle to be blind drunk (inf)
    2. masculine noun
       a. ( = cercle) ring
    s'asseoir/danser en rond to sit/dance in a circle
    tourner en rond (à pied) to walk round and round ; (en voiture) to drive round in circles ; (enquête, discussion) to go round in circles
       b. ( = sou) (inf) ronds cash (inf) uncount
    il n'a pas le or un rond he hasn't got a penny to his name
    ça doit valoir des ronds ! that must be worth a mint! (inf)
    3. adverb
    qu'est-ce qui ne tourne pas rond ? (inf) what's the matter?
    ça fait 50 € tout rond it comes to exactly 50 euros
    * * *

    1.
    ronde ʀɔ̃, ʀɔ̃d adjectif
    1) ( en forme de cercle) gén round; [bâtiment] circular
    2) ( arrondi) gén rounded; [seins] full; [visage] round; [personne] tubby

    elle se trouve trop rondeeuph she thinks she's too fat

    3) ( net) [nombre] round
    4) (colloq) ( ivre) drunk

    2.
    nom masculin ( cercle) circle

    faire des ronds dans l'eaulit to make ripples in the water

    Phrasal Verbs:
    ••

    être rond en affaires — (colloq) to be honest, to be on the level (colloq)

    être rond comme une barrique or une queue de pelle or un petit pois — (colloq) to be blind drunk (colloq)

    * * *
    ʀɔ̃, ʀɔ̃d rond, -e
    1. adj
    1) (= sphérique, circulaire) round

    La Terre est ronde. — The earth is round.

    2) (mollets) well-rounded, (joues) round

    Il a les joues rondes. — He has round cheeks.

    3) * (= ivre) drunk, tight *

    Il est complètement rond. — He's completely drunk.

    4) (= sans détour)
    2. nm
    1) (= cercle) circle

    Elle a dessiné un rond sur le sable. — She drew a circle in the sand.

    en rond [s'asseoir, danser] — in a circle, in a ring

    Ils se sont assis en rond. — They sat down in a circle.

    2) * (= sou)

    je n'ai plus un rond — I haven't a penny to my name, I'm broke *

    3. nf
    1) [surveillance] patrol
    2) (= danse) round dance
    3) MUSIQUE semibreve Grande-Bretagne whole note USA

    à la ronde (= alentour) — around, (= à chacun) around

    Il a passé les photos à la ronde. — He passed the photos around., He passed the photos round. Grande-Bretagne

    4. adv
    * * *
    A adj
    1 gén [objet, table, trou, chapeau, tête, œil] round; [tube, bâtiment] circular; [plat] round, circular; [écriture, lettres] rounded; [bras, mollet, ventre, cuisse, menton] rounded; [seins] full; [visage] round; [personne] tubby; un petit nez rond a button nose; un bébé tout rond a chubby baby; elle se trouve trop ronde euph she thinks she's too fat;
    2 ( net) [nombre, chiffre] round; un compte rond a round sum; ça fait trois cents euros tout rond that's three hundred euros exactly; elle a sept ans tout rond she's seven years old exactly;
    3 ( ivre) drunk;
    4 Vin [vin] round.
    B nm
    1 ( cercle) circle; tracer un rond to draw a circle; danser en rond to dance (round) in a circle; s'asseoir en rond to sit in a circle ou ring; faire des ronds de fumée to blow smoke rings; faire des ronds dans l'eau lit to make ripples in the water; un rond de lumière a patch of light; ⇒ baver;
    2 ( argent) ils ont des ronds they're rich, they're loaded; n'avoir plus un rond to be broke; tu as assez de ronds? have you got enough dough?; coûter des ronds to cost a bundle!;
    3 Culin ( morceau de bœuf) round steak;
    4 ( tranche) slice.
    C ronde nf
    1 Danse, Mus round dance; faire une ronde to make ou form a circle; entrer dans la ronde lit, fig to join the dance;
    2 ( va-et-vient) la ronde des voitures sur la place de la Concorde/le circuit the cars whirling round Place de la Concorde/the circuit; la ronde des notes de service dans un bureau memos going the rounds in an office; la ronde des saisons the passing of the seasons;
    3 ( inspection) ( de policiers) patrol; (de soldats, gardiens) watch; faire sa ronde to be on patrol ou watch;
    4 Mus ( note) semibreve GB, whole note US;
    5 ( écriture arrondie) roundhand.
    D à la ronde loc adv
    1 ( autour) around; toutes les cloches à la ronde sonnaient all the bells were ringing for miles around; on entendait le bruit à trois kilomètres à la ronde you could hear the noise three kilometresGB away;
    2 ( ici et là) around; offrir des gâteaux à la ronde to pass some cakes around.
    rond à béton Constr reinforcing bar; rond de jambe Danse rond de jambe; faire des ronds de jambe à qn fig to be overly polite to sb; rond de serviette napkin ring; rond de sorcière fairy ring.
    être rond en affaires to be honest, to be on the level; ouvrir des yeux ronds to be wide-eyed with astonishment; être rond comme une barrique or queue de pelle or un petit pois to be blind drunk.
    ( féminin ronde) [rɔ̃, rɔ̃d] adjectif
    1. [circulaire] round, circular
    faire ou ouvrir des yeux ronds to stare in disbelief
    2. [bien en chair] round, full, plump
    un visage tout rond a round face, a moon face (péjoratif)
    5. [chiffre, somme] round
    ————————
    nom masculin
    1. [cercle] circle, ring
    faire des ronds de fumée to blow ou to make smoke rings
    2. [anneau] ring
    3. (familier) [sou]
    je n'ai plus un rond I'm flat broke, I'm skint (UK)
    ————————
    adverbe
    (familier & locution)
    tourner rond to go well, to run smoothly
    qu'est-ce qui ne tourne pas rond? what's the matter?, what's the problem?
    tout rond [exactement] exactly
    ————————
    en rond locution adverbiale
    [se placer, s'asseoir] in a circle
    [danser] in a ring

    Dictionnaire Français-Anglais > rond

  • 31 DRAGA

    * * *
    I)
    (dreg; dró, drógum; dreginn), v.
    1) to draw, drag, pull;
    draga heim viðinn, to drag the logs home;
    draga árar, to pull the oars;
    absol., drógu þeir skjótt eptir, they soon pulled up to them;
    draga boga, to draw the bow;
    draga segl, to hoist sails (= draga upp segl);
    draga fisk, to catch, pull up fish with a line;
    draga kvernstein, to turn the millstone, to grind;
    2) to draw, inhale (draga úþefjan með nösum);
    draga nasir af e-u, to smell a thing;
    draga öndina, to breathe, live;
    3) to procure, earn, gain (þegar hann hafði fé dregit sem hann vildi);
    draga e-m e-t, to procure (or get) one a thing (eigi sögðust þeir vita, at hann drœgi Haraldi ríki);
    4) to employ as a measure (draga kvarða við viðmál);
    5) to prolong protract (dvalir þessar drógu tímann);
    6) to delay, put off, defer;
    vil ek þessi svör ekki láta draga fyrir mér lengi, I will not wait long for these answers;
    hann dró um þat engan hlut, he made no subterfuge;
    7) to delineate, draw a picture (var dregit á skjöldinn leo með gulli);
    í þann tíma sem hann dregr klæðaföllin (the folds);
    8) to trim or line garments (treyjan var dregin útan ok innan við rauða silki);
    with dat., hjálmr hans var dreginn leiri (overlaid with clay), er áðr var (dreginn) gulli;
    9) intrans to move, draw;
    drógu þeir þeim svá nær (came so near to them), at;
    10) with preps.:
    draga föt, skóklædi af e-m, to pull off one’s clothes, shoes;
    draga hring af hendi sér, to take off a ring from one’s hand;
    dró hann þá grunninu, he pulled them off the shallow;
    draga e-t af e-u, to draw, derive from a source;
    draga e-t af, to take off (Þ. hafði látit af draga brúna);
    draga e-t af við e-n, to keep back, withhold, from one;
    man héðan af eigi af dregit við oss, henceforth we shall no be neglected, stinted;
    Egill dró at sér skipit, E. pulled the ship close up to himself;
    draga vél at e-m, to draw wiles around one;
    draga spott, skaup, at e-u, to hold a thing up to ridicule;
    draga at lið, föng, to collect troops, stores;
    dró at honum sóttin, the illness drew closer to him, he grew worse;
    impers., dró at mætti hans, dró at um matt hans, his strength declined (fell off);
    til þess er dró at degi, till the day drew near;
    þá er dregr at jólum, when Yule drew near;
    dró at því (the time drew near). at hann væri banvænn;
    tók þá at draga fast at heyjum hans, his stock of hay was rapidly diminishing;
    svá dregr at mér af elli, svengd, þorsta, I am so overcome by old age, hunger, thirst;
    nú þykki mér sem fast dragi at þér, that thou art sinking fast;
    draga hring á hönd sér, to put a ring on one’s hand;
    draga (grun) á e-t, to suspect;
    draga á vetr, to rear through the winter (Hrafnkell dró á vetr kálf ok kið);
    impers., dregr á tunglit, the moon is obscured (= dregr myrkr á tunglit);
    dimmu þykkir draga á ráðit Odds, it looks as if a cloud was drawing over Odds’ affairs;
    dregr á gleði biskups, the bishop’s gladness was obscured;
    draga eptir e-m, to gain on one (Þórarinn sótti ákaft róðrinn ok hans menn, ok drógu skjótt eptir þeim Steinólfi ok Kjallaki);
    draga eptir e-m um e-t, to approach one, to be nearly equal to one, in a thing;
    um margar íþróttir (in many accomplishments) dró hann fast eptir Ólafi konungi;
    draga e-t fram, to produce, bring forward (draga fram athugasamlig dœmi); to further, promote (draga fram hlut e-s);
    draga fram kaupeyri sinn, to make money;
    draga fram skip, to launch a ship;
    impers., dregr frá, (cloud darkness) is drawn off;
    hratt stundum fyrir, en stundum dró frá, (clouds) drew sometimes over, sometimes off;
    dregr fyrir sól, tungl, the sun, moon is obscured by clouds or eclipse (tunglskin var ljóst, en stundum dró fyrir);
    ok er í tók at draga skúrirnar, when showers began to gather;
    draga e-ð saman, to collect, gather (draga lið, her, skip saman);
    impers., saman dró kaupmála með þeim, they struck a bargain;
    saman dró hugi þeirra, their hearts were drawn together;
    dregr þá saman or dregr saman með þeim, the distance between them grows less;
    draga e-t í sundr, to draw asunder, disjoin (vil ek eigi draga í sundr sættir yðrar);
    impers., dregr þá í sundr or dregr í sundr með þeim, the distance between them increases;
    draga e-n til e-s, to move, prompt, induce;
    engi ofkæti dregr mik til þessarar ferðar, it is not from wantonness that I undertake this journey;
    slíkt dregr hann til vinsældar, this furthers his popularity;
    ef hann drógi ekki til, if he was not concerned;
    draga e-t til dœmis um e-t, to adduce as a proof of;
    hann hét at draga allt til sætta (to do everything in his power for reconciliation) með þeim Skota konungi;
    impers., nema til verra dragi, unless matters turn out for the worse;
    with dat., þat samband þeirra, er þeim dregr báðum til bana, which will prove fatal to both of them;
    at hér mundi til mikillar úgiptu draga um kaup þessi, that much mischief would arise from this bargain;
    dró þá enn til sundrþykkju með þeim Svíum, the old feud with the Swedes began all over again;
    svá er þat, segir R., ef ekki dregr til, unless some unforesceen thing happens;
    draga e-t undan e-m, to seek to deprive one of a thing (þeir hafa bundizt í því at draga bœndr undan þér);
    draga e-t undan, to delay (drógu Skotar undan sættina);
    hví dregr þú undan at bjóða mér til þín? why dost thou put off inviting me to come?;
    draga rót undan (tölu), to extract the root;
    draga undan e-m, to escape from one (nú lægir seglin þeirra ok draga þeir undan oss);
    impers., hann (acc.) dró undan sem nauðuligast, he had a narrow escape;
    draga e-t undir sik, to apropriate or take fraudulently to oneself (hafði dregit undir sik finnskattinn);
    impers., dró yðr (acc.) undir hrakningina, en oss (acc.) undan, you came in for hard uasge but we escaped;
    draga upp skip, to drag a ship ashore;
    draga upp segl, to hoist a sail (sails);
    impers., þoku dregr upp, fog is coming on;
    11) refl., dragast.
    f. only in pl. ‘drögur’,
    2) metric term, repetition, anadiplosis (when a stanza begins with the last word of the preceding one).
    * * *
    pret. dró, pl. drógu; part. dreginn; pres. dreg: pret. subj. drægi: [Lat. trahere; Ulf. dragan, but only once or twice, = επισωρεύειν in 2 Tim. iv. 3; Hel. dragan = portare, ferre (freq.); A. S. dragan; Germ. tragen; the Engl. distinguishes between to drag and draw, whence the derived words to draggle, trail, drawl; Swed. draga; the Danes have drage, but nearly obliterated except in the special sense to travel,—otherwise they have trække, formed from the mod. Germ. tragen]:—to draw, drag, carry, pull.
    A. ACT., with acc.
    I. to drag, carry, pull; hann dró þau öll út, Nj. 131; djöfla þá er yðr munu d. til eilífra kvala, 273; d. heim við, to drag the logs home, 53; d. sauði, to pick sheep out of a fold, Bs. i. 646, Eb. 106; d. skip fram, to launch a ship; d. upp, to draw her up, drag her ashore, Grág. ii. 433; dró Þorgils eptir sér fiskinn, Fs. 129; Egill dró at sér skipit, E. pulled the ship close up to himself, Eg. 221, 306; dró hann þá af grunninu, Fms. vii. 264; hann hafði dregit ( pulled) hött síðan yfir hjálm, Eg. 375, cp. Ad. 3; d. föt, skóklæði af e-m, to draw off clothes, shoes; þá var dregin af ( stripped off) hosa líkinu, Fms. viii. 265; dró hann hana á hönd ser, he pulled it on his hand, Eg. 378; d. hring á hönd sér, to put a ring on one’s hand, 306; (hann) tók gullhring, ok dró ( pulled) á blóðrefilinn, id.: phrases, er við ramman reip at d., ’tis to pull a rope against the strong man, i. e. to cope with the mighty, Fms. ii. 107, Nj. 10,—the metaphor from a game; d. árar, to pull the oars, Fms. ii. 180, Grett. 125 A: absol. to pull, ok drógu skjótt eptir, they soon pulled up to them, Gullþ. 24, Krók. 52: metaph., um margar íþróttir dró hann fast eptir Ólafi, in many accomplishments he pressed hard upon Olave, Fms. iii. 17: d. boga, to draw the bow, x. 362, but more freq. benda ( bend) boga: d., or d. upp segl, to hoist the sails, Eg. 93, Fms. ix. 21, x. 349, Orkn. 260: d. fiska, or simply draga (Luke v. 7), to fish with a hook, to pull up fish with a line (hence fisk-dráttr, dráttr, fishing), Fms. iv. 89, Hým. 21, 23, Fs. 129, Landn. 36, Fas. ii. 31: d. drátt, Luke v. 4; d. net, to fish with a drag-net; also absol., draga á (on or in) á ( a river), to drag a river; hence the metaphor, d. langa nót at e-u, = Lat. longae ambages, Nj. 139: d. steina, to grind in a hand-mill, Sl. 58, Gs. 15: d. bust ór nefi e-m, vide bust: d. anda, to draw breath; d. öndina um barkann, id., (andar-dráttr, drawing breath); d. tönn, to draw a tooth.
    2. phrases mostly metaph.; d. seim, prop. to draw wire, metaph. to read or talk with a drawling tone; d. nasir af e-u, to smell a thing, Ísl. ii. 136; d. dám af e-u, to draw flavour from; draga dæmi af e-u, or d. e-t til dæmis, to draw an example from a thing, Stj. 13, cp. Nj. 65; d. þýðu eðr samræði til e-s, to draw towards, feel sympathy for, Sks. 358; d. grun á e-t, to suspect, Sturl.; d. spott, skaup, gys, etc. at e-u, to hold a thing up to ridicule, Bs. i. 647; d. á sik dul ok dramb, to assume the air of…, 655 xi. 3; d. á sik ofbeldi ok dramb, Fms. vii. 20; d. e-n á talar, to deceive one, metaphor from leading into a trap, 2 Cor. xii. 17; d. vél at e-m, to deceive one, draw a person into wiles, Nj. 280, Skv. i. 33; d. á vetr, to get one’s sheep and cattle through the winter; Hrafnkell dró á vetr kálf ok kið hin firstu misseri, Hrafn. 22, cp. Germ. anbinden, and in mod. Icel. usage setja á vetr; d. nafn af e-m, to draw, derive the name from, Eb. 126 (App.) new Ed.; the phrase, (hann skyldi ekki) fleiri ár yfir höfuð d., more years should not pass over his head, he must die, Þórð.
    II. to draw a picture; kross let hann d. í enni á öllum hjálmum með bleiku, Fms. iv. 96; þá dró Tjörvi líkneski þeirra á kamarsvegg, Landn. 247; var dregit á skjöldinn leo með gulli, Ld. 78, Pr. 428; í þann tíma sem hann dregr ( draws) klæða-föllin (the folds), Mar. (Fr.): d. til stafs (mod.), to draw the letters, of children first trying to write; d. fjöðr yfir e-t, a metaph. phrase, to draw a pen over or through, to hide, cloak a thing: gramm. to mark a vowel with a stroke,—a long vowel opp. to a short one is thus called ‘dreginn;’ hljóðstafir hafa tvenna grein, at þeir sé styttir ( short) eða dregnir (drawn, marked with a stroke), ok er því betr dregit yfir þann staf er seint skal at kveða, e. g. ári Ari, ér er-, mínu minni, Skálda 171: to measure, in the phrases, draga kvarða við vaðmál, Grág. i. 497, 498; draga lérept, N. G. L. i. 323.
    III. to line clothes, etc.; treyja var dregin utan ok innan við rauðu silki, Flov. 19.
    IV. metaph. to delay; dró hann svá sitt mál, at…, Sturl. iii. 13; hann dró um þat engan hlut, he made no subterfuge, Hkr. ii. 157; Halldórr dró þá heldr fyrir þeim, H. then delayed the time, Ld. 322; vil ek ekki lengr d. þetta fyrir þér, 284; vil ek þessi svör eigi láta d. fyrir mér lengr, Eb. 130.
    V. with prepp. af, at, á, fram, frá, saman, sundr, etc., answering to the Lat. attrahere, abstrahere, protrahere, detrahere, distrahere, contrahere, etc.; d. at lið, to collect troops; d. saman her, id., Eg. 172, 269, Nj. 127; d. at föng, to collect stores, 208, 259: metaph., þá dró at honum sóttin, the sickness drew nearer to him, he grew worse, Grett. 119; d. af e-m, to take off, to disparage a person, Fms. vi. 287; d. af við e-n, ok mun héðan af ekki af dregit við oss, we shall not be neglected, stinted, Bjarn. 54: mathem. term, to subtract, Rb. 118: d. fram, to bring forward, promote; d. fram þræla, Fms. x. 421, ix. 254, Eg. 354; skil ek þat, at þat man mína kosti hér fram d. (it will be my greatest help here), at þú átt ekki vald á mér; d. fram kaupeyri, to make money, Fms. vi. 8; d. saman, to draw together, collect, join, Bs. ii. 18, Nj. 65, 76; d. sundr, to draw asunder, disjoin; d. e-t á, to intimate, (á-dráttr) drag eigi á þat, Sturl. iii. 110; d. undan, to escape; kómu segli við ok drógu undan, Fms. iv. 201; nú lægir segl þeirra ok d. þeir nú undan oss, v. 11: metaph. to delay, Uspakr dró þó undan allt til nætr, Nj. 272; hirðin sá þetta at svá mjök var undan dregit, Fms. ix. 251 (undan-dráttr, delay); hví dregr þú undan at bjóða mér til þín, Glúm. 326, Fms. ix. 251, Pass. 16. 13: mathem., d. rót undan, to extract a root, Alg. 366; d. upp, to draw a picture (upp-dráttr, a drawing), to pull up, Edda I; to pull out of the snow, Eg. 546; d. út, to extract, draw out, 655 xxxii. 2; d. undir sik, to draw under oneself, to embezzle, Eg. 61, Fms. vii. 128; d. upp akkeri, to weigh anchor, Jb. 403; d. upp segl, to hoist sail, vide above; ljós brann í stofunni ok var dregit upp, Sturl. i. 142; þar brann ljós ok var dregit upp, en myrkt hit neðra, ii. 230; ok er mönnum var í sæti skipat vóru log upp dregin í stofunni, iii. 182; herbergis sveinarnir drógu upp skriðljósin, Fas. iii. 530, cp. Gísl. 29, 113,—in the old halls the lamps (torches) were hoisted up and down, in order to make the light fainter or stronger; d. e-n til e-s, to draw one towards a thing; mikit dregr mik til þess, Fs. 9; engi ofkæti dregr mik til þessarar ferðar, i. e. it is not by my own choice that I undertake this journey, Fms. ix. 352; slíkt dró hann til vinsældar, this furthered him in popularity, vii. 175, Sks. 443 B; mun hann slíkt til d., it will move, influence him, Nj. 210; ef hann drægi ekki til, if he was not concerned, 224.
    2. draga til is used absol. or ellipt., denoting the course of fate, and many of the following phrases are almost impers.; nema til verra dragi, unless matters turn out worse, Nj. 175; búð, dragi til þess sem vera vill, Lat. fata evenient, 185; ef honum vill þetta til dauða d., if this draw to his death, prove fatal to him, 103, Grett. 114; þat samband þeirra er þeim dregr báðum til bana, which will be fatal to both of them, Nj. 135; enda varð þat fram at koma sem til dró, Ísl. ii. 263; sagði Kveldúlfr at þá ( then) mundi þar til draga sem honum hafði fyrir boðat, Eg. 75; dró til vanda með þeim Rúti ok Unni, it was the old story over again, Nj. 12; dró til vanda um tal þeirra, 129; at hér mundi til mikillar úgiptu draga um kaup þessi, that mickle mischief would arise from this bargain, 30; dró þá enn til sundrþykkju með þeim Svíum, the old feud with the Swedes began over again, Fms. x. 161; ok er úvíst til hvers um dregr, Fs. 6; svá er þat, segir Runólfr, ef ekki dregr til, unless some unforeseen things happen, Nj. 75; hón kvað eigi úlíkligt at til mikils drægi um, Ísl. ii. 19; þá dró nú til hvárttveggja. Bret.; hence til-drög. n. pl. cause.
    B. IMPERS.
    1. of clouds, shade, darkness, to be drawn before a thing as a veil; dimmu (acc.) þykir á draga ráðit Odds, it looked as if gloom were drawing over Odd’s affairs, Band. 10; ok er í tók at draga skúrirnar (acc.), it began to draw into showers, i. e. clouds began to gather, Fms. iii. 206: often ellipt., hratt stundum fyrir en stundum dró frá, [ clouds] drew sometimes over, sometimes off, of the moon wading through them, Grett. 114; dregr fyrir sól, [ a veil] draws over the sun, he is hid in clouds; ský vónarleysu döpur drjúgum dró fyrir mína gleði-sól, Bb. 2. 9; dregr á gleði biskups, [ clouds] drew over the bishop’s gladness, it was eclipsed, Bs. ii. 79; eclipsis heitir er fyrir dregr sól eðr tungl, it is called an eclipse when [ a veil] draws over the sun or moon, 1812. 4; tunglskin var ljóst, en stundum dró fyrir, the moonshine was clear, and in turn [ a veil] drew over it, Nj. 118; þá sá lítið af tungli ljóst ok dró ymist til eðr frá, Ísl. ii. 463; þat gerðisk, at á dregr tunglit, ok verðr eclipsis, Al. 54.
    2. in various connections; dró yðr (acc.) undir hrakningina, en oss (acc.) undan, you were drawn into a thrashing (i. e. got one), but we escaped, Nj. 141; hann (acc.) dró undan sem nauðuligast, he had a narrow escape, Fms. ix. 392: absol., a noun or personal pronoun in acc. being understood, lítt dró enn undan við þik, there was little power of drawing out of thy reach, i. e. thy blow did its work right well. Nj. 199, 155; hvárki dró sundr né saman með þeim, of two running a dead heat: metaph. phrases, mun annarsstaðar meira slóða (acc.) draga, there will be elsewhere a greater trial left, i. e. the consequences will be still worse elsewhere, 54; saman dró hugi þeirra, their hearts were drawn together, of a loving pair, Bárð. 271; saman dró kaupmála með þeim, they struck a bargain, literally the bargain was drawn tight, Nj. 49; hann hreinsar þat skjótt þóat nokkut im (acc.) hafi á oss dregit af samneyti ( although we have been a little infected by the contact with) annarlegs siðferðis, Fms. ii. 261; allt slafr (acc.) dró af Hafri, i. e. H. became quite mute, Grett. (in a verse): in a temp. sense, til þess er dró at degi, till the day drew nigh, Fms. x. 138; þá er dró at miðri nótt, Grett. 140; þá er dregr at Jólum, Yule drew nigh, Fbr. 138; dregr at hjaldri, the battle-hour draws nigh, Fms. vi. (in a verse); dró at því (the time drew nigh), at hann var banvænn, Eg. 126: of sickness, hunger, or the like, to sink, be overcome by, svá dregr at mér af elli, svengd ok þorsta, at…, Fms. iii. 96; nú þykki mér sem fast dragi at þér, thou art sinking fast, Fas. ii. 221; ok er lokið var kvæðinu dregr at Oddi fast, O. was sinking fast, 321: of other things, tók þá at d. fast at heyjum hans, his stock was very low, Fms. iii. 208; þoku dregr upp, a fog draws on, rises, 97 (in a verse), but ok taki sú poka (nom.) fyrir at d. norðrljósit, Sks. an (better þá þoku, acc.)
    C. REFLEX, to draw oneself, move; ef menn dragask til föruneytis þeirra ( join them) úbeðit, Grág. ii. 270; Sigvaldi dregsk út frá flotanum, S. draws away from the fleet, Fms. xi. 140; ofmjök dragask lendir menn fram, i. e. the barons drew far too forward, vii. 22; hyski drósk á flótta, they drew away to flight, Fms. vi. (in a verse); skeiðr drógusk at vígi, the ships drew on to battle, iii. 4 (in a verse); dragask undir = draga undir sik, to take a thing to oneself, Grág. ii. 150; dragask á hendr e-m, drógusk opt þeir menn á hendr honum er úskilamenn voru, Sturl. i. 136; dragask e-n á hendr, hann kvað þess enga ván, at hann drægisk þá á hendr, ii. 120; dragask aptr á leið, to remain behind, Rb. 108; dragask út, to recede, of the tide, 438; dragask saman, to draw back, draw together, be collected, Fms. i. 25, Bs. i. 134; e-m dragask penningar, Fms. vi. 9; d. undan, to be delayed, x. 251; the phrase, herr, lið dregsk e-m, the troops draw together, of a levy, i. 94, vii. 176, Eg. 277; dragask á legg, to grow up, Hkr. iii. 108; sem aldr hans ok vitsmunir drógusk fram, increased, Fms. vi. 7; þegar honum drósk aldr, when he grew up, Fs. 9; dragask á legg, to grow into a man; dragask við e-t, to become discouraged, Fms. viii. 65; d. vel, illa, to do well, ill, Fs. 146: to be worn out, exhausted, drósk þá liðit mjök af kulda, Sturl. iii. 20; drósk hestr hans, ii. 75: part. dreginn, drawn, pinched, starved, hestar mjök dregnir, Fms. ix. 276; görðisk fénaðr dreginn mjök, drawn, thin, iii. 208; stóð þar í heykleggi einn ok dregit at öllu megin, a tapering hayrick, Háv. 53: of sickness, Herra Andrés lagðisk sjúkr, ok er hann var dreginn mjök, Fms. ix. 276.
    β. recipr., þau drógusk um einn gullhring, they fought, pulled. Fas. iii. 387. From the reflex. probably originates, by dropping the reflex. suffix, the mod. Swed. and Dan. at draga = to go, esp. of troops or a body of men; in old writers the active form hardly ever occurs in this sense (the reading drógu in the verse Fms. iii. 4 is no doubt false); and in mod. usage it is equally unknown in Icel., except maybe in allit. phrases as, e. g. út á djúpið hann Oddr dró, Snot 229 new Ed.; to Icel. ears draga in this sense sounds strange; even the reflex. form is seldom used in a dignified sense; vide the references above.

    Íslensk-ensk orðabók > DRAGA

  • 32 STANDA

    * * *
    (stend; stóð, stóðum; staðinn), v.
    1) to stand, opp. to sitja or liggja (hann stóð við vegginn);
    koma standandi niðr, to come down on one’s feet;
    skal mik niðr setja standanda, in a standing position;
    standa fast, to stand fast;
    standa höllum fœti, to stand slanting;
    2) to stand, stick (G. skaut svá fast niðr skildinum, at hann stóð fastr í jörðunni);
    sveininum stóð fiskbein í hálsi, the bone stuck in his throat;
    3) to stand, remain;
    borð stóðu, stood, were not removed;
    4) to stand, be situated (bœr einn stóð skamt frá þeim);
    5) to stand still, rest, pause (stóð þá kyrrt nökkura hríð);
    verðr hér fyrst at standa sagan, the story must stop here for the present;
    6) to last (hafði lengi staðit bardaginn);
    7) to befit, become (konungr kvað þat eigi standa, at menn lægi svá);
    ekki stendr þér slíkt, it does not befit thee;
    8) to stand in a certain way, project, trend (fjögur horn ok stóðu fagrt, hit þriðja stóð í lopt upp);
    stendr inn straumrinn, the tide (current) stands in;
    blóðbogi stóð ór hvárutveggja eyranu, a stream of blood gushed out of both his ears;
    kallar hann betr standa veðrit at fara landhallt, that the wind stands better for making land;
    stóð vindr af landi, the wind blew from the land;
    standa grunnt, to be shallow (vinátta okkur stendr grunnt);
    standa grunn, to stick on the ground (örkin stóð grunn);
    10) to catch, overtake (hann drap menn Eiríks konungs, hvar sem hann stóð þá);
    standa e-n at e-u, to catch one doing a thing (ef maðr verðr at því staðinn, at hann meiðir smala manna);
    11) to stand, endure, bear (standa e-t or e-u);
    12) to press, urge, trouble (elli stóð Hárek);
    hvat stendr þik, what ails thee?
    13) to weigh so much (gullhringr, er stóð mörk);
    14) to stand by one, side with one, with dat.;
    mikils er vert, hversu fast N. stendr þér um alla ráðagerð, how close N. stands by thee in all counsel;
    15) with preps.:
    standa af e-u, to proceed from, be caused by (opt stendr illt af kvenna hjali);
    vil ok ek eigi, at af mér standi brigð okkarrar vináttu, nor do I wish to be the cause of a breach in our friendship;
    standa af e-u við e-n, to give up, cede to one;
    impers., segir hann honum, hvernig af stóð um ferð hans, how the matter stood as to his journey;
    standa at e-m, to attack (var við sjálft, at þeir mundu standa at prestinum);
    to stand by one, on one’s side (ek veit eigi víst, hvaðan G. inn ríki stendr at);
    standa á e-u, to stand on, insist on (statt ei á því, er þér er bannat);
    impers., stendr á illu einu með þeim, they are on very bad terms;
    standa á e-m, to hang over one (sú skóggangssök, er á þér stendr); to refer to (þat heilræði stóð upp á þenna sama sendiboða);
    standa eptir, to remain, be left;
    standa fyrir e-u, to stand in the way of (þeir kváðu geip hennar ekki skyldu standa fyrir þingreið þeira);
    standa e-m fyrir þrifum, to stand in the way of one’s thriving;
    to stand before one, protect one (vér skulum Egil af lífi taka, en hlífa engum, er fyrir honum vill standa);
    standa hjá e-m, to stand by one, assist one;
    standa í e-u, to be engaged in, busied with (standa í bardögum, einvígum, málum, kvánbœnum);
    impers., stendr í deilu með þeim, there is a quarrel between them;
    standa móti (á móti, í móti) e-u, to stand against;
    standa saman, to stand together, be gathered, amassed (þar stóð auðr mikill saman);
    standa til e-s, to tend towards;
    standa til umbótar, to stand for mending, need it;
    sem bœn yður stendr til, as your prayer tends to;
    eptir þeim efnum, sem honum þœtti til standa, according to the merits of the case;
    eptir því sem lög stóðu til, as the law was (taka þeir allir við bótum, sem lög stóðu til);
    impers., stendr til e-s, it is to be expected, feared (til langra meina mun standa, ef);
    standa e-m til e-s, to assist, help one (B. segir, hversu Ó. hafði honum til staðit);
    standa undan, to be lacking (mikit stendr undan við hann í vinfenginu);
    standa vel undir e-t, to support well, back it up well (munu margir vel undir þat standa);
    standa undir e-m, to be in one’s possession, keeping (féit stendr undir honum);
    standa upp, to stand up from a seat (þá stóð S. upp ok mælti hátt); to rise from bed (standa upp ok klæðast); to be left standing (fimm einir menn stóðu upp á skipinu);
    standa uppi, to be left standing (K. hinn auðgi flýði ok allt lið hans, þat er uppi stóð; hús þau, er uppi stóðu);
    to be laid up ashore, of a ship (stigu þeir á skip þat, er þar hafði uppi staðit um vetrinn);
    of a corpse, to lie on the bier (lík Kjartans stóð uppi í viku í Hjarðarholti);
    of a bow, to be kept bent (boginn má eigi einart uppi standa);
    standa við e-u, to withstand (víkingar svá harðfengir, at ekki stendr við);
    impers., stendr við e-t, it is on the verge of (þeir áttu svá harða leika, at við meiðingar stóð);
    standa yfir e-u, to be present at (heldr vildi hann þenna kjósa en standa yfir drápi Þorgils frænda síns); to extend (þar er þeira ríki stendr yfir);
    standa yfir, to stand over, last (hversu lengi skal fjárbón sjá yfir standa?);
    í þessum griðum ok svardögum, sem yfir standa, which now stand, are in force;
    16) refl., standast.
    * * *
    pres. stend, stendr, stöndum, standit, standa; pret. stóð, stótt, stóttú (mod. stóðst, stóðstú), stóð, pl. stóðum; subj. stæði; imperat. statt, stattú (cp. stand-þú); part. staðinn; pret. infin. stóðu = stelisse, Fms. vi. (in a verse); a medial form, pres. stöndumk (= stat mihi), Fm. 1. Kormak; pret. stóðumk (= stabant mihi), Hm. 106: with neg. suff. stóð-k-at, Fas. iii. 22 (in a verse). [Common to all Indo-Germ. languages.]
    A. To stand; þó at hann gangi eðr standi áðr, Grág. ii. 95; hann stóð við vegginn, … stóð á víxl fótunum, Sturl. ii. 158; standa höllum fæti, Nj. 97; koma standandi niðr, to come down standing (after a leap), 85, Grág. ii. 110; skal mik niðr setja standanda, in a standing position, Ld. 54; munkr er eigi mátti standa á bænum ok reikaði, Greg. 62; standa á götu e-s, Nj. 109; standa fast, to stand fast, 92; standa frammi, to stand, be on one’s feet, Fms. vii. 85; s. fyrir dómstóli keisarans, 656 C. 19; s. fyrir manni, to stand before a man, so as to screen him, Grág. ii. 12. 115, Eg. 357: s. hjá, to stand by, metaph. to assist, Fas. ii. 501: standa nær e-m, to stand near one, metaph. to back, Nj. 76; nær standa vinir Gunnars, 88.
    2. to stay; Egill stóð meðan ok beið þeirra, Eg. 483; statt ( stop) ok trú mér, 623. 17.
    3. to stand, stick; stóðu spjót þeirra ofan frá þeim, Nj. 253; at hann standi fastr í fönninni, 84; skildinum, svá at fastr stóð í vellinum, 262; öxin stóð á hamri, i. e. went through to the back, and stuck there, 165; sveininum stóð fiskbein í hálsi, the bone stuck in his throat, Blas. 40; ef nökkurum stendr bein í hálsi, 655 ix. B. 2: absol., það stendr í e-m, it sticks in one’s throat.
    4. to stand, remain; borð stóðu, stood, were not removed, Fms. vii. 144; skála þann sem enn stendr í dag, Þórð. 58 new Ed.; svá lengi sem heimrinn stendr, Rb. 64; skyli bú yðr standa ú-rænt, Nj. 208.
    5. to stand, be seated, placed;í þeim dal stendr kirkja, Greg. 57; kirkja sú er stendr í Reykja-holti, D. I. i. 476; bær einn stóð skamt frá þeim, Eg. 230; ór þeim sal er und þolli stendr … ask veit ek standa, … stóð fyrir norðan salr, sal veit hón standa, Vsp.; Lissibón stendr á Spáni, Fms. vii. 80; Narbón stendr vid Jórsala-haf, x. 85; öll þau fylki er í hans biskups-ríki stóðu, vii. 300; Illugastaði ok Hrafnagil er standa í Laxárdal, Dipl. v. 17; standa á bók, reikningi, skrá …, [Germ. es steht geschrieben], ii. 12, 13, Bs. i, passim. II. with prepp.; standa á e-u, to stand on, insist on, persevere in; statt eigi á því er þér er bannat, Mirm.; s. á illu ráði, id.; s. á hendi e-m, Nj. 88, Grág. i. 121 (see hönd); mest mundi á fyrir-mönnum standa, Nj. 106: to stand upon, s. á lögum, Js. 41; s. á rétti sínum, … standa á dómi e-s, to stand by, abide by:—s. gegn, á móti, to withstand, Hom. 7, Fms. ii. 36, 225, x. 401:—s. af e-u, to give up, Dan. afstaae, Fb. i. 523:—s. at, to help (at-stoð); hvaðan Guðmundr stendr at, … hvaðan sem hann stendr at, Nj. 214; þeim er þaðan standa at, 193:—s. eptir, to remain, N. G. L. i. 335, Fms. ii. 231, vi. 248, Grág. ii. 301, Eg. 202, Rb. 116, Hom. 12, Stj. 422 (eptir-stöðvar = arrears):—s. fyrir, to stand before, to stand in the way of a thing, Ísl. ii. 262, Fms. vi. 61, Grág. i. 140; s. e-m fyrir þrifum, Fms. ii. 154; s. e-m fyrir gleði, vii. 162; s. e-m fyrir svefni, Gísl. (in a verse); s. e-m fyrir ljósi, to stand in the way of one’s light; láta e-t s. fyrir kaupi, Nj. 17; láta s. fyrir kviðburði, 87; ef afl hefir staðit fyrir kvið þeirra, Grág. i. 53; þat á eigi fyrir málum at s., 106; eiðr Vermundar stóð fyrir, Fbr. 22; járni á hann fyrir at standa, N. G. L. i. 342; s. fyrir með eineiði, 346:—s. í e-u, to be deeply engaged in; s. í bardögum, einvígum, málum, stórmælum, kvánbænum, etc., Eg. 486, Ld. 262, Nj. 53, 224, 227, Ísl. ii. 216; standa í ábirgð, Dipl. v. 24; s. í þjónustu, Mar.:—standa saman, to stand together, put together in one place; þar stóðu saman fé mikil, Eg. 318; stóð úmegð mörg saman, Ísl. ii. 198; þar stóð auðr mikill saman, Ld. 124: to consist, Hom. 2:—s. undir e-u, to be subject to; s. undir prófi, Dipl. i. 6; féit stendr undir honum, is in his keeping, Grág. i. 395: standa undir með e-m, to support, Sturl. i. 20; s. vel undir e-t, to support well, back, Nj. 215, Fms. vii. 125; jarl stóð vel undir hans mál, viii. 282; munu margir vel undir þat s., to back it up well, Ó. H. 52:—standa upp, to stand up from a seat, Nj. 3, Fms. i. 33, x. 401: to rise from bed, Nj. 69, Eg. 121; s. upp fyrir dag, 577; s. upp ok klæðask, Ld. 44; hann liggr sjúkr … þar er standi aldri upp, Nj. 80 (standa upp ór sótt); s. upp með e-m, to rise, join one, Sturl. ii. 203:—s. uppi, of a ship, to be laid up ashore (during the winter), Nj. 259, Ísl. ii. 273: of a corpse, to lie on the bier, Fms. ii. 257, Ám. 101: of a bow, to be kept bent, 623. 19: standa upp, to be standing, be left standing on one’s feet; færri standa upp enn fallnir eru, Fms. xi. 110; stóðu þá enn upp mjök margir á skeiðinni, many still stood up (not dead or wounded), 142; flýði allt lið er upp stóð, Eg. 33; fimm einir menn stóðu upp á skipinu, Orkn. 356 old Ed., (new Ed. 414 l. c. leaves out ‘upp’); meðan ek má upp standa ok vápnum valda, Ld. 170: standa uppi, id., Fms, viii. 139, Hkr. i. 210:—standa við e-u, to withstand, Grág. i. 1, 336 (við-staða); svá harðfengir at ekki stendr við, Nj. 271; svá mikit troll at ekki stendr við honum, Bárð. 177; þeir skutu svá hart, at ekki stóðu við hlífarnar, Fms. i. 173: to stand against, stop, hann stóð við litla stund (við-staða, a pause, halt):—standa yfir, svá lengi sem þingboð stæði yfir, lasted, Fms. ii. 216: hversu lengi skal fjárbón sjá yfir standa? Nj. 141; í þessum griðum ok svardögum sem yfir standa, which now stand, are in force, Fms. xi. 365; þar er þeirra ríki stendr yfir, extends, Eg. 344.
    B. Metaph. usage, to stand still, rest, pause; verðr hér fyrst at standa sagan, the story must stop here, Fms. vi. 56: nú skal hér standa um athæfi Varbelgja, ix. 473; skulu sóknir standa, meðan leiðangr er úti, Gþl. 486; útlegðar-sakir skulu eigi standa um várþing, Grág. i. 103; skyldi málit standa um nóttina til rannsaks, Fms. ix. 414; skal þá standa leigan í hross-verðinu, Grág. i. 434; stóð þá kyrrt nokkura hrið, Fms. xi. 397; at svá búit stæði, Nj. 139; eigi mátti svá búit s., Fms. ii. 9; standa með blóma; stendr búit með miklum blóma, Band. 2.
    2. to last; Guðs ríki stendr ei ok ei, Hom. 160; ok standa eina þrjá vetr, Sks. 323; þá sjau daga sem veizlan stóð, Stj.; en er þrjár nætr hafði veizlan staðit, Landn. 117; hafði lengi staðit bardaginn, Odd. 18; er deildir várar s. lengr, Eg. 738; stóð mikil deila milli þeirra langa hríð, Fms. x. 169; stóð þetta heimboð nokkut skeið, Nj. 81; meðan erfit stóð, Eb. ch. 54; stóð hennar hagr með þeim hætti, Bs. ii. 166:—to be valid, skal þetta testamentum s. ok haldask, Dipl. iv. 8; ok standa enn þau lög, Ver. 52; um tólf mánaðr stendr þeirra mál, Grág. i. 143; skal þat allt s. ok satt vera, 655 xxvii. 28; hans tala skal s. á fé sjálfs hans, K. Þ. K. 146; má þat eigi s. né fyrir satt halda, Stj. 31; hann mun láta s. boð þessi (stand by it), Nj. 77; þrjú kúgildi þau er standa með jörðunni, Dipl. iii. 8; ekki á Bjarkeyjar-réttr á því máli at standa, this case does not fall under the town jurisdiction, Fms. vii. 130; stendr þat mál ( it extends) um þrjá fjórðunga, Grág. i. 464.
    3. to befit, become; konungr kvað þat ekki standa, at menn lægi svá, Fms. x. 157; berr þat eigi né stendr þvílíkum, Stj. 132; hví stalt þú guðum mínum, ekki stendr þér slíkt, 181.
    4. phrases, nú stóð í stilli, see stilli; var þat boð með svá miklu kappi, at stóð í stönginni (cp. Dan. saa at det stod efter), Fms. xi. 424; standa í háska, Mar.
    5. sem inn átti dagr Jóla standi á Dróttins degi, Rb. 128; en á þeim degi stóð Ólafs messu-aptann, Hom. 111.
    II. of direction, to stand in a certain way, project, trend; fjögur horn ok stóðu fagrt, hit þriðja stóð í lopt upp, hit fjórða stóð ór enni, ok niðr fyrir augu honum, Ld. 120; geitar-horn stendr ór höfði henni, Fms. vii. 156; vápn stóðu á Birkibeini svá þykt at varla mátti hann falla, 325; gákk af bryggjunni eðr spjotið stendr á þér, 144; ella hefði spjótið staðit gegnum hann, Nj. 246; blóðbogi stóð ór hváru-tveggja eyranu, 210, Fms. vi. 419; boginn stóð inn um ræfrit, Eg. 239; kallar hann betr standa veðrit, at fara landhallt, the wind stands better for making land, Fms. x. 347; sunnan-vindr hvass ok stóð at virkinu, xi. 34; stóð gnæðingr með fjöllum, Bárð. 171; af íllsku ok úþef þeim er af stóð, Fms. iii. 128; stóð vindr af landi, Vigl. 79 new Ed.; stendr inn straumrinn, Bs. ii. 143: stóð stropinn um kyrtilinn, Clar.; standa grunnt, to be shallow; vinátta okkur stendr grunnt, Eg. 520; stóð hón alla vega jörð, touched the earth. Art.; stafir stórir ok stóðu grunn í ánni, Fb. ii. 19; örkin stóð grunn, stuck to the ground, Stj. 50, Gþl. 460, Grág. ii. 358; þrjár rætr standa; á þrjá vega undir aski Yggdrasils, Gm.; augu yður standa lengra fram, Sturl. iii. 129; finnr konungr at mikit stendr undan við hann í vinfenginu al hendi Sigvalda, Fms. xi. 106; heilræðit stóð á þenna sama sendiboða, referred to him, 433; hvaðan Guðmundr inn ríki stendr, on which side he stands, with whom he sides, Nj. 214.
    2. to proceed from, be caused by; eigi standa þin orð af litlu fári, Fas. i. 195; stóð lítil stjórn af honum, Fms. xi. 223; þótti af honum minni ógn standa, Eg. 268; e-m stendr mein, úhapp, útili, íllt, gagn, hjálp … af e-m, 175; guðin rökðu til spádóma at af systkinum þessum mundi þeim mikil mein ok úhapp standa, Edda 18, Nj. 65, Barl. 39; eigi mun svá mikit íllt af þér standa, Nj. 368; opt stendr íllt af kvenna hjali. Gísl. 15: yðr munn vandræði af standa, Nj. 175.
    3. standa til, to tend towards; nú stóð áðr til svá mikils váða, at …, Fms. vii. 144; þá stendr þó til meira geigs, xi. 275; standa til umbótar, to stand for mending, need it, Fb. ii. 234; flest frumsmíð stendr til bóta, needs mending; standa til mikils kostnaðar, D. N. ii. 18; sem bæn yður stendr til, tends to, Nj. 192; hvárt honum standi hugr til nökkurrar konu, Ísl. ii. 285; engi ván eða verðleikr stendr til at fáisk, Al. 91; sem bæn yður stendr til, Nj. 192; eptir þeim efnum sem honum þætti til standa, according to the merits of the case, Fms. vii. 60; eptir þvi sem lög stódu til, as the law stood, Nj. 146, Ld. 28; frekari álög en forn lög stæði til, Fms. xi. 224; latari enn líkendi stæði til, 256; fremr enn ritningar stóðu til, tended towards, i. e. warranted, Mar.; líta á mál hans eptir þeim efnum sem honum þætti til standa, as the merits were, Fms. vii. 60; eptir því sem lög stóðu til, Nj. 146, Ld. 28; standa til váða ok auðnar, Fms. x. 271.
    III. to catch, overtake; hann drap menn Eiríks konungs hvar sem hann stóð þá, Hkr. i. 91; var hverr drepinn þar er staðinn varð, 107; lét hann ræna hvar sem hann stóð þá, Fms. vii. 181; hörmuðu bæði at þau máttu eigi fá staðit hann, Hom. 120; ef hann er með vátta inni staðinn, Grág. ii. 18; ef maðr tekr fé manns ok vinnr þjófskap at, enda standi hinn hann (acc.) at þvi er fé þat á, svá at handnumit verðr, ok …, 136; hinum er þýfð var í höndum staðin, id.; nú stendr maðr fé sitt þjófstolit í hendi öðrum manni, Gþl. 537.
    2. to stand, i. e. to endure or bear; hverr sem fyrir-smár dómarann, ok vill eigi dóm standa, N. G. L. i. 452: to discharge, skal dæma landit þeim manni er varðveizlu stendr, to the man who stands as guardian, Grág. ii. 251; sá er vitna þarf skal standa þeim kost allan, Jb. 358.
    3. to press, urge, trouble; ef ofviðri stendr mann, N. G. L. i. 349; Alfhildi stóð sótt, Hkr. ii. 199, Stj. 425; mun þik nú hræðsla standa, Fas. iii. 429; elli stóð Hárek, Ísl. ii. 482; hver fjölskylda sem þik stendr, Fms, xi. 429; segja máttu hvat þik stendr, what urges thee. Mar.; ok vænti af þér mests trausts, því heldr sem mik stendr meirr, Fms. iii. 70; standa mik svá stórar þröngslir, at …, Stj. 495; hvat stendr þik, what ails thee? Grett. 75 new Ed.; hvat stendr þik, Bergr, sagði biskup, Bs. i. 807; því at eins at þeim (þá?) standi ofviðri, N. G. L. i. 371.
    4. to be of weight, value; skal hann eigi standa tómr meirr enn átta merkr, Gþl. 524; gullhringr stendr sex aura, mörk, Fms. ii. 246, xi. 204; strútrinn stóð tíu merkr, 77; vættir þær er hver þeirra standi hálfa níundu mörk, Gþl. 523.
    C. Reflex. to stand right, be able to stand; steðjaði hann upp yfir törguna ok stóðsk þó, Nj. 144; þar mundir þú eigi hafa staðizk fylgjur þeirra Þorvarðs, Lv. 104; hann druknaði, því hann stóðsk ekki fjölkyngi Ragnars, Bárð. 181.
    2. standask e-t, standask áhlaup, Sks. 411; höggum standask fáir, Sks. 411 B; fáir stóðusk honum, þótt fræknir væri, Grett. 87 A; gull stendsk elding, Grág. i. 501; þetta éi var með svá miklum býsnum, at ekki máttu sumir menn betr enn fá staðizk, Fms, xi. 136; var við sjálft at ek mætta eigi standask, x. 331; stóðsk hann eigi ok dó, 623. 33; hví lét Guð þeira freista, þar er hann sá at þau máttu eigi standask, Eluc. 28; at þér standisk jafnvel ef þér sjáit frændr yðra svívirða, Fms. v. 270.
    3. to stand, bear, tolerate; hann skekr at honum sverðit, þetta fá þeir eigi staðizk ok hlaupa, Ísl. ii. 364; Kári stóðsk þetta eigi, Nj. 270; Björn stóðsk eigi ámælis-orð Sigmundar, Valla L. 218; standask frýju-orð, Fær. 196.
    4. standask við e-m, to stand, be able to withstand; Heiðrekr vá með Tyrfingi ok stóðsk ekki við honum, Fas. i. 526; engi hlutr var svá sterkr at standask mætti fyrir honum. Edda.
    5. to be valid; skulut mál hans standask um þá sök, Grág. i. 64; á þeirra dómr at standask, 80; eigu jammikit þeira orð at standask, sem annarra lögréttu-manna, 10; ef þú kemr til konungsins, ok megi þín orð nokkut standask, Fms. xi. 193; hennar orð stóðusk svá mikit, at …, Fas. i. 208; um þat vilda ek at mín at kvæði stæðisk, at …, Eb. 98.
    6. of direction, to proceed from; standask af e-m, af henni mun standask allt it ílla, Nj. 49; svá stenzk af um ferð mína, the matter stands so as to my journey; Ólafr sagði jarli hversu af stóðsk um ferð hans, Ld. 112 (hversu af stóð, 340); ekki sagði Kjartan föður sínum hversu af stóðsk um ferð þessa, 208; Gautr segir honum geiniliga allt hversu af stóðsk inn ferðir hans, Fms. iii. 57; svá stendsk af um ferðir mínar, at ek má hér ekki dvelja lengr, vi. 350; eigi veit ek hvernig af stenzk (stennz) um för þína, hvárt þú ferr nökkut í konungs leyfi, Ó. H. 143.
    7. a middle form; yfir ok undir stóðumk jötna vegir, the ‘giant-ways’ ( rocks) stood above and below, Hm.; stöndumk hjörr til hjarta, the sword touches me to the heart, Fm. 1.
    II. recipr. to stand opposite one another in the same line: to meet, of ends; þat stóðsk á, nesit þvert ok fylking þeirra, Ísl. ii. 326; stóðsk þat á, at Jólin þraut ok lokit var sögunni. Fms. vi. 356; vígin Áskels ok Steingríms skyldi á standask, Rd. 281; stóðsk þat á endum ok ostkistan, Nj. 76; stóðsk þat á endum ok þat er Gunnarr; átti at gjalda, 111; létu þeir þat á endum standask, 120; standask á mót; sandmelr sá er á stendzk ok Seftjörn, Gísl. 23; bær hans stóðsk á ok konungs atsetr, Fas. ii. 63: bíða þess at á stæðisk misganga straumanna ok austan-veðr, Orkn. 266: stendzk heldr í móti með þeim hjónum, they were rather at sixes and sevens, did not agree well, Bjarn. 21: hendingar standask sem næst, to stand as close to one another as possible, Edda (Ht.); tungl þau er næst standask, nearest to one another, Rb. 34, 1812. 56.
    III. staðinn = staddr, steadfast, placed, abiding; hvar sem maðr er staðinn, N. G. L. i. 163; vildi hann nú til staðins vita ( knew for certain) hver svör jarl vildi gefa, Vígl. 18.

    Íslensk-ensk orðabók > STANDA

  • 33 abbassare

    prezzo lower
    radio turn down
    abbassare la voce lower one's voice
    * * *
    abbassare v.tr.
    1 ( portare più in basso, chinare) to lower: abbassare le vele, to lower the sails; abbassare gli occhi, il capo, to lower one's eyes, head; abbassare il livello di vita, to lower the standard of living; abbassare la voce, to lower (o to drop) one's voice; abbassare la guardia, to lower (o to drop) one's guard // abbassare un primato, to beat a record // (mat.): abbassare una perpendicolare, to drop a perpendicular; abbassare un numero, ( nelle divisioni) to bring down a number // abbassare le armi, (fig.) to lay down one's arms // abbassare la cresta, (fig.) to eat humble pie
    2 ( ridurre) ( i prezzi) to reduce, to knock down, to knock off; (gas ecc.) to turn down: abbassa la televisione per piacere, turn down the television, please; abbassare la luce, to dim the light
    3 ( far scendere) to let* down, to lower: abbassare una saracinesca, to let a shutter down; abbassare un finestrino, to let a window down
    4 ( umiliare) to humble, to abase: Dio abbassa i superbi, God humbles the proud.
    abbassarsi v.rifl. o intr.pron.
    1 ( chinarsi) to stoop (down); to bend* (down): sono troppo rigido per abbassarmi, I'm too stiff to bend (down)
    2 (fig.) to lower oneself, to humble oneself
    3 ( diminuire) to lower, to diminish: fare abbassare i prezzi, to depress prices
    4 ( calare, ridursi): ( di acque) to subside; ( di vento) to drop; ( di temperatura) to drop, to fall*; ( di luce) to dim; ( di sipario) to drop.
    * * *
    [abbas'sare]
    1. vt
    1) to lower, (leva) to press down, (finestrino della macchina) to wind down, (finestrino del treno, tapparella) to pull down
    2) (volume, radio, TV) to turn down, (voce) to lower
    3) (diminuire: prezzi) to reduce, bring down
    4) (luce) to dim, (fari) to dip Brit, dim Am
    5) (Geom : perpendicolare) to drop
    (chinarsi) to bend down, stoop, (per evitare) to duck, (fig : umiliarsi) to demean o.s.

    abbassarsi a fare qc — to lower o.s. to do sth

    1) (temperatura, prezzi) to drop, fall, (marea) to go out, fall, (livello) to go down, (sipario) to fall
    2) (peggiorare: vista) to deteriorate
    * * *
    [abbas'sare] 1.
    verbo transitivo
    1) (ridurre) (d'intensità) to lower [ volume]; to lower, to dim [ luce]; to dip BE, to dim AE [ fari]; to turn down [riscaldamento, radio]; (d'altezza) to lower [muro, siepe]; (di valore) to reduce, to bring* down [ prezzi]; to lower [ livello] (di by)

    abbassare la voceto drop o lower one's voice

    abbassare il voto a qcn., di qcs. — scol. to mark sb., sth. down

    3) (tirare giù) to pull down, to lower [avvolgibile, saracinesca]; to pull down [visiera, pantaloni]; to wind* down [ finestrino]
    4) (spingere giù) to press down [ leva]
    5) sport (migliorare) to break* [ primato]
    6) (chinare) to lower, to drop [ occhi]

    abbassare il capo (per precauzione) to lower one's head; (in segno di rispetto) to bow one's head

    2.
    verbo pronominale abbassarsi
    1) (diminuire) [temperatura, pressione] to lower, to drop, to go* down; [ luce] to dim, to lower; [ prezzi] to decrease; [vista, udito] to weaken; [ voce] to fail
    2) (diventare più basso) [ terreno] to subside, to sink*; [ marea] to go* down; [ torta] to sink*, to fall*
    3) (chinarsi) [ persona] to bend* down
    4) (umiliarsi) to lower oneself

    -rsi a fare qcs. — to sink o stoop so low as to do sth

    * * *
    abbassare
    /abbas'sare/ [1]
     1 (ridurre) (d'intensità) to lower [ volume]; to lower, to dim [ luce]; to dip BE, to dim AE [ fari]; to turn down [ riscaldamento, radio]; (d'altezza) to lower [ muro, siepe]; (di valore) to reduce, to bring* down [ prezzi]; to lower [ livello] ( di by); abbassare la voce to drop o lower one's voice; abbassa la voce! keep your voice down!
     2 (portare a livello più basso) to lower [ soffitto]; abbassare il voto a qcn., di qcs. scol. to mark sb., sth. down
     3 (tirare giù) to pull down, to lower [ avvolgibile, saracinesca]; to pull down [ visiera, pantaloni]; to wind* down [ finestrino]
     4 (spingere giù) to press down [ leva]
     5 sport (migliorare) to break* [ primato]
     6 (chinare) to lower, to drop [ occhi]; abbassare lo sguardo to look down; abbassare il capo (per precauzione) to lower one's head; (in segno di rispetto) to bow one's head
    II abbassarsi verbo pronominale
     1 (diminuire) [ temperatura, pressione] to lower, to drop, to go* down; [ luce] to dim, to lower; [ prezzi] to decrease; [ vista, udito] to weaken; [ voce] to fail
     2 (diventare più basso) [ terreno] to subside, to sink*; [ marea] to go* down; [ torta] to sink*, to fall*
     3 (chinarsi) [ persona] to bend* down
     4 (umiliarsi) to lower oneself; -rsi a fare qcs. to sink o stoop so low as to do sth.

    Dizionario Italiano-Inglese > abbassare

  • 34 gł|owa

    f 1. (część ciała) head
    - pokiwać głową to nod (one’s head)
    - pokręcić a. potrząsnąć głową to shake one’s head
    - pochylać głowę to bow one’s head
    - podnosić głowę to raise one’s head; przen. to rebel, to revolt
    - ból głowy a headache
    - cierpieć na ból głowy to have a headache
    - głowa mi/jej pęka a. puchnie od hałasu/waszego gadania all the noise/your chatter is giving me/her a splitting headache
    - chodzić z gołą a. odkrytą głową to go bareheaded
    - głową naprzód [upaść, skoczyć] headlong, head first
    - od stóp do głów from head to toe a. foot
    - zmierzyć kogoś wzrokiem od stóp do głów to look sb up and down, to look sb over from head to foot
    - ubrana na czerwono od stóp do głów dressed in red from head to toe
    - przerastać kogoś o głowę (być wyższym) to be a head taller than sb; przen. to be head and shoulders above sb
    - głowa ci/mu się kiwała (ze zmęczenia) you were/he was nodding off; (od alkoholu) you were/he was tipsy
    - krew uderzyła mu/jej do głowy the blood rushed to his/her head
    - kręciło się jej/mi w głowie she/I felt dizzy, her/my head was spinning
    - szumiało mu w głowie his head was spinning a. whirling
    - leje mi się na głowę my roof leaks
    - (mieć) dach nad głową (to have) a roof over one’s head
    2. (umysł) head, mind
    - z głowy (z pamięci, bez sprawdzania) from memory
    - chodzi mi po głowie myśl a. pomysł, żeby zmienić pracę I’ve been toying with the idea of changing jobs
    - siedzieć komuś w głowie [myśl, wydarzenie] to be on sb’s mind, to weigh on sb’s mind
    - ten problem od tygodnia siedzi mi w głowie I haven’t been able to get my mind off the problem all week
    - nie mieścić się komuś w głowie to be unbelievable a. incredible, to boggle sb’s mind
    - nie mieści mi się w głowie, jak mogłeś zapomnieć o jej urodzinach I can’t believe you forgot her birthday
    - nie postać komuś w głowie [myśl, pomysł] to not occur to sb, to not enter sb’s mind a. head
    - nawet w głowie mi nie postało, żeby się jej sprzeciwiać it never even occured to me to contradict her
    - nic mi nie przychodzi do głowy nothing comes to mind, I can’t think of anything
    - nie przyszło jej do głowy, żeby do niego zadzwonić a. że powinna do niego zadzwonić it didn’t occur to her to phone him a. that she ought to phone him
    - przelecieć a. przemknąć komuś przez głowę [myśl, pomysł] to cross sb’s mind
    - przeleciało a. przemknęło mu przez głowę, żeby do nich napisać the idea of writing to them crossed his mind
    - wchodzić/nie wchodzić komuś do głowy [nauka, przedmiot szkolny] to come/to not come easily to sb
    - daty zawsze łatwo wchodziły jej do głowy she’s always had a good head for dates
    - języki obce łatwo wchodzą mu do głowy he picks up foreign languages easily, foreign languages come easily to him
    - wylecieć komuś z głowy to slip sb’s mind
    - wszystko, czego się uczyłem, na egzaminie wyleciało mi z głowy I’d studied really hard, but during the exam my mind went blank, everything that I’d learned went out of my head during the exam
    - wyleciało mi z głowy, że miałam pojechać po niego na lotnisko I was supposed to pick him up at the airport but it completely slipped my mind
    - kłaść a. wbijać coś komuś w głowę a. do głowy to hammer sth into sb’s head
    - kłaść a. pakować coś komuś łopatą do głowy to cram sth into sb’s head
    - kręcić a. mącić a. mieszać komuś w głowie to mix sb up; to do sb’s head in GB pot.
    - miałam/miał/miała pustkę w głowie my/his/her mind went blank
    - mieć mętlik w głowie to be all mixed up
    - moja w tym głowa, żeby… it’s up to me to…
    - mieć coś z głową to be off one’s head
    - mieć dobrze w głowie to be sensible
    - mieć głowę do czegoś to have a (good) head for sth [matematyki, interesów]
    - mieć głowę zajętą czymś/kimś to be preoccupied with sth/sb
    - mieć spokojną głowę to have nothing to worry about
    - mieć wolną głowę to have a clear head a. mind
    - miesza a. mąci a. plącze mi/jej się w głowie I’m/she’s confused a. mixed up
    - nabić a. zaprzątnąć sobie głowę czymś to stuff one’s head with sth
    - nie mam teraz głowy do tego I’ve got too many other things on my mind to think about that right now
    - robić coś z głową/bez głowy to use/to not use one’s head a. one’s common sense when doing sth
    - wyjazd na wycieczkę zaplanowany z głową/zupełnie bez głowy a well-/thoughtlessly planned trip
    - zaświtać komuś w głowie [myśl, pomysł] to dawn on sb
    - już mi coś zaczęło świtać w głowie I was beginning to get the idea
    - rozjaśniło mi/mu się w głowie it became clearer to me/him
    - po rozmowie z matką rozjaśniło mi się w głowie talking to a. with my mother helped me sort it all out
    - tracić głowę pot. to lose one’s head
    3. (człowiek inteligentny) brain pot.
    - człowiek z głową a man/woman with a good head on his/her shoulders
    - mądra głowa a brain pot.
    - tęga głowa a brainbox GB pot., a brain pot.
    - jej siostra to tęga a. mądra głowa her sister is a real brain
    - z tego matematyka to nie lada głowa this mathematician is a real brain
    4. (fryzura) hair(cut), hairstyle
    - modnie uczesana głowa a fashionable hairstyle
    - miała głowę prosto od fryzjera she’d just had her hair done
    - zrób coś z tą głową, wyglądasz jak czupiradło do something with your hair, you look a fright
    5. (w wyliczeniach) na głowę a. od głowy each, per person
    - do zapłacenia jest 100 zł na głowę a. od głowy it costs 100 zlotys each a. per person
    - dochód na głowę mieszkańca per capita income
    - spożycie alkoholu na głowę mieszkańca per capita alcohol consumption
    6. (przywódca) head
    - głowa rodziny the head of the family
    - koronowane głowy crowned heads
    - głowa państwa Polit. the head of state
    - głowa kościoła anglikańskiego/(rzymsko)katolickiego Relig. the head of the Anglican/(Roman) Catholic church
    kapuściana a. ośla a. zakuta głowa pot., obraźl. dimwit pot., obraźl., thickhead pot., obraźl.
    - pójść a. skoczyć po rozum do głowy pot. to see the light (of reason) iron.
    - łamać sobie głowę nad czymś pot. to puzzle over sth, to chew sth over
    - łamać sobie głowę czymś to (w)rack a. cudgel one’s brain(s) about sth, to chew sth over
    - mieć na tyle oleju w głowie, żeby… pot. to have the wit(s) a. the brains a. the sense to… pot.
    - nie mieć oleju a. rozumu w głowie pot. not to have the sense one was born with
    - mieć źle a. niedobrze w głowie pot. to need to have one’s head examined pot.
    - mieć zielono a. pstro w głowie pot. to be an airhead pot.
    - zawracać komuś głowę to bug sb pot.; to bother a. pester sb
    - przewracać komuś w głowie [zaszczyty, pochlebstwa, sukcesy] to go to sb’s head
    - mieć coś/kogoś z głowy pot. (pozbyć się) to get rid of sb/sth; (załatwić sprawę) to get sth out of the way a. over (and done) with pot.
    - wybić coś sobie z głowy pot. to get sth out of one’s head pot.
    - wybij sobie z głowy wakacje za granicą you can just forget about going abroad for the holidays pot.
    - wybić coś komuś z głowy pot. to put sb off sth
    - muszę mu wybić z głowy ten pomysł I have to put him off that idea
    - wziąć sobie kogoś/coś na głowę pot. to take sb/sth on one’s shoulders
    - siedzieć komuś na głowie pot. to stay with sb
    - rodzina z Kanady siedzi mi na głowie od miesiąca I’ve had relatives from Canada on my hands all month pot.
    - zwalić się komuś na głowę pot. to descend on sb
    - mieć z kimś/czymś urwanie głowy pot. to have one’s hands full with sb/sth pot.
    - w domu było urwanie głowy there was bedlam in the house
    - zachodzić w głowę pot. to go nuts trying to figure sth out pot.
    - zachodzę w głowę, gdzie mogłam wsadzić paszport/zostawić teczkę I’m going nuts trying to figure out where I could’ve put my passport/left my briefcase
    - zawrócić komuś w głowie (zbałamucić) to lead sb astray; (rozkochać) to turn sb’s head
    - mieć głowę na karku a. nie od parady to have one’s head screwed on right a. screwed the right way, to have a good head on one’s shoulders
    - przewyższać kogoś o głowę to be head and shoulders above sb
    - (po)bić kogoś na głowę to outdo sb; to run a. make rings (a)round sb pot.
    - konkurencja bije nas na głowę pod względem liczby sprzedanych egzemplarzy/kontroli jakości the competition is running rings around us in terms of sales/quality control
    - mieć mocną/słabą głowę to have/to not have a strong head (for alcohol), to hold/to not hold (one’s) liquor well
    - iść a. uderzać komuś do głowy [alkohol] to go (straight) to sb’s head
    - dać głowę (stracić życie) to lose one’s life
    - głowę dam, że… I’m positive a. absolutely certain (that)…
    - nadstawiać głowy a. głowę to risk one’s neck
    - odpowiadać a. ręczyć głową za kogoś/coś to stick one’s neck out for sb/sth
    - naznaczyć cenę na czyjąś głowę to put a price on sb’s head
    - chodzić z głową w chmurach to have one’s head in the clouds
    - chować głowę w piasek to bury one’s head in the sand
    - stać a. być postawionym na głowie pot. to make no sense
    - wisieć (komuś) nad głową to be hanging over sb a. over sb’s head
    - nosić głowę wysoko to hold up one’s head a. to hold one’s head (up) high
    - rwać a. drzeć włosy z głowy to tear one’s hair out
    - schylać a. pochylać głowę przed kimś to bow (down) before sb
    - stawać na głowie (żeby coś zrobić) pot. to bend over backwards (to do sth), to break one’s neck (to do sth)
    - tłuc a. walić głową o mur to beat a. bang one’s head against the wall a. against a brick wall
    - ukręcić czemuś głowę pot. to hush sth up [sprawie, aferze]; to nip sth in the bud [plotce]
    - wchodzić komuś na głowę pot. to walk all over sb
    - wylać komuś kubeł zimnej wody na głowę pot. to bring sb (back) down to earth
    - wylewać komuś pomyje na głowę pot. to bad-mouth sb pot.
    - wziąć kogoś za głowę pot. to take sb in hand
    - zmyć komuś głowę pot. to give sb what for pot.
    - woda sodowa uderzyła mu do głowy pot. he’s become big-headed pot.
    - włos ci/mu z głowy nie spadnie it won’t harm a hair on your/his head
    - włos się mi/jej na głowie jeży (od czegoś) sth makes my/her hair stand on end, sth makes my/her hair curl
    - życie a. los nie głaszcze go/jej po głowie he/she doesn’t have an easy life
    - spokojna głowa not to worry pot.; don’t worry
    - spokojna głowa, zdążymy don’t worry, we’ll be on time
    - niech cię o to głowa nie boli that’s not your problem, don’t worry about it
    - głowa do góry! chin up!, cheer up!
    - czapki z głów! hats off!
    - co dwie głowy to nie jedna przysł. two heads are better than one przysł.

    The New English-Polish, Polish-English Kościuszko foundation dictionary > gł|owa

  • 35 τείνω

    τείνω, Il.16.365, etc.: [tense] fut.
    A

    τενῶ Ar.Th. 1205

    , ([etym.] ἀπο-) Pl.Grg. 458b, ([etym.] ἐκ-) E.Med. 585: [tense] aor.

    ἔτεινα Il.4.124

    , [dialect] Ep.

    τεῖνα 3.261

    : [tense] pf.

    τέτᾰκα D.H. 19.12

    , etc., ([etym.] ἀπο-) Pl.Grg. 465e:—[voice] Med., [tense] fut. τενοῦμαι ([etym.] παρα-) Th.3.46, ([etym.] προ-) D.14.5: [tense] aor. ἐτεινάμην, [dialect] Ep. τειν-, A.R.2.1043, 4.705, ([etym.] προ-) Hdt. 9.34, ([etym.] δι-) Antipho 5.46, Pl.Ti. 78b:—[voice] Pass., [tense] fut. τᾰθήσομαι ([etym.] παρα-) Id.Ly. 204c: [tense] aor. ἐτάθην [ᾰ] S.Ant. 124 (lyr.), etc., [dialect] Ep.

    τάθην Il.23.375

    : [tense] pf.

    τέτᾰμαι Hes.Op. 549

    , etc.: [tense] plpf. [ per.] 3sg. and pl. τέτατο, τέταντο, Od.11.11, Il.4.544; [ per.] 3 dual τετάσθην ib. 536:— stretch by force, pull tight,

    κυκλοτερὲς μέγα τόξον ἔτεινε Il.4.124

    ;

    ἐπ' Ἀλεξάνδρῳ τείνοντα πάλαι τόξον A.Ag. 364

    (anap.); ἐξ ἄντυγος ἡνία τείνας having tied the reins tight to the chariot-rail, Il.5.262; ναὸς πόδα τείνας keeping the sheet taut, S.Ant. 716;

    κάλων τείνας οὔριον εὐφροσυνᾶν IG14.793

    ;

    οἱ ἀπείρως κατ' εὐθὺ τείνοντες Sor.1.73

    ; τῷ ψιμύθῳ.. παρειήν make it (look) full, AP11.374 (Maced.):—[voice] Med., τείνατο τόξα stretched his bow, A.R.2.1043, cf. Orph.A. 589; of tendons, etc., Gal. 18(2).58, al.:—[voice] Pass., [ἱμὰς] ὑπ' ἀνθερεῶνος.. τέτατο [the strap] was made tight, Il.3.372;

    τελαμῶνε περὶ στήθεσσι τετάσθην 14.404

    ; τέταθ' ἱστία were stretched taut, Od.11.11.
    2 metaph., stretch or strain, ἶσον τείνειεν πολέμου τέλος strain the issue of war even, Il.20.101:—[voice] Pass.,

    τῶν ἐπὶ ἶσα μάχη τέτατο πτόλεμός τε 12.436

    , 15.413, cf. Hes.Th. 638; τέτατο κρατερὴ ὑσμίνη the fight was strained, was intense, Il.17.543; ἵπποισι τάθη δρόμος their pace was strained to the utmost, 23.375; τοῖσι δ' ἀπὸ νύσσης τέτατο δρόμος they set off at full speed from the starting-line, ib. 758, Od.8.121: τ. αὐδάν strain the voice, raise it high, A.Pers. 574 (lyr.):—[voice] Pass. also, exert oneself, be anxious, Pi.I.1.49;

    ἀμφ' ἀρεταῖς Id.P.11.54

    .
    b Gramm., lengthen a syllable, A.D.Pron.55.1:—[voice] Pass., ib.27.25, cf. 11.1 fin.
    4 aim at, direct towards a point, prop. from the bow,

    ἐπὶ Τροίᾳ τ. τὰ θεῶν ἀμάχητα βέλη S.Ph. 198

    (anap.): metaph., ἔς τινα τ. φόνον aim, design death to one, E.Hec. 263 (but τ. φόνον prolong murder, Id.Supp. 672); τ. λόγον

    εἴς τινα Pl.Phd. 63a

    :—[voice] Pass.,

    ἐς σὲ τ. γλῶσσα E.Rh. 875

    ;

    ἡ ἅμιλλα τέταται πρὸς τοῦτο Pl.Phdr. 271a

    , cf. Lg. 770d, R. 581b.
    II stretch out in length, lay, ζυγὰ ἐπιπολῆς τ. Hdt.2.96:—[voice] Pass., lie out at length, lie stretched,

    ἐπὶ γαίῃ κεῖτο ταθείς Il.13.655

    ; ἐν κονίῃσι τετάσθην, τέταντο, 4.536, 544; ταθεὶς ἐνὶ δεσμῷ hanging stretched in chains, Od.22.200; [φάσγανον] ὑπὸ λαπάρην τέτατο hung along or by his side, Il.22.307; διὰ.. αἰθέρος.. τέταται extends, Emp.135, cf. 100.2;

    τῶν ἐκ τῆς χώρας λεωφόρων εἰς τὴν πόλιν τεταμένων Pl.Lg. 763c

    ;

    φλὲψ.. διὰ τοῦ κοίλου τείνεται Arist.HA 513b3

    : τεταμένος sts. becomes a mere Adj., long, αὐχένα.. τεταμένον τῇ φύσει, of birds, Id.PA 692b20; in Gramm., of a long vowel, PBouriant 8 i 1, 14.
    2 stretch or hold out, present,

    τινὰ ἐπὶ σφαγάν E.Or. 1494

    (lyr.); ἀσπίδα, δόρυ, AP7.147 (Arch.), 720 (Chaerem.); τὴν χεῖρά τινι or ἐπί τι, A.R. 4.107, 1049:—[voice] Med., τείνεσθαι χέρε, γυῖα, δειρήν, one's hands, etc., Theoc.21.48, A.R.1.1009, 4.127, etc.;

    συὸς τέκος Id.4.705

    ; ἑανούς ib. 1155.
    3 extend, lengthen, of Time,

    τὸν μακρὸν τ. βίον A. Pr. 537

    (lyr.), cf. E.Med. 670;

    αἰῶνα Id. Ion 625

    ;

    τόνδ' ἐτεινάτην λόγον A.Ch. 510

    ;

    μακροὺς τ. λόγους E.Hec. 1177

    ; τί μάτην τείνουσι βοήν; (where others interpr. it like τ. αὐδάν, v. supr. 1.2) Id.Med. 201 (anap.);

    πολλὰ μὲν τάλαινα πολλὰ δ' αὖ σοφὴ.. μακρὰν ἔτεινας A.Ag. 1296

    , cf. S.Aj. 1040.
    B intr., of geographical position, stretch out or extend, παρ' ἣν (sc. λίμνην)

    τὸ.. ὄρος τείνει Hdt.2.6

    ; τὸ πρὸς Λιβύης.. ὄρος ἄλλο τείνει ib.8;

    τ. μέχρι.. Id.4.38

    ;

    ἐς.. Id.7.113

    ;

    ἐπὶ.. X.Ages.2.17

    ; of a dress, ὑπὸ σφυροῖσι τ. E.Ba. 936; of a mountain, ὑψόθι τ. A.R.2.354: of Time, ἡμερολεγδὸν τείνοντα χρόνον dragging out time, A.Pers.64 (anap.):—rarely so in [voice] Pass.,

    ὄρος τεταμένον τὸν αὐτὸν τρόπον Hdt.2.8

    .
    II exert oneself, struggle,

    ἐναντία τισί Pl.R. 492d

    ; press on, hasten,

    οἱ δ' ἔτεινον ἐς πύλας E.Supp. 720

    ;

    δηλοῖ τοὖργον, οἷ τ. χρεών Id.Or. 1129

    ;

    τὸ μὴ τείνειν ἄγαν S.Ant. 711

    ;

    τ. ὥς τινα Ar.Th. 1205

    ;

    ἔτεινον ἄνω πρὸς τὸ ὄρος X.An.4.3.21

    ;

    εὐθὺ Βαβυλῶνος Luc.Nec.6

    ;

    τὴν ἐπὶ τοῦ οὐρανοῦ Id.Icar.22

    .
    III extend to, reach,

    ἐπὶ τὴν ψυχήν Pl.Tht. 186c

    ;

    ἐπὶ πᾶν Id.Smp. 186b

    ; of the veins stretching from one point to another, Arist.HA 492a20, 513a2, al., cf. Pl.Ti. 65c, Diog.Apoll.6.
    2 tend, refer, belong to, τείνει ἐς σέ it refers to, concerns you, Hdt.6.109, cf. 7.135, E.Ph. 435, Hipp. 797, etc.; ποῖ τείνει καὶ εἰς τί; to what does it tend? Pl.Cri. 47c, cf. Tht. 163a, D.10.54;

    μηδαμόσε ἄλλοσε Pl.R. 499a

    ;

    πρός τι Id.Smp. 188d

    , Prt. 345b;

    ἐς ταὐτόν Id.Cra. 439c

    .
    3 τείνειν πρός τινα or τι, come near to, to be like, Id.Tht. 169b, Cra. 402c;

    ἐγγύς τι τείνειν τοῦ τεθνάναι Id.Phd. 65a

    , cf. R. 548d. (Cf. τανύω, Skt. tanóti 'stretch', Lat. tendo, etc.)

    Greek-English dictionary (Αγγλικά Ελληνικά-λεξικό) > τείνω

  • 36 с

    аварийная связь с воздушным судном
    air distress communication
    аварийная ситуация с воздушным судном
    aircraft emergency
    автомобиль с вильчатым подъемником
    fork-lift
    агрегат с приводом от двигателя
    engine-driven unit
    амортизатор с большим ходом штока
    long-stroke shock strut
    анализатор с интегрированием по времени
    time-integrating analyser
    антенна с концевым излучателем
    end-fire antenna
    антенна с широким раскрывом
    wide aperture antenna
    аренда воздушного судна вместе с экипажем
    aircraft wet lease
    аэродинамическая труба с закрытой рабочей частью
    closed-throat wind tunnel
    аэродром с бетонным покрытием
    concrete-surfaced aerodrome
    аэродром с жестким покрытием
    rigid pavement aerodrome
    аэродром с командно-диспетчерской службой
    controlled aerodrome
    аэродром с перекрещивающимися ВПП
    X-type aerodrome
    аэродром с твердым покрытием
    hard surface aerodrome
    аэродром с травяным покрытием
    grass aerodrome
    бак с наддувом
    pressurized tank
    билет с несколькими полетными купонами
    multistop ticket
    билет с открытой датой
    open-data ticket
    билет с подтвержденной бронью
    booked ticket
    блок связи автопилота с радиостанцией
    radio-autopilot coupler
    блок связи с курсовой системой
    compass system coupling unit
    блок связи с радиолокационным оборудованием
    radar coupling unit
    блок совмещения радиолокационного изображения с картой
    chart-matching device
    борьба с обледенением
    deicing
    борьба с пожаром
    1. fire fighting
    2. fire-fighting ведомый с помощью радиолокатора
    radar-guided
    вертолет большой грузоподъемности с внешней подвеской
    flying crane helicopter
    вертолет с несколькими несущими винтами
    multirotor
    вертолет с одним несущим винтом
    1. single main rotor helicopter
    2. single-rotor ветер с левым вращением
    veering wind
    ветер с правым вращением
    backing wind
    взлетать с боковым ветром
    takeoff with crosswind
    взлет с боковым ветром
    crosswind takeoff
    взлет с впрыском воды
    wet takeoff
    взлет с использованием влияния земли
    ground effect takeoff
    взлет с крутым набором высоты
    climbing takeoff
    взлет с ограниченной площадки
    spot takeoff
    взлет с ракетным ускорителем
    rocket-assisted takeoff
    взлет с реактивным ускорителем
    jet-assisted takeoff
    включать подачу топлива из бака с помощью электрического крана
    switch to the proper tank
    включать подачу топлива из бока с помощью механического крана
    turn the proper tank on
    воздухозаборник с пусковым регулированием
    controlled-starting intake
    воздухозаборник с регулируемой передней кромкой
    variable lip air intake
    воздухозаборник с фиксированной передней кромкой
    fixed-lip air intake
    воздушное пространство с запретом визуальных полетов
    visual exempted airspace
    воздушное судно с верхним расположением крыла
    high-wing aircraft
    воздушное судно с газотурбинными двигателями
    turbine-engined aircraft
    воздушное судно с двумя двигателями
    twin-engined aircraft
    воздушное судно с двумя и более двигателями
    multiengined aircraft
    воздушное судно с неподвижным крылом
    fixed-wing aircraft
    воздушное судно с несущим винтом
    rotary-wing aircraft
    воздушное судно с несущим фюзеляжем
    lift-fuselage aircraft
    воздушное судно с низким расположением крыла
    low-wing aircraft
    воздушное судно с одним двигателем
    1. single-engined aircraft
    2. one-engined aircraft воздушное судно с одним пилотом
    single-pilot aircraft
    воздушное судно с поршневым двигателем
    piston-engined aircraft
    воздушное судно с треугольным крылом
    delta-wing aircraft
    воздушное судно с турбовинтовыми двигателями
    turboprop aircraft
    воздушное судно с турбореактивными двигателями
    turbojet aircraft
    воздушное судно с убранной механизацией крыла
    clean aircraft
    воздушное судно с удлиненным фюзеляжем
    stretched aircraft
    воздушное судно с узким фюзеляжем
    narrow-body aircraft
    воздушное судно с фюзеляжем типовой схемы
    regular-body aircraft
    воздушное судно с экипажем из нескольких человек
    multicrew aircraft
    воздушные перевозки с большим количеством промежуточных остановок
    multistop service
    воздушный винт с автоматически изменяемым шагом
    automatic pitch propeller
    воздушный винт с автоматической регулировкой
    automatically controllable propeller
    воздушный винт с большим шагом
    high-pitch propeller
    воздушный винт с гидравлическим управлением шага
    hydraulic propeller
    ВПП с гладкой поверхностью
    smooth runway
    ВПП с дерновым покрытием
    sodded runway
    ВПП с жестким покрытием
    rigid pavement runway
    ВПП с искусственным покрытием
    paved runway
    ВПП с мягким покрытием
    soft-surface runway
    ВПП с низким коэффициентом сцепления
    slippery runway
    ВПП с поперечным уклоном
    cross-sloped runway
    ВПП с твердым покрытием
    hard-surface runway
    ВПП с травяным покрытием
    1. grass strip
    2. turf runway вращаться с заеданием
    be stiff to rotate
    временно снимать с эксплуатации
    lay up
    время налета с инструктором
    flying dual instruction time
    в соответствии с техническими условиями
    in conformity with the specifications
    втулка с устройством для флюгирования
    feathering hub
    входное устройство с использованием сжатия воздуха на входе
    internal-compression inlet
    выдерживание курса полета с помощью инерциальной системы
    inertial tracking
    выключатель с нормально замкнутыми контактами
    normally closed switch
    выключатель с нормально разомкнутыми контактами
    normally open switch
    выполнение полетов с помощью радиосредств
    radio fly
    выполнять полеты с аэродрома
    operate from the aerodrome
    выпуск шасси с помощью скоростного напора
    wind-assisted extension
    выруливать с места стоянки
    leave a parking area
    высотомер с кодирующим устройством
    encoding altimeter
    высотомер с сигнализатором
    contacting altimeter
    выходить на курс с левым разворотом
    roll left on the heading
    выходить на курс с правым разворотом
    roll right on the heading
    газотурбинный двигатель с осевым компрессором
    axial-flow итьбю.gas turbine engine
    генератор с приводом от двигателя
    engine-driven generator
    генератор с шунтовой обмоткой
    shunt wound generator
    герметизация фонаря кабины с помощью шланга
    canopy strip seal
    гироскоп с воздушной опорой осей
    air bearing gyroscope
    глушитель с убирающейся сдвижной створкой
    retractable spade silencer
    глушитель с убирающимися ковшами
    retractable lobe silencer
    гроза с градом
    thunderstorm with hail
    гроза с пыльной бурей
    thunderstorm with duststorm
    грузовое воздушное судно с откидной носовой частью
    bow-loader
    дальность полета с максимальной загрузкой
    full-load range
    дальность полета с полной коммерческой загрузкой
    commercial range
    данные, полученные с борта
    air-derived data
    двигатель с большим ресурсом
    longer-lived engine
    двигатель с высокой степенью двухконтурности
    high bypass ratio engine
    двигатель с высокой степенью сжатия
    high compression ratio engine
    двигатель с левым вращением ротора
    left-hand engine
    двигатель с низкой степенью двухконтурности
    low bypass ratio engine
    двигатель с пониженной тягой
    derated engine
    двигатель с правым вращением ротора
    right-hand engine
    движение с левым кругом
    left-hand traffic
    движение с правым кругом
    right-hand traffic
    двухконтурный турбореактивный двигатель с дожиганием топлива во втором контуре
    duct burning bypass engine
    дистанционное управление рулями с помощью электроприводов
    fly-by-wire
    диффузор с косым скачком уплотнения
    oblique-shock diffuser
    донесение с борта
    air report
    задерживать рейс с коммерчески оправданными целями
    justify a delay commercially
    задержка вылета с целью стыковки
    layover
    закрылок с внешним обдувом
    external blown flap
    закрылок с дополнительным внутренним обдувом
    augmented internal blown flap
    закрылок с отсосом пограничного слоя
    suction flap
    зализ крыла с фюзеляжем
    wing-to-fuselage fillet
    замер с целью определения положения
    spot measurement
    запас устойчивости с застопоренным управлением
    margin with stick fixed
    запуск двигателя с забросом температуры
    engine hot starting
    (выше допустимой) заход на посадку не с прямой
    nonstraight-in approach
    заход на посадку с выпущенными закрылками
    approach with flaps down
    заход на посадку с использованием бортовых и наземных средств
    coupled approach
    заход на посадку с левым разворотом
    left-hand approach
    заход на посадку с непрерывным снижением
    continuous descent approach
    заход на посадку с обратным курсом
    1. back course approach
    2. one-eighty approach заход на посадку с отворотом на расчетный угол
    teardrop approach
    заход на посадку с правым разворотом
    right-hand approach
    заход на посадку с прямой
    straight-in approach
    заход на посадку с прямой по приборам
    straight-in ILS-type approach
    заход на посадку с уменьшением скорости
    decelerating approach
    зона воздушного пространства с особым режимом полета
    airspace restricted area
    избегать столкновения с препятствием
    avoid the obstacle
    импульсный огонь с конденсаторным разрядом
    capacitor discharge light
    индикатор с круговой шкалой
    dial test indicator
    испытание с имитацией аварии
    controlled-crash test
    испытание с наружной подвеской
    store test
    кабина с двойным управлением
    dual cockpit
    канал с общей несущей
    common carrier channel
    карта с навигационной сеткой
    grid map
    квалификационная отметка с ограниченным сроком действия
    expiry-type rating
    ключ с круглой головкой
    ring wrench
    ключ с трещоткой
    ratchet wrench
    компоновка кресел с минимальным шагом
    high-density seating
    конечный удлиненный заход на посадку с прямой
    long final straight-in-approach operation
    конструкция с работающей обшивкой
    stressed-skin structure
    контакт с объектами на земле
    ground contact
    конфигурация с акустической облицовкой
    acoustic lining configuration
    конфигурация с выпущенной механизацией
    out-clean configuration
    конфигурация с выпущенными шасси и механизацией
    dirty configuration
    крен с помощью элеронов
    aileron roll
    кресло с отклоняющейся спинкой
    reclining seat
    крыло с изменяемой площадью
    variable-area wing
    крыло с изменяемым углом установки
    variable-incidence wing
    крыло с механизацией для обеспечения большей подъемной силы
    high-lift devices wing
    крыло с отрицательным углом поперечного ВЭ
    anhedral wing
    крыло с положительным углом поперечного ВЭ
    dihedral wing
    крыло с работающей обшивкой
    stressed-skin wing
    крыло с управляемой циркуляцией
    augmentor wing
    крыло с управляемым пограничным слоем
    backswept boundary layer controlled wing
    летать с брошенным штурвалом
    fly hand off
    летать с выпущенным шасси
    fly a gear down
    летать с убранным шасси
    fly a gear up
    линия при сходе с ВПП
    turnoff curve
    линия пути по схеме с двумя спаренными разворотами
    race track
    лопасть с шарнирной подвеской
    articulated blade
    маршрут вылета с радиолокационным обеспечением
    radar departure route
    маршрут прилета с радиолокационным обеспечением
    radar arrival route
    маршрут с минимальным уровнем шума
    minimum noise route
    маяк с рамочной антенной
    loop beacon
    место стоянки с твердым покрытием
    hardstand
    методика выполнения полета с минимальным шумом
    minimum noise procedure
    механизм реверса с полуцилиндрическими струеотражательными заслонками
    semicylindrical target-type reverser
    модуль с быстроразъемным соединением
    plug-in module
    моноплан с высокорасположенным крылом
    high-wing monoplane
    моноплан с низко расположенным крылом
    low-wing monoplane
    муфта сцепления двигателя с несущим винтом вертолета
    rotor clutch assembly
    наблюдение с борта воздушного судна
    aircraft observation
    наблюдение с воздуха
    1. air survey
    2. aerial inspection набор высоты с убранными закрылками
    flap-up climb
    набор высоты с ускорением
    acceleration climb
    навигационная система с графическим отображением
    pictorial navigation system
    (информации) небольшой привязной аэростат с тканевым оперением
    kytoon
    необратимое управление с помощью гидроусилителей
    power-operated control
    нерегулируемое сопло с центральным телом
    fixed plug nozzle
    несущий винт с приводом от двигателя
    power-driven rotor
    несущий винт с шарнирно закрепленными лопастями
    articulated rotor
    облачность с разрывами
    broken sky
    обратимое управление с помощью гидроусилителей
    power-boost control
    опасно при соприкосновении с водой
    danger if wet
    опасность столкновения с птицами
    bird strike hazard
    опознавать аэродром с воздуха
    identify the aerodrome from the air
    опора с масляным амортизатором
    oleo leg
    определение местоположения с помощью радиосредства
    radio fixing
    определять местоположение с воздуха
    indicate the location from the air
    опрыскивание сельскохозяйственных культур с воздуха
    aerial crop spraying
    опыление с воздуха
    aerial dusting
    остановка с коммерческими целями
    1. traffic stop
    2. revenue stop остановка с некоммерческими целями
    1. nontraffic stop
    2. stopping for nontraffic purpose открытый текст с сокращениями
    abbreviated plain language
    парашют с не полностью раскрывшимся куполом
    streamer
    патрулирование линий электропередач с воздуха
    power patrol operation
    пеленг с учетом направления ветра
    wind relative bearing
    перевозка с оплатой в кредит
    collect transportation
    перевозка с предварительной оплатой
    prepaid transportation
    перевозки с обеспечением
    interline traffic
    передача с земли
    ground transmission
    переходить на управление с помощью автопилота
    switch to the autopilot
    перрон с искусственным покрытием
    paved apron
    пилотировать с помощью автоматического управления
    fly automatically
    пилотировать с помощью штурвального управления
    fly manually
    план полета, переданный с борта
    air-filed flight plan
    пневматическая шина с армированным протектором
    tread-reinforced tire
    погрузчик с двумя платформами
    double-deck loader
    подхожу к четвертому с левым разворотом
    on the left base leg
    поиск с воздуха
    air search
    покрышка с насечкой
    ribbed tire
    полет в связи с особыми обстоятельствами
    special event flight
    полет для выполнения наблюдений с воздуха
    1. aerial survey flight
    2. aerial survey operation полет для контроля состояния посевов с воздуха
    crop control operation
    полет для ознакомления с местностью
    orientation flight
    полет по сигналам с земли
    directed reference flight
    полет с боковым ветром
    cross-wind flight
    полет с визуальной ориентировкой
    visual contact flight
    полет с выключенным двигателем
    engine-off flight
    полет с выключенными двигателями
    power-off flight
    полет с дозаправкой топлива в воздухе
    refuelling flight
    полет с инструктором
    1. dual operation
    2. dual flight полет с креном
    banked flight
    полет с набором высоты
    1. nose-up flying
    2. climbing flight полет с несимметричной тягой двигателей
    asymmetric flight
    полет с обычным взлетом и посадкой
    conventional flight
    полет с отклонением
    diverted flight
    полет с парированием сноса
    crabbing flight
    полет с пересечением границ
    border-crossing flight
    полет с помощью радионавигационных средств
    radio navigation flight
    полет с попутным ветром
    tailwind flight
    полет с посадкой
    entire journey
    полет с постоянным курсом
    single-heading flight
    полет с промежуточной остановкой
    one-stop flight
    полет с работающим двигателем
    engine-on flight
    полет с работающими двигателями
    1. power-on flight
    2. powered flight полет с сопровождающим
    chased flight
    полет с убранными закрылками
    flapless flight
    полет с уменьшением скорости
    decelerating flight
    полет с ускорением
    accelerated flight
    полет с целью перебазирования
    positioning flight
    полет с целью установления координат объекта поиска
    aerial spotting operation
    полет с частного воздушного судна
    private flight
    полеты с использованием радиомаяков
    radio-range fly
    положение с высоко поднятой носовой частью фюзеляжа
    high nose-up attitude
    получать информацию с помощью регистратора
    obtain from recorder
    порыв ветра с дождем
    blirt
    посадка по командам с земли
    1. ground-controlled landing
    2. talk-down landing посадка с автоматическим выравниванием
    autoflare landing
    посадка с асимметричной тягой
    asymmetric thrust landing
    посадка с боковым сносом
    lateral drift landing
    посадка с визуальной ориентировкой
    contact landing
    посадка с выкатыванием
    overshooting landing
    посадка с выполнением полного круга захода
    full-circle landing
    посадка с выпущенным шасси
    1. wheels-down landing
    2. gear-down landing посадка с использованием реверса тяги
    reverse-thrust landing
    посадка с коротким пробегом
    short landing
    посадка с немедленным взлетом после касания
    touch-and-go landing
    посадка с неработающим воздушным винтом
    dead-stick landing
    посадка с отказавшим двигателем
    1. dead-engine landing
    2. engine-out landing посадка с парашютированием
    pancake landing
    посадка с повторным ударом после касания ВПП
    rebound landing
    посадка с полной остановкой
    full-stop landing
    посадка с помощью ручного управления
    manland
    посадка с превышением допустимой посадочной массы
    overweight landing
    посадка с прямой
    straight-in landing
    посадка с работающим двигателем
    power-on landing
    посадка с убранными закрылками
    flapless landing
    посадка с убранным шасси
    1. wheels-up landing
    2. belly landing 3. fear-up landing посадка с упреждением сноса
    trend-type landing
    посадка с частично выпущенными закрылками
    partial flap landing
    посадка с этапа планирования
    glide landing
    посадочная площадка с естественным покрытием
    natural airfield
    посадочная площадка с искусственным покрытием
    surfaced airfield
    посадочная площадка с травяным покрытием
    1. turf airfield
    2. grass airfield 3. grass landing area пояс с уголком
    angle cap
    предкрылок с гидроприводом
    hydraulic slat
    происшествие с воздушным судном
    accident to an aircraft
    происшествие, связанное с перевозкой опасных грузов
    dangerous goods occurrence
    прокладка маршрута с помощью бортовых средств навигации
    aircraft self routing
    противопожарное патрулирование с воздуха
    fire control operation
    прыгать с парашютом
    jump with parachute
    прыжки с парашютом
    parachute jumping
    радиолокатор с большой разрешающей способностью
    fine grain radar
    радиолокатор с импульсной модуляцией
    pulse-modulated radar
    радиолокатор с остронаправленным лучом
    pencil beam radar
    радиолокационное наблюдение с помощью зонда
    radarsonde observation
    разворот с внутренним скольжением
    slipping turn
    разворот с креном
    banked turn
    разворот с креном к центру разворота
    inside turn
    разворот с креном от центра разворота
    outside turn
    разворот с набором высоты
    climbing turn
    разворот с наружным скольжением
    skidding turn
    разворот с помощью элеронов
    bank with ailerons
    разворот с упреждением
    lead-type turn
    разворот с целью опознавания
    identifying turn
    разрешение на заход на посадку с прямой
    clearance for straight-in approach
    распространять с помощью телетайпа
    disseminate by teletypewriter
    расходы, связанные с посадкой для стыковки рейсов
    layover expenses
    реактивное воздушное судно с низким расходом топлива
    economical-to-operate jetliner
    реактивное сопло с центральным телом
    plug jet nozzle
    редуктор с неподвижным венцом
    stationary ring gear
    режим работы с полной нагрузкой
    full-load conditions
    рейс с гражданского воздушного судна
    civil flight
    рейс с обслуживанием по первому классу
    first-class flight
    рейс с пересадкой
    transfer flight
    с автоматическим управлением
    self-monitoring
    сбиваться с курса
    1. wander off the course
    2. become lost сближение с землей
    ground proximity
    свидетельство с ограниченным сроком действия
    expiry-type license
    связь по запросу с борта
    air-initiated communication
    сеть передачи данных с пакетной коммутацией
    packet switched data network
    сеть с высокой пропускной способностью
    high level network
    сигнализация об опасном сближении с землей
    ground proximity warning
    сигнализация самопроизвольного ухода с заданной высоты
    altitude alert warning
    сигнал с применением полотнища
    paulin signal
    система визуального управления стыковкой с телескопическим трапом
    visual docking guidance system
    система пожаротушения с двумя очередями срабатывания
    two-shot fire extinguishing system
    система предупреждения опасного сближения с землей
    ground proximity warning system
    система предупреждения столкновения с проводами ЛЭП
    wire collision avoidance system
    система привода с постоянной скоростью
    constant speed drive system
    система распыления с воздуха
    aerial spraying system
    (например, удобрений) система с тройным резервированием
    triplex system
    система управления с обратной связью
    feedback control system
    скидка с тарифа
    1. reduction on fare
    2. fare taper скидка с тарифа за дальность
    distance fare taper
    скорость захода на посадку с убранной механизацией крыла
    no-flap - no-slat approach speed
    скорость захода на посадку с убранными закрылками
    no-flap approach speed
    скорость захода на посадку с убранными предкрылками
    no-slat approach speed
    скорость набора высоты с убранными закрылками
    1. no-flap climb speed
    2. flaps-up climbing speed 3. flaps-up climb speed скорость схода с ВПП
    turnoff speed
    с крыльями
    winged
    слой атмосферы с температурной инверсией
    lid
    с момента ввода в эксплуатацию
    since placed in service
    с набором высоты
    with increase in the altitude
    снижение с работающим двигателем
    power-on descent
    снижение с работающими двигателями
    power-on descend operation
    с низко расположенным крылом
    low-wing
    снимать груз с борта
    take off load
    снимать с замков
    unlatch
    снимать с упора шага
    unlatch the pitch stop
    (лопасти воздушного винта) снимать с эксплуатации
    1. take out of service
    2. with-draw from service снимать шасси с замка
    release the landing gear lock
    снимать шасси с замков
    unlatch the landing gear
    снимать шасси с замков убранного положения
    release the landing gear
    сносить с курса
    drift off the course
    снятие воздушного судна с эксплуатации
    aircraft removal from service
    снятый с эксплуатации
    obsolete
    событие, связанное с приземлением и немедленным взлетом
    touch-and-go occurrence
    соединение крыла с фюзеляжем
    wing-to-fuselage joint
    сообщение с борта
    air-report
    соосное кольцевое сопло с обратным потоком
    inverted coannular nozzle
    соосное сопло с центральным телом
    coannular plug nozzle
    сопло с косым срезом
    skewed jet nozzle
    сопло с многорядными шумоглушащими лепестками
    multirow lobe nozzle
    сопло с реверсом тяги
    thrust-reverse nozzle
    сопло с регулируемым сечением
    variable area nozzle
    сопло с сеткой
    gaze nozzle
    сопло с центральным телом
    bullet-type nozzle
    с передней центровкой
    bow-heavy
    с приводом от двигателя
    power-operated
    спуск с парашютом
    parachute descent
    с регенеративным охлаждением
    self-cooled
    (о системе) с системой автоматической смазки, автоматически смазывающийся
    self-lubrication
    сталкиваться с препятствием
    fail to clear
    с тенденцией к пикированию
    nose-heavy
    столкновение птиц с воздушным судном
    bird strike to an air craft
    столкновение с огнями приближения
    approach lights collision
    столкновение с птицами
    birds collision
    страгивать с места
    move off from the rest
    стремянка с гофрированными ступеньками
    safety-step ladder
    строительные работы с помощью авиации
    construction work operations
    с убранной механизацией
    clean
    с убранными закрылками
    flapless
    схема захода на посадку по командам с земли
    ground-controlled approach procedure
    схема полета с минимальным расходом топлива
    fuel savings procedure
    схема с минимальным расходом топлива
    economic pattern
    сходить с ВПП
    turn off
    с целью набора высоты
    in order to climb
    сцепление колес с поверхностью ВПП
    runway surface friction
    тариф для перевозки с неподтвержденным бронированием
    standby fare
    тариф на полет с возвратом в течение суток
    day round trip fare
    телеграфное обслуживание с дистанционным управлением
    remote keying service
    тележка с баллонами сжатого воздуха
    air bottle cart
    топливозаправщик с цистерной
    fuel tank trailer
    траектория захода на посадку с прямой
    straight-in approach path
    траектория полета с предпосылкой к конфликтной ситуации
    conflicting flight path
    трафарет с инструкцией по применению
    instruction plate
    трафарет с подсветом
    lighted sign
    трафарет с торцевым подсветом
    edge-lit sign
    (в кабине экипажа) тренажер с подвижной кабиной
    moving-base simulator
    тренировочный полет с инструктором
    training dual flight
    турбина с приводом от выхлопных газов
    power recovery turbine
    турбина с приводом от набегающего потока
    ram-air turbine
    турбовентиляторный двигатель с высокой степенью двухконтурности
    high-bypass fanjet
    турбовентиляторный двигатель с низким расходом
    low-consumption fanjet
    указатель с перекрещивающимися стрелками
    cross-pointer indicator
    указатель ухода с курса
    off-course indicator
    уменьшение опасности столкновения с птицами
    birds hazard reduction
    уменьшение тяги с целью снижения шума
    noise abatement thrust cutback
    уплотнение с помощью поршневого кольца
    piston-ring type seal
    уплотнение с частотным разделением
    frequency-division multiplexing
    управление креном с помощью аэродинамической поверхности
    aerodynamic roll control
    управление с помощью автопилота
    autopilot control
    управление с помощью аэродинамической поверхности
    aerodynamic control
    управление с помощью гидроусилителей
    1. assisted control
    2. powered control управляемый с помощью радиолокатора
    radar-directed
    управлять рулями с помощью электроприводов
    fly by wire
    условия с использованием радиолокационного контроля
    radar environment
    устройство для замера сцепления колес с поверхностью
    surface friction tester
    уходить с глиссады
    break glide
    уходить с заданного курса
    drift off the heading
    уходить с заданной высоты
    leave the altitude
    уходить с набором высоты
    1. climb out
    2. climb away уход на второй круг с этапа захода на посадку
    missed approach operation
    уход с набором высоты
    climbaway
    участок маршрута с набором высоты
    upward leg
    участок маршрута с обратным курсом
    back leg
    учебный полет с инструктором
    instructional dual flight
    фильтр с автоматической очисткой
    1. depolluting filter
    2. self-cleaning filter фильтр с защитной сеткой
    gauze strainer
    фюзеляж с работающей обшивкой
    stressed skin-type fuselage
    фюзеляж с сечением из двух окружностей
    double-bubble fuselage
    чартерный рейс в связи с особыми обстоятельствами
    special event charter
    чартерный рейс с полной загрузкой
    1. whole-plane charter
    2. plane-load charter чартерный рейс с предварительным бронированием мест
    advance booking charter
    чартерный рейс с промежуточной посадкой
    one-stop charter
    чартерный рейс с пропорциональным распределением доходов
    pro rata charter
    шасси с использованием скоростного напора
    wind-assisted landing gear
    шасси с ориентирующими колесами
    castor landing gear
    шасси с хвостовой опорой
    tailwheel landing gear
    штанга с распыливающими насадками
    spray boom
    штуцер с жиклером
    orifice connection
    эвакуация воздушного судна с места аварии
    aircraft salvage
    эксплуатация с перегрузкой
    overload operation
    эксплуатировать в соответствии с техникой безопасности
    operate safety
    элерон с аэродинамической компенсацией
    aerodynamically-balanced
    элерон с весовой компенсацией
    mass-balanced aileron
    элерон с внутренней компенсацией
    1. internally-balanced aileron
    2. sealed-type элерон с дифференциальным отклонением
    differential aileron
    элерон с жестким управлением от штурвала
    manual aileron
    элерон с зависанием
    dropped aileron
    элерон с компенсацией
    balanced aileron
    элерон с приводом от гидроусилителя
    powered aileron
    элерон с роговой компенсацией
    horn-balanced aileron

    Русско-английский авиационный словарь > с

  • 37 ventana mirador

    f.
    bow window.
    * * *
    (n.) = bay window, bay
    Ex. Opened in 1989, the library is housed in a modern building with large bay windows that flood the space with light.
    Ex. The library building has a V-shaped, pitched oversailing roof, a splayed structure and canted walls with glass bays.
    * * *
    (n.) = bay window, bay

    Ex: Opened in 1989, the library is housed in a modern building with large bay windows that flood the space with light.

    Ex: The library building has a V-shaped, pitched oversailing roof, a splayed structure and canted walls with glass bays.

    Spanish-English dictionary > ventana mirador

  • 38 teatro

    m.
    1 theater.
    teatro experimental fringe theater
    teatro lírico opera and light opera
    2 play-acting (fingimiento).
    hacer teatro to playact
    3 dramatics, make-believe, dramatic art, play-acting.
    4 acting, pretense.
    5 pomp and ceremony, pomp, theatrics.
    * * *
    1 theatre (US theater)
    2 ARTE theatre (US theater), acting, stage
    3 LITERATURA drama
    4 figurado (lugar) scene, theatre (US theater)
    5 figurado (exageración) show, play-acting
    \
    dejar el teatro (artista) to give up the stage
    echarle teatro a un asunto to play-act, be melodramatic, exaggerate
    hacer teatro figurado to play-act, be melodramatic, exaggerate
    teatro de la ópera opera house
    teatro de variedades variety theatre, US vaudeville theater
    * * *
    noun m.
    * * *
    SM
    1) [gen] theatre, theater (EEUU); (=escenario) stage

    teatro amateur, teatro de aficionados — amateur theatre, amateur dramatics

    teatro de variedades — variety theatre, music hall, vaudeville theater (EEUU)

    2) (Literat) (=género) drama; (=obras de teatro) plays pl
    3) [de suceso] scene; (Mil) theatre, theater (EEUU)
    4) (=exageración)

    hacer teatro(=alborotar) to make a fuss; (=exagerar) to exaggerate

    5) LAm (=cine) cinema, movies pl
    * * *
    1) (Teatr)
    a) (arte, actividad) theater*

    adaptado para el teatro por... — adapted for the stage by...

    b) ( local) theater*
    c) ( cine) movie theater (AmE), cinema (BrE)
    2) (fam) ( exageración)
    3) (de batalla, guerra) theater*
    * * *
    1) (Teatr)
    a) (arte, actividad) theater*

    adaptado para el teatro por... — adapted for the stage by...

    b) ( local) theater*
    c) ( cine) movie theater (AmE), cinema (BrE)
    2) (fam) ( exageración)
    3) (de batalla, guerra) theater*
    * * *
    teatro1
    = drama, theatre [theater, -USA].

    Ex: They can be recreated by children not only in words but in drama, in mime, in dance and in painting.

    Ex: The bulk of the town's residents had little time for culture, for the theater, for the erudite lecture.
    * actor de teatro = stage actor.
    * aficionado al teatro = theatre buff.
    * amante del teatro = theatre buff.
    * arte y técnica de escribir obras de teatro = playwriting.
    * artista de teatro = theatre artiste.
    * autor de obras de teatro = playwright.
    * hacer teatro = play-acting, put on + an act, keep up + appearances.
    * ir al teatro = go to + the theatre, theatre-going.
    * lectura de obra de teatro en voz alta = play-reading [play reading].
    * música de obra de teatro = stage music.
    * obra de teatro = play, theatrical work.
    * obra de teatro adaptada al cine = theatrical motion picture.
    * obra de teatro dramática = drama-play.
    * obra de teatro infantil = children's play.
    * obra de teatro para niños = children's play.
    * teatro al aire libre = outdoor theatre.
    * teatro de la ópera = opera house.
    * teatro de operaciones = theatre of operations.
    * teatro de variedades = variety theatre, vaudeville.

    teatro2
    2 = theatrics, pretence [pretense, -USA].

    Ex: The film seemed like a cross between theatrics and hippiedom, including the disembowelment of a bull, a unison hooting of brass bands, and the creation of paintings by dripping blood onto white surfaces.

    Ex: Automated cataloging support systems, with any pretense to sophistication, did not begin to appear until the inception of the LC/MARC II (Library of Congress/Machine-Readable Cataloging) project in late 1967.

    * * *
    A ( Teatr)
    1 (arte, actividad) theater*
    el teatro moderno/de vanguardia/clásico modern/avant-garde/classical theater
    el teatro de Calderón Calderon's theater o plays
    adaptado para el teatro por José Romero adapted for the stage by José Romero
    no voy mucho al teatro I don't go to the theater much
    actor de teatro stage actor
    director de teatro theater o stage director
    el mundo del teatro the theater
    2 (local) theater*
    el teatro estaba lleno the theater was full
    ¿quedamos en la puerta del teatro? shall we meet at the theater entrance?
    un teatro al aire libre an open-air theater
    3 (cine) movie theater ( AmE), cinema ( BrE)
    Compuestos:
    amateur dramatics
    street theater, ( BrE), street theatre
    puppet theater*
    theater* of the absurd
    opera house
    puppet theater*
    puppet theater*
    vaudeville ( AmE), music hall ( BrE)
    experimental theater*
    ( Arg) amateur dramatics
    B ( fam)
    (exageración): es puro teatro, no se hizo casi nada it's all an act o he's putting it on, he hardly hurt himself at all
    hacerle teatro a algn (Chi, Méx fam); to try it on with sb ( colloq), to put one over on sb ( colloq)
    C (de una batalla, guerra) theater*
    Compuesto:
    theater* of operations
    * * *

     

    teatro sustantivo masculino
    1 (Teatr)
    a) (arte, actividad) theater( conjugate theater);


    actor de teatro stage actor;
    teatro de guiñol puppet theater( conjugate theater);
    teatro de variedades vaudeville (AmE), music hall (BrE)
    b) ( local) theater( conjugate theater);


    2 (fam) ( exageración):

    teatro sustantivo masculino
    1 theatre, US theater: soy muy aficionada a ir al teatro, I'm a great theatregoer
    obra de teatro, play
    2 Lit drama, theatre
    3 (escenario) theatre: Europa fue el teatro de los acontecimientos, Europe was the scene of the events
    Mil (zona de operaciones) los Balcanes fueron el teatro de operaciones de los bombarderos, the theatre of war for the bombardment was the Balcans
    4 (fingimiento) lo suyo es puro teatro, he's merely playacting
    ♦ Locuciones: hacer (mucho) teatro, to playact
    ' teatro' also found in these entries:
    Spanish:
    abarrotar
    - acomodar
    - adaptar
    - corral
    - depender
    - emplazar
    - escenificar
    - espanto
    - esperpéntica
    - esperpéntico
    - guardarropa
    - hacer
    - infame
    - intermedia
    - intermedio
    - itinerante
    - mamarrachada
    - pascua
    - personaje
    - proponer
    - recaudación
    - reponer
    - reposición
    - respetable
    - sala
    - ver
    - vestíbulo
    - boletería
    - butaca
    - cabida
    - compañía
    - cuentista
    - encontrar
    - fila
    - función
    - gala
    - gallinero
    - hall
    - inaugurar
    - llenar
    - londinense
    - marquesina
    - muestra
    - noche
    - obra
    - pensar
    - público
    - puerta
    - revista
    - sesión
    English:
    acting
    - admission
    - aisle
    - asbestos
    - command performance
    - dinner theater
    - drama
    - festival
    - flop
    - fluff
    - fray
    - fringe theatre
    - insistent
    - model
    - moderately
    - opera glasses
    - opera house
    - playgoer
    - puppet show
    - rep
    - repertory
    - school
    - seat
    - show
    - stage
    - stage-struck
    - start out
    - theater
    - theatre
    - walk-on part
    - whodunit
    - whodunnit
    - write up
    - dramatics
    - he
    - I
    - music
    - play
    - put
    - role
    - she
    - they
    - we
    * * *
    teatro nm
    1. [espectáculo, género] theatre;
    el teatro de Brecht Brecht's plays o theatre;
    el teatro de vanguardia avant-garde theatre;
    una obra de teatro clásico a classical play;
    un autor de teatro a playwright;
    un grupo de teatro a theatre o drama group;
    ir al teatro to go to the theatre;
    dedicó toda su vida al teatro she devoted her whole life to the stage;
    la vuelta al teatro de Olivier Olivier's return to the stage
    Lit teatro del absurdo theatre of the absurd;
    teatro aficionado amateur dramatics;
    teatro callejero street theatre;
    teatro de guiñol puppet theatre;
    teatro lírico opera and light opera;
    teatro de marionetas puppet theatre;
    teatro de repertorio repertory theatre;
    RP teatro de revista Br music hall, US variety, vaudeville;
    teatro de títeres puppet theatre;
    teatro de variedades Br music hall, US variety, vaudeville
    2. [edificio] theatre;
    lograron llenar el teatro they managed to fill the theatre;
    Fig
    cuando la diva salió a saludar, el teatro se vino abajo when the diva came out to take a bow she brought the house down
    teatro al aire libre open-air theatre;
    teatro de la ópera opera house;
    teatro romano amphitheatre
    3. Fam [fingimiento, exageración] play-acting;
    no le pasaba nada, era todo puro teatro there was nothing the matter with him, it was just play-acting;
    hacer teatro to play-act;
    echarle mucho teatro, tener mucho teatro to be a drama queen
    4. Fig [escenario] scene;
    el Marne fue el teatro de la batalla the Marne was the scene of the battle
    teatro de operaciones theatre of operations
    * * *
    theater, Br
    theatre
    * * *
    teatro nm
    1) : theater
    2)
    hacer teatro : to put on an act, to exaggerate
    * * *
    1. (en general) theatre
    2. (profesión) acting
    se dedica al teatro he's an actor / she's an actress

    Spanish-English dictionary > teatro

  • 39 उस्र _usra

    उस्र a.
    1 Relating to, or seen in, the morning.
    -2 Bright, shining.
    -स्रः 1 A ray (of light), beam; सर्वैरुस्रैः समग्रैस्त्वमिव नृपगुणैर्दीप्यते सप्तसप्तिः M.2.13; R.4.66; Ki.5.31,34. शीर्षपुष्पोच्छ्रितैरुस्रैरुत्तंसितशिरोरुहाम्; Parṇāl. 4.36.
    -2 A bull; Rv.6.12.4.
    -3 A god.
    -4 The sun.
    -5 A day.
    -6 The two Aśvinīkumāras; Rv.2.39.3.
    -स्रा 1 Morning, dawn.
    -2 Light; bright sky.
    -3 A cow; स्वयमुस्राश्च दुह्यन्ते Mb.12.263.31.
    -4 The earth.
    -Comp. -धन्वन् a. having a bright bow. -m. N. of Indra.
    -यामन् a. going out early in the morning (as the Aśvins); Rv.7.74.1.

    Sanskrit-English dictionary > उस्र _usra

  • 40 महा _mahā

    1
    महा A cow.
    2
    महा The substitute of महत् at the beginning of Karmadhāraya and Bahuvrīhi compounds, and also at the beginning of some other irregular words. (Note: The number of compounds of which महा is the first mem- ber is very large, and may be multiplied ad infinitum. The more important of them, or such as have peculiar significations, are given below.)
    -Comp. -अक्षः an epithet of Śiva. ˚पटलिक a chief keeper of archives.
    -अङ्ग a. huge, bulky.
    -(ङ्गः) 1 a camel.
    -2 a kind of rat.
    -3 N. of Śiva.
    -अञ्जनः N. of a mountain.
    -अत्ययः a great danger or calamity.
    -अध्वनिक a. 'having gone a long way', dead.
    -अध्वरः a great sacrifice.
    -अनसम् 1 a heavy carriage.
    -2 cooking utensils. (
    -सी) a kitchen-maid. (
    -सः, -सम्) a kitchen; सूपानस्य करिष्यामि कुशलो$स्मि महानसे Mb.4.2.2.
    -अनिलः a whirl- wind; महानिलेनेव निदाघजं रजः Ki.14.59.
    -अनुभाव a.
    1 of great prowess, dignified, noble, glorious, magnanimous, exalted, illustrious; ग्रहीतुमार्यान् परिचर्यया मुहुर्महानु- भावा हि नितान्तमर्थिनः Śi.1.17; Ś.3.
    -2 virtuous, righteous, just.
    (-वः) 1 a worthy or respectable person.
    -2 (pl.) people of a religious sect in Mahārāṣtra founded by Chakradhara in the 13th century.
    -अन्तकः 1 death.
    -2 an epithet of Śiva.
    -अन्धकारः 1 thick darkness.
    -2 gross (spiritual) ignorance.
    -अन्ध्राः (pl.) N. of a people and their country.
    -अन्वय, -अभिजन a. nobly-born, of noble birth. (
    -यः, -नः) noble birth, high descent.
    -अभिषवः the great extraction of Soma.
    -अमात्यः the chief or prime minister (of a king).
    -अम्बुकः an epithet of Śiva.
    -अम्बुजम् a billion.
    -अम्ल a. very sour. (
    -म्लम्) the fruit of the tamarind tree. अरण्यम् a great (dreary) forest, large forest.
    -अर्घ a. very costly, costing a high price; महार्घस्तीर्थानामिव हि महतां को$प्यतिशयः U.6.11. (
    -र्घः) a kind of quail.
    -अर्घ्य a.
    1 valuable, precious.
    -2 invaluable; ines- timable; see महार्ह below.
    -अर्चिस् a. flaming high.
    -अर्णवः 1 the great ocean.
    -2 N. of Śiva.
    -अर्थ a.
    1 rich.
    -2 great, noble, dignified.
    -3 important, weighty.
    -4 significant.
    -अर्बुदम् one thousand millions.
    -अर्ह a.
    1 very valuable, very costly; महार्हशय्यापरिवर्तनच्युतैः स्वकेशपुष्पैरपि या स्म दूयते Ku.5.12.
    -2 invaluable, inestimable; महार्हशयनोपेत किं शेषे निहतो भुवि Rām.6.19. 2. (
    -र्हम्) white sandal-wood.
    -अवरोहः the fig-tree.
    -अशनिध्वजः a great banner in the form of the thunderbolt; जहार चान्येन मयूरपत्रिणा शरेण शक्रस्य महाशनि- ध्वजम् R.3.56.
    - अशन a. voracious, gluttonous; Mb. 4.
    -अश्मन् m. a precious stone, ruby.
    -अष्टमी the eighth day in the bright half of Āśvina sacred to Durgā; आश्विने शुक्लपक्षस्य भवेद् या तिथिरष्टमी । महाष्टमीति सा प्रोक्ता......
    -असिः a large sword.
    -असुरी N. of Durgā.
    -अह्नः the afternoon.
    -आकार a. extensive, large, great.
    -आचार्यः 1 a great teacher.
    -2 an epithet of Śiva.
    -आढ्य a. wealthy, very rich. (
    -ढ्यः) the Kadamba tree.
    -आत्मन् a.
    1 high-souled, high-minded, magnanimous, noble; अयं दुरात्मा अथवा महात्मा कौटिल्यः Mu.7; द्विषन्ति मन्दाश्चरितं महात्मनाम् Ku.5.75; U.1.49; प्रकृतिसिद्धमिदं हि महात्मनाम् Bh.1.63.
    -2 illustrious, distinguished, exalted, eminent; किमाचाराः किमाहाराः क्व च वासो महात्मनाम् Mb.3. 1.4.
    -3 mighty (महाबल); अथायमस्यां कृतवान् महात्मा लङ्केश्वरः कष्टमनार्यकर्म Rām.5.9.74. (-m.)
    1 the Supreme Spirit; युगपत्तु प्रलीयन्ते यदा तस्मिन् महात्मनि Ms.1.54.
    -2 the great principle, i. e. intellect of the Sāṅkhyas. (महात्मवत् means the same as महात्मन्).
    -आनकः a kind of large drum.
    -आनन्दः, -नन्दः 1 great joy or bliss.
    -2 espe- cially, the great bliss of final beatitude.
    (-न्दा) 1 spirituous liquor.
    -2 a festival on the ninth day in the bright half of Māgha.
    -आपगा a great river.
    -आयुधः an epithet of Śiva.
    -आरम्भ a. undertaking great works, enterprizing. (
    -म्भः) any great enterprize.
    -आलयः 1 a temple in general.
    -2 a sanctuary, an asylum.
    -3 a great dwelling.
    -4 a place of pilgrimage.
    -5 the world of Brahman.
    -6 the Supreme Spirit.
    -7 a tree &c. sacred to a deity.
    -8 N. of a particular dark fortnight.
    -9 पितृश्राद्ध in the month of Bhādra- pada. (
    -या) N. of a particular deity.
    - आशय a. high- souled, nobleminded, magnanimous, noble; दैवात् प्रबुद्धः शुश्राव वराहो हि महाशयः Ks; राजा हिरण्यगर्भो महाशयः H.4; see महात्मन्.
    (-यः) 1 a noble-minded or magnanimous person; महाशयचक्रवर्ती Bv.1.7.
    -2 the ocean.
    -आस्पद a.
    1 occupying a great position.
    -2 mighty, powerful.
    -आहवः a great or tumultuous fight.
    -इच्छ a.
    1 magnanimous, noble-minded, high-souled, noble; मही महेच्छः परिकीर्य सूनौ R.18.33.
    -2 having lofty aims or aspirations, ambitious; विद्यावतां महेच्छानां...... नाश्रयः पार्थिवं विना Pt.1.37.
    -इन्द्रः 1 'the great Indra', N. of Indra; इयं महेन्द्रप्रभृतीनधिश्रियः Ku.5.53; R.13.2; Ms.7.7.
    -2 a chief or leader in general.
    -3 N. of a mountain range; पतिर्महेन्द्रस्य महोदधेश्च R.6.54;4.39,43. ˚चापः rain-bow. ˚नगरी N. of Amarāvatī, the capital of Indra. ˚मन्त्रिन् m. an epithet of Bṛihaspati. ˚वाहः the elephant Airāvata; महेन्द्रवाहप्रतिमो महात्मा Mb.9.17.52.
    -इभ्य a. very rich.
    -इषुः a great archer; अधिरोहति गाण्डीवं महेषौ Ki.13.16.
    -इष्वासः a great archer, a great warrior; अत्र शूरा महेष्वासा भामार्जुनसमा युधि Bg.1.4.
    -ईशः, -ईशानः N. of Śiva; महेशस्त्वां धत्ते शिरसि रसराजस्य जयिनीम् Udb. ˚बन्धुः the Bilva tree.
    -ईशानी N. of Pārvatī.
    -ईश्वरः 1 a great lord, sovereign; महेश्वरस्त्र्यम्बक एव नापरः R.; गोप्तारं न निधीनां कथयन्ति महेश्वरं विबुधाः Pt.2.74.
    -2 N. of Śiva.
    -3 of Viṣṇu.
    -4 a god (opp. प्रकृति).
    -5 the Supreme Being (परमात्मा); मायां तु प्रकृतिं विद्यान्मायिनं तु महेश्वरम् Śvet. Up.4.1. ˚सखः N. of Kubera; यया कैलासभवने महेश्वरसखं बली Mb.9.11.55.
    (-री) 1 N. of Durgā.
    -2 a kind of bell-metal.
    -उक्षः (for उक्षन्) a large bull; a full grown or strong bull; महोक्षतां वत्सतरः स्पृशन्निव R.3.32;4.22;6.72; Śi.5.63.
    -उत्पलम् a large blue lotus. (
    -लः) the Sārasa bird.
    -उत्सवः 1 a great festival or occasion of joy; नयनविषयं जन्मन्येकः स एव महोत्सवः Māl.1.36.
    -2 the god of love.
    -उत्साह a. possessed of great energy, energetic, persevering; अहं च कर्णं जानामि...... सत्यसंधं महोत्साहं...... Mb.3.91.2.
    (-हः) 1 perseverance.
    -2 great pride; ये जात्यादिमहो- त्साहान्नरेन्द्रान्नोपयान्ति च । तेषामामरणं भिक्षा प्रायश्चितं विनिर्मितम् ॥ Pt.1.38.
    -उदधिः 1 the great ocean; महोदधेः पूर इवेन्दु- दर्शनात् R.3.17.
    -2 an epithet of Indra. ˚जः a conch- shell, shell.
    - उदय a. very prosperous or lucky, very glorious or splendid, of great prosperity.
    (-यः) 1 (a) great elevation or rise, greatness, prosperity; नन्दस्त्वतीन्द्रियं दृष्ट्वा लोकपालमहोदयम् Bhāg.1.28.1; अपवर्ग- महोदयार्थयोर्भुवमंशाविव धर्मयोर्गतौ R.8.16. (b) great fortune or good luck. (c) greatness, pre-eminence.
    -2 final beatitude.
    -3 a lord, master.
    -4 N. of the district called Kānyakubja or Kanouja; see App.
    -5 N. of the capital of Kanouja.
    -6 sour milk mixed with honey.
    -7 = महात्मन् q. v.; संसक्तौ किमसुलभं महोदयानाम Ki.7.27. ˚पर्वन् a time of union of the middle of श्रवण नक्षत्र and the end of व्यतिपात (generally in the month of माघ or पौष at the beginning of अमावास्या).
    - उदर a. big-bellied, corpulent.
    -(रम्) 1 a big belly.
    -2 dropsy.
    -उदार a.
    1 very generous or magnanimous.
    -2 mighty, powerful.
    -उद्यम a. = महोत्साह q. v; महोद्यमाः कर्म समा- रभन्ते.
    -उद्योग a. very industrious or diligent, hard- working.
    -उद्रेकः a particular measure (= 4 प्रस्थs).
    -उन्नत a. exceedingly lofty. (
    -तः) the palmyra tree.
    -उन्नतिः f. great rise or elevation (fig. also), high rank.
    -उपकारः a great obligation.
    -उपाध्यायः a great preceptor, a learned teacher.
    -उरगः a great serpent; वपुर्महोरगस्येव करालफणमण्डलम् R.12.98.
    -उरस्क a. broad-chested. (
    -स्कः) an epithet of Śiva.
    -उर्मिन् m. the ocean; ततः सागरमासाद्य कुक्षौ तस्य महोर्मिणः Mb.3.2.17.
    -उल्का 1 a great meteor.
    -2 a great fire-brand.
    -ऋत्विज् m. 'great priest', N. of the four chief sacri- ficial priests.
    -ऋद्धि a. very prosperous, opulent. (-f.) great prosperity or affluence.
    -ऋषभः a great bull.
    -ऋषिः 1 a great sage or saint; यस्मादृषिः परत्वेन महांस्त- स्मान्महर्षयः; (the term is applied in Ms.1.34 to the ten Prajāpatis or patriarchs of mankind, but it is also used in the general sense of 'a great sage').
    -2 N. of Sacute;iva.
    -3 of Buddha.
    -ओघ a. having a strong current.
    -घः a very large number; शतं खर्व- सहस्राणां समुद्रमभिधीयते । शतं समुद्रसाहस्रं महौघमिति विश्रुतम् ॥ Rām.6.28.37.
    -ओष्ठ (महोष्ठ) a. having large lips. (
    -ष्ठः) an epithet of Śiva.
    -ओजस् a. very mighty or powerful, possessed of great splendour or glory; महौजसा मानधना धनार्चिताः Ki.1.19. (-m.) a great hero or warrior, a champion. (-n.) great vigour.
    -ओजसम् the discus of Viṣṇu (सुदर्शन). (
    -सी) N. of plant (Mar. कांगणी).
    -ओदनी Asparagus Racemosus (Mar. शतावरी).
    -ओषधिः f.
    1 a very efficacious medicinal plant, a sovereign drug.
    -2 the Dūrvā grass.
    -3 N. of various plants ब्राह्मी, श्वेतकण्टकारी, कटुका, अतिविष &c. ˚गणः a collection of great or medicinal herbs:-- पृश्निपर्णी श्यामलता भृङ्गराजः शतावरी । गुड्चा सहदेवी च महौषधिगणः स्मृतः ॥ cf. also सहदेवी तथा व्याघ्री बला चातिबला त्वचा । शङ्खपुष्पी तथा सिंही अष्टमी च सुवर्चला ॥ महौषध्यष्टकं प्रोक्तं....
    -औषधम् 1 a sovereign remedy, panacea.
    -2 ginger.
    -3 garlic.
    -4 a kind of poison (वत्सनाभ).
    -कच्छः 1 the sea.
    -2 N. of Varuṇa.
    -3 a mountain.
    -कन्दः garlic.
    -कपर्दः a kind of shell.
    -कपित्थः 1 the Bilva tree.
    -2 red garlic.
    -कम्बु a. stark naked. (
    -म्बुः) an epithet of Śiva.
    -कर a.
    1 large-handed.
    -2 having a large revenue.
    -कर्णः an epithet of Śiva.
    -कर्मन् a. doing great works. (-m.) an epithet of Śiva.
    -कला the night of the new moon.
    -कल्पः a great cycle of time (1 years of Brahman); Bhāg.7.15.69.
    -कविः 1 a great poet, a classical poet, such as कालिदास, भवभूति, बाण, भारवि &c.
    -2 an epithet of Śukra.
    -कषायः N. of a plant (Mar. कायफळ).
    -कान्तः an epithet of Śiva. (
    -ता) the earth.
    -काय a. big-bodied, big, gigantic, bulky.
    (-यः) 1 an elephant.
    -2 an epithet of Śiva.
    -3 of Viṣṇu.
    -4 of a being attending on Śiva (= नन्दि).
    -कारुणिक a. exceedingly compassionate.
    -कार्तिकी the night of full-moon in the month of Kārtika.
    -कालः 1 a form of Śiva in his character as the destroyer of the world; महाकालं यजेद्देव्या दक्षिणे धूम्रवर्णकम् Kālītantram.
    -2 N. of a cele- brated shrine or temple of Śiva (Mahākāla) (one of the 12 celebrated Jyotirliṅgas) established at Ujjayinī (immortalized by Kālidāsa in his Meghadūta, which gives a very beautiful description of the god, his temple, worship &c., together with a graphic picture of the city; cf. Me.3-38; also R.6.34); महाकालनिवासिनं कालीविलासिनमनश्वरं महेश्वरं समाराध्य Dk.1.1.
    -3 an epithet of Viṣṇu.
    -4 N. of a kind of gourd.
    -5 N. of Śiva's servant (नन्दि). ˚पुरम् the city of Ujjayinī. ˚फलम् a red fruit with black seeds; पक्वं महाकालफलं किलासीत् N.22.29.
    -काली an epithet of Durgā in her terrific form.
    -काव्यम् a great or classical poem; (for a full description of its nature, contents &c., according to Rhetoricians see S. D.559). (The number of Mahākāvyas is usually said to be five:-- रघुवंश, कुमारसंभव, किरातार्जुनीय, शिशुपालवध and नैषधचरित or six, if मेघदूत-- a very small poem or खण़्डकाव्य-- be added to the list. But this enumeration is apparently only traditional, as there are several other poems, such as the भट्टिकाव्य, विक्रमाङ्कदेवचरित, हरविजय &c. which have an equal claim to be considered as Mahākāvyas).
    -कीर्तनम् a house.
    -कुमारः the eldest son of a reigning prince, heir-apparent.
    -कुल, -कुलीन a. of noble birth or descent, sprung from a noble family, nobly born. (
    -लम्) a noble birth or family, high descent.
    -कुहः a species of parasitical worm.
    -कृच्छ्रम् a great penance.
    -केतुः N. of Śiva.
    -केशः, -कोशः 1 an epithet of Śiva.
    -2 a large sheath.
    -क्रतुः a great sacrifice; e. g. a horse-sacrifice; तदङ्गमग्ऱ्यं मघवन् महाक्रतोरमुं तुरङ्गं प्रतिमोक्तुमर्हसि R.3.46.
    -क्रमः an epithet of Viṣṇu.
    -क्रोधः an epithet of Śiva.
    -क्षत्रपः a great satrap.
    -क्षीरः sugar-cane.
    -क्षीरा f. a She-buffalo; Nighaṇṭaratnākara.
    -खर्वः, -र्वम् a high number (ten billions ?).
    -गजः a great elephant; see दिक्करिन्.
    -गणपतिः a form of the god Gaṇeśa.
    -गदः fever.
    -गन्ध a. exceedingly fragrant. (
    -न्धः) a kind of cane. (
    -न्धम्) a kind of sandal- wood. (
    -न्धा) N. of Chāmuṇḍā.
    -गर्तः, -गर्भः -गीतः N. of Śiva.
    -गर्दभगन्धिका N. of a plant, भारङ्गी.
    -गल a. longnecked.
    -गवः Bos gavaeus.
    -गुण a. very efficacious, sovereign (as a medicine); त्वया ममैष संबन्धः कपिमुख्य महागुणः Rām.5.1.12. (
    -णः) a chief quality, cardinal virtue.
    -गुरुः a highly respectable or venerable person; (these are three, the father, mother and preceptor; पिता माता तथाचार्यो महागुरुरिति स्मृतः).
    -गुल्मा the Soma plant.
    -गृष्टिः f. a cow with a large hump.
    -ग्रहः 1 an epithet of Rāhu.
    -2 the sun; महाग्रहग्राहविनष्टपङ्कः Rām.5.5.6.
    -ग्रामः N. of the ancient capital of Ceylon, the modern Māgama.
    -ग्रीवः 1 a camel.
    -2 an epithet of Śiva.
    -ग्रीविन् m. a camel.
    -घूर्णा spirituous liquor.
    -घृतम् ghee kept for a long time (for medicinal purposes).
    -घोष a. noisy, loud-sounding. (
    -षम्) a market, fair. (
    -षः) a loud noise, clamour.
    -चक्रम् the mystic circle in the शाक्त ceremonial.
    -चक्रवर्तिन् m. a universal monarch.
    -चण्डा N. of Chāmuṇḍā.
    -चपला a kind of metre.
    -चमूः f. a large army.
    -छायः the fig-tree.
    -जङ्घः a camel.
    -जटः an epithet of Śiva.
    -जटा 1 a great braid of hair.
    -2 the matted hair of Śiva.
    -जत्रु a. having a great collar-bone. (
    -त्रुः) an epithet of Śiva.
    -जनः 1 a multitude of men, a great many beings, the general populace or public; महाजनो येन गतः स पन्थाः Mb.3.313. 117; आगम्य तु ततो राजा विसृज्य च महाजनम् 6.98.25.
    -2 the populace, mob; विलोक्य वृद्धोक्षमधिष्ठितं त्वया महाजनः स्मेरमुखो भविष्यति Ku.5.7.
    -3 a great man, a distinguished or eminent man; महाजनस्य संसर्गः कस्य नोन्नतिकारकः । पद्मपत्रस्थितं तोयं धत्ते मुक्ताफलश्रियम् Pt.3.6.
    -4 the chief of a caste or trade.
    -5 a merchant, tradesman.
    -जवः an antelope.
    -जातीय a.
    1 rather large.
    -2 of an excellent kind.
    -जालिः, -ली N. of a plant (Mar. सोनामुखी)
    -जिह्वः an epithet of Śiva.
    -ज्ञानिन् m.
    1 a very learned man.
    -2 a great sage.
    -3 N. of Śiva.
    -ज्यैष्ठी the day of fullmoon in the month of Jyeṣṭha; ताभिर्दृश्यत एष यान् पथि महाज्यैष्ठीमहे मन्महे N.15.89; पूर्णिमा रविवारेण महाज्यैष्ठी प्रकीर्तिता Agni P.121.63.
    -ज्योतिस् m. an epithet of Śiva.
    -ज्वरः great affliction.
    -ज्वाल a. very brilliant or shining.
    (-लः) 1 N. of Śiva.
    -2 a sacrificial fire.
    -डीनम् a kind of flight; 'यानं महाडीनमाहुः पवित्रामूर्जितां गतिम्' Mb.8.41.27 (com.).
    -तपस् m.
    1 a great ascetic.
    -2 an epithet of Viṣṇu.
    -तलम् N. of one of the seven lower regions; see पाताल.
    -तारा N. of a Buddhist goddess.
    -तिक्तः the Nimba tree.
    -तिथिः the 6th day of a lunation.
    -तीक्ष्ण a. exceedingly sharp or pungent. (
    -क्ष्णा) the marking- nut plant.
    -तेजस् a.
    1 possessed of great lustre or splendour.
    -2 very vigorous or powerful, heroic. (-m.)
    1 a hero, warrior.
    -2 fire.
    -3 an epithet of Kārtikeya. (-n.) quick-silver.
    -त्याग, -त्यागिन् a. very generous. (-m.) N. of Śiva.
    -दंष्ट्रः a species of big tiger.
    -दन्तः 1 an elephant with large tusks.
    -2 an epithet of Śiva.
    -दण्डः 1 a long arm.
    -2 a severe punishment.
    -दम्भः an epithet of Śiva.
    -दशा the influence exercised (over a man's destiny) by a predominant planet.
    -दानम् the gift of gold equal to one's own weight; अथातः संप्रवक्ष्यामि महादानस्य लक्षणम्.
    -दारु n. the devadāru tree.
    -दुर्गम् a great calamity; Pt.
    -दूषकः a kind of grain.
    -देवः N. of Śiva.
    (-वी) 1 N. of Pārvatī.
    -2 the chief queen.
    -द्रुमः the sacred fig-tree.
    -द्वारम् a large gate, the chief or outer gate of a temple.
    -धन a.
    1 rich.
    -2 expensive, costly; हेमदण्डैर्महाधनैः Rām.7. 77.13.
    (-नम्) 1 gold.
    -2 incense.
    -3 a costly or rich dress.
    -4 agriculture, husbandry.
    -5 anything costly or precious.
    -6 great booty.
    -7 a great battle (Ved.).
    -धनुस् m. an epithet of Śiva.
    -धातुः 1 gold.
    -2 an epithet of Śiva.
    -3 lymph.
    -4 N. of Meru.
    -धी a. having a great understanding.
    -धुर्यः a full-grown draught ox.
    -ध्वजः a camel.
    -ध्वनिक a. dead.
    -नग्नः an athlete; Buddh.
    -नटः an epithet of Śiva; महानटः किं नु...... तनोति...... साम्प्रतमङ्गहारम् N.22.7; महानटबाहुनेव बद्धभुजाङ्केन Vās.
    -नदः a great river.
    -नदी 1 a great river, such as Gaṅgā, Kṛiṣṇā; मन्दरः पर्वतश्चाक्षो जङ्घा तस्य महानदी Mb.8.34.2; संभूयाम्भोधिमभ्येति महानद्या नगापगा Śi.2.1.
    -2 N. of a river falling into the bay of Bengal.
    -नन्दा 1 spirituous liquor.
    -2 N. of a river.
    -3 ninth day of the bright half of the month of Māgha; माघमासस्य या शुक्ला नवमी लोकपूजिचा । महानन्देति सा प्रोक्ता....
    -नरकः N. of one of the 21 hells.
    -नलः a kind of reed.
    -नवमी the ninth day in the bright half of Āśvina, sacred to the worship of Durgā ततो$नु नवमी यस्मात् सा महानवमी स्मृता.
    -नाटकम् 'the great drama', N. of a drama, also called Hanumannāṭaka, (being popularly ascribed to Hanumat); thus defined by S. D.:-- एतदेव यदा सर्वैः पताकास्थानकैर्युतम् । अङ्कैश्च दशभिर्धीरा महानाटकमूचिरे ॥
    -नाडी sinew, tendon.
    -नादः 1 a loud sound, uproar.
    -2 a great drum.
    -3 a thunder-cloud.
    -4 a shell.
    -5 an elephant.
    -6 a lion.
    -7 the ear.
    -8 a camel.
    -9 an epithet of Śiva. (
    -दम्) a musical instrument.
    -नाम्नी 1 N. of a परिशिष्ट of Sāmaveda.
    -2 (pl.) N. of 9 verses of Sāmaveda beginning with विदा मघवन् विदा.
    -नायकः 1 a great gem in the centre of a string of pearls.
    -2 a great head or chief.
    -नासः an epithet of Śiva.
    -निद्र a. fast asleep. (
    -द्रा) 'the great sleep', death.
    -निम्नम् intestines, abdomen.
    -नियमः an epithet of Viṣṇu.
    -निर्वाणम् total extinction of individuality (according to the Buddhists).
    -निशा 1 the dead of night, the second and third watches of the night; महानिशा तु विज्ञेया मध्यमं प्रहरद्वयम्
    -2 an epithet of Durgā.
    -नीचः a washerman.
    -नील a. dark-blue. (
    -लः) a kind of sapphire or emerald; इन्द्रनीलमहानीलमणिप्रवरवेदिकम् Rām.5.9.16; महा- महानीलशिलारुचः Śi.1.16;4.44; R.18.42; Kau. A.2.11. 29. ˚उपलः a sapphire.
    -नृत्यः, -नेत्रः an epithet of Śiva.
    -नेमिः a crow.
    -न्यायः the chief rule.
    -पक्ष a.
    1 having many adherents.
    -2 having a large family or retinue; महापक्षे धनिन्यार्थे निक्षेपं निक्षिपेद् बुधः Ms.8.179.
    (-क्षः) 1 an epithet of Garuḍa.
    -2 a kind of duck. (
    -क्षी) an owl.
    -पङ्क्तिः, -पदपङ्क्तिः a kind of metre.
    -पञ्चमूलम् the five great roots:-- बिल्वो$ग्निमन्थः श्योनाकः काश्मरी पाटला तथा । सर्वैस्तु मिलितैरेतैः स्यान्महापञ्चमूलकम् ॥
    -पञ्चविषम् the five great or deadly poisons:-- शृङ्गी च कालकूटश्च मुस्तको वत्सनाभकः । शङ्खकर्णीति योगो$यं महापञ्चविषाभिधः ॥
    -पटः the skin.
    -पथः 1 chief road, principal street, high or main road; संतानकाकीर्णमहापथं तत् Ku.7.3.
    -2 the passage into the next world, i. e. death.
    -3 N. of certain mountain-tops from which devout persons used to throw themselves down to secure entrance into heaven.
    -4 an epithet of Śiva.
    -5 the long pilgrimage to mount Ke- dāra.
    -6 the way to heaven.
    -7 the knowledge of the essence of Śiva acquired in the pilgrimage to Kedāra.
    -पथिक a.
    1 undertaking great journeys.
    -2 one receiving Śulka (toll) on the high way; cf. Mb.12.76.6 (com. महापथिकः समुद्रे नौयानेन गच्छन् यद्वा महापथि शुल्कग्राहकः)
    -पद्मः 1 a particular high number.
    -2 N. of Nārada.
    -3 N. of one of the nine treasures of Kubera.
    -4 N. of the southernmost elephant supporting the world.
    -5 an epithet of Nanda.
    -6 a Kinnara attendant on Kubera.
    (-द्मम्) 1 a white lotus.
    -2 N. of a city. ˚पतिः N. of Nanda.
    -पराकः a. a particular penance; Hch.
    -पराङ्णः a late hour in the afternoon.
    -पवित्रः an epithet of Viṣṇu.
    -पशुः large cattle; महापशूनां हरणे... दण्डं प्रकल्पयेत् Ms.8.324.
    -पातः a long flight; Pt.2.58.
    -पातकम् 1 a great sin, a heinous crime; ब्रह्महत्या सुरापानं स्तेयं गुर्वङ्गनागमः । महान्ति पातकान्याहुस्तत्संसर्गश्च पञ्चमम् ॥ Ms.1154.
    -2 any great sin or transgression.
    -पात्रः a prime minister.
    -पादः an epithet of Śiva.
    -पाप्मन् a. very sinful or wicked.
    -पुराणम् N. of a Purāṇa; महापुराणं विज्ञेयमेकादशकलक्षणम् Brav. P.
    -पुंसः a great man.
    -पुरुषः 1 a great man, an eminent or distinguished personage; शब्दं महापुरुषसंविहितं निशम्य U. 6.7.
    -2 the Supreme Spirit.
    -3 an epithet of Viṣṇu.
    -पौरुषिकः a worshipper of Viṣṇu; तदहं ते$भिधास्यामि महापौरुषिको भवान् Bhāg.2.1.1.
    -पुष्पः a kind of worm.
    -पूजा great worship; any solemn worship performed on extraordinary occasions.
    -पृष्ठः a camel.
    -पोटगलः a kind of large reed.
    -प्रजापतिः N. of Viṣṇu.
    -प्रतीहारः a chief door-keeper.
    -प्रपञ्चः the great universe.
    -प्रभ a. of great lustre. (
    -भः) the light of a lamp.
    -प्रभुः 1 a great lord.
    -2 a king, sovereign.
    -3 a chief.
    -4 an epithet of Indra.
    -5 of Śiva
    -6 of Viṣṇu.
    -7 a great saint or holy man.
    -प्रलयः 'the great dissolution', the total annihilation of the universe at the end of the life of Brahman, when all the lokas with their inha- bitants, the gods, saints &c. including Brahman himself are annihilated; महाप्रलयमारुत...... Ve.3.4.
    -प्रश्नः a knotty question.
    -प्रसादः 1 a great favour.
    -2 a great present (of food offered to an idol); पादोदकं च निर्माल्यं नैवेद्यं च विशेषतः । महाप्रसाद इत्युक्त्वा ग्राह्यं विष्णोः प्रयत्नतः
    -प्रस्थानम् 1 departing this life, death.
    -2 setting out on a great journey for ending life; इहैव निधनं याम महाप्रस्थानमेव वा Rām.2.47.7 (com. महाप्रस्थानं मरणदीक्षा- पूर्वकमुत्तराभिमुखगमनम्); Mb.1.2.365.
    -प्राणः 1 the hard breathing or aspirate sound made in the pronunciation of the aspirates.
    -2 the aspirated letters themselves (pl.); they are:-- ख्, घ्, छ्, झ्, ठ्, ढ्, थ्, ध्, फ्, भ्, श्, ष्, स्, ह्.
    -3 a raven.
    -प्राणता possession of great strength or essence; अन्यांश्च जीवत एव महाप्राणतया स्फुरतो जग्राह K.
    -प्रेतः a noble departed spirit.
    -प्लवः a great flood, deluge;... क्षिप्तसागरमहाप्लवामयम् Śi.14.71.
    -फल a.
    1 bearing much fruit.
    -2 bringing much reward.
    (-ला) 1 a bitter gourd.
    -2 a kind of spear.
    (-लम्) 1 a great fruit or reward.
    -2 a testicle.
    -फेना the cuttle-fish bone.
    -बन्धः a peculiar position of hands or feet.
    -बभ्रुः a kind of animal living in holes.
    -बल a. very strong; नियुज्यमानो राज्याय नैच्छद्राज्यं महाबलः Rām
    (-लः) 1 wind, storm.
    -2 a Buddha.
    -3 a solid bamboo.
    -4 a palm.
    -5 a crocodile.
    -बला N. of a plant; महाबला च पीतपुष्पा सहदेवी च सा स्मृता Bhāva. P. (
    -लम्) lead. ˚ईश्वरः N. of a Liṅga of Śiva near the modern Mahābaleśwara.
    -बाध a. causing great pain or damage.
    -बाहु a. long-armed, powerful. (
    -हुः) an epithet of Viṣṇu.
    -बि(वि)लम् 1 the atmosphere.
    -2 the heart.
    -3 a water-jar, pitcher.
    -4 a hole, cave.
    -बिसी a variety of skin (चर्म), a product of द्वादशग्राम in the Himālayas.
    -बी(वी)जः an epithet of Śiva.
    -बी (वी)ज्यम् the perinæum.
    -बुध्न a. having a great bottom or base (as a mountain).
    -बुशः barley.
    -बृहती a kind of metre.
    -बोधिः 1 the great intelligence of a Buddha.
    -2 a Buddha.
    -ब्रह्मम्, -ब्रह्मन् n. the Supreme Spirit.
    -ब्राह्मणः 1 a great or learned Brāhmaṇa.
    -2 a low or contemptible Brāhmaṇa.
    -भटः a great warrior; तदोजसा दैत्यमहाभटार्पितम् Bhāg.
    -भद्रा N. of the river Gaṅgā.
    -भाग a.
    1 very fortunate or blessed, very lucky or prosperous.
    -2 illustrious, distinguished, glo- rious; उभौ धर्मौ महाभागौ Mb.12.268.3; महाभागः कामं नरपतिरभिन्नस्थितिरसौ Ś.5.1; Ms.3.192.
    -3 very pure or holy, highly virtuous; पतिव्रता महाभागा कथं नु विचरिष्यति Mb.4.3.16.
    -भागता, -त्वम्, -भाग्यम् 1 extreme good fortune, great good luck, prosperity.
    -2 great excel- lence or merit.
    -भागवतम् the great Bhāgavata, one of the 18 Purāṇas. (
    -तः) a great worshipper of Viṣṇu.
    -भागिन् a. very fortunate or prosperous.
    -भाण्डम् a chief treasury.
    -भारतम् N. of the celebrated epic which describes the rivalries and contests of the sons of Dhṛitarāṣṭra and Pāṇḍu. (It consists of 18 Parvans or books, and is said to be the composition of Vyāsa; cf. the word भारत also); महत्त्वाद्भारतत्वाच्च महाभारतमुच्यते
    -भाष्यम् 1 a great commentary.
    -2 particularly, the great commentary of Patañjali on the Sūtras of Pāṇini.
    -भासुरः an epithet of Viṣṇu.
    -भिक्षुः N. of Śākyamuni.
    -भीता a kind of sensitive plant (लाजाळू).
    -भीमः an epithet of king Śantanu.
    -भीरुः a sort of beetle or fly.
    -भुज a. long-armed, powerful.
    -भूतम् a great or primary element; see भूत; तस्यैतस्य महाभूतस्य निःश्वसितमेतद्यदृग्वेदः Up.; तं वेधा विदधे नूनं महाभूतसमाधिना R.1. 29; Ms.1.6.
    (-तः) 1 the Supreme Being.
    -2 a great creature.
    -भोगः 1 a great enjoyment.
    -2 a great coil or hood; great winding.
    -3 a serpent. (
    -गा) an epi- thet of Durgā.
    -मणिः 1 a costly or precious jewel; संस्कारोल्लिखितो महामणिरिव क्षीणो$पि नालक्ष्यते Ś.6.5.
    -2 N. of Śiva.
    -मति a.
    1 high-minded.
    -2 clever. (
    -तिः) N. of Bṛihaspati or Jupiter.
    -मत्स्यः a large fish, sea-monster.
    -मद a. greatly intoxicated. (
    -दः) an elephant in rut.
    -मनस्, -मनस्क a.
    1 high-minded, noble- minded, magnanimous; ततो युधिष्ठिरो राजा धर्मपुत्रो महामनाः Mb.4.1.7.
    -2 liberal.
    -3 proud, haughty. (-m) a fabulous animal called शरभ q. v.
    -मन्त्रः 1 any sacred text of the Vedas.
    -2 a great or efficacious charm, a powerful spell.
    -मन्त्रिन् m. the prime-minister, premier.
    -मयूरी N. of Buddhist goddess.
    -मलहारी a kind of Rāgiṇi.
    -महः a great festive procession; Sinhās.
    -महस् n. a great light (seen in the sky).
    -महोपाध्यायः 1 a very great preceptor.
    -2 a title given to learned men and reputed scholars; e. g. महामहो- पाध्यायमल्लिनाथसूरि &c.
    -मांसम् 'costly flesh', especially human flesh; न खलु महामांसविक्रयादन्यमुपायं पश्यामि Māl.4; अशस्त्रपूतं निर्व्याजं पुरुषाङ्गोपकल्पितम् । विक्रीयते महामांसं गृह्यतां गृह्यतामिदम् 5.12 (see Jagaddhara ad loc.).
    -माघी the full-moon day in the month of Māgha.
    -मात्र a.
    1 great in measure, very great or large.
    -2 most excellent, best; वृष्ण्यन्धकमहामात्रैः सह Mb.1.221.27; 5.22.37.
    (-त्रः) 1 a great officer of state, high state- official, a chief minister; (मन्त्रे कर्मणि भूषायां वित्ते माने परिच्छदे । मात्रा च महती येषां महामात्रास्तु ते स्मृताः); Ms. 9.259; गूढपुरुषप्रणिधिः कृतमहामात्रापसर्पः (v. l. महामात्यापसर्पः) पौरजानपदानपसर्पयेत् Kau. A.1.13.9; Rām.2.37.1.
    -2 an elephant-driver or keeper; मदोन्मत्तस्य भूपस्य कुञ्जरस्य च गच्छतः । उन्मार्गं वाच्यतां यान्ति महामात्राः समीपगाः ॥ Pt.1.161.
    -3 a superintendent of elephants.
    (-त्री) 1 the wife of a chief minister.
    -2 the wife of a spiritual teacher.
    -मानसी N. of a Jain goddess.
    -मान्य a. being in great honour with; मकरन्दतुन्दिलानामरविन्दानामयं महामान्यः Bv.1.6.
    -मायः 1 an epithet of Śiva.
    -2 of Viṣṇu.
    -माया 1 worldly illusion, which makes the material world appear really existent.
    -2 N. of Durgā; महामाया हरेश्चैषा यया संमोह्यते जगत् Devīmāhātmya.
    -मायूरम् a particular drug. (
    -री) N. of an amulet and a goddess; Buddh.
    -मारी 1 cholera, an epidemic.
    -2 an epithet of Durgā.
    -मार्गः high road, main street. ˚पतिः a superintendent of roads.
    -मालः N. of Śiva.
    -माहेश्वरः a great worshipper of Maheśvara or Śiva.
    -मुखः a crocodile.
    -मुद्रा a parti- cular position of hands or feet (in practice of yoga).
    -मुनिः 1 a great sage.
    -2 N. of Vyāsa.
    -3 an epithet of Buddha.
    -4 of Agastya.
    -5 the coriander plant. (
    -नि n.)
    1 coriander seed.
    -2 any medicinal herb or drug.
    -मूर्तिः N. of Viṣṇu.
    -मूर्धन् m. an epithet of Śiva.
    -मूलम् a large radish. (
    -लः) a kind of onion.
    -मूल्य a. very costly. (
    -ल्यः) a ruby.
    -मृगः 1 any large animal.
    -2 an elephant,
    -3 the fabulous animal called शरभ.
    -मृत्युः, -मेधः N. of Śiva.
    -मृत्युंजयः a kind of drug.
    -मृधम् a great battle.
    -मेदः the coral tree; महामेदाभिधो ज्ञेयः Bhāva. P.
    -मेधा an epithet of Durgā.
    -मोहः great infatuation or confusion of mind. (ससर्ज) महामोहं च मोहं च तमश्चाज्ञानवृत्तयः Bhāg.3.12.2. (
    -हा) an epithet of Durgā.
    -यज्ञः 'a great sacrifice', a term applied to the five daily sacrifices or acts of piety to be performed by a house-holder; अध्यापनं ब्रह्मयज्ञः पितृयज्ञस्तु तर्पणम् । होमो दैवो (or देवयज्ञः) बलिर्भौतो (or भूतयज्ञः) नृयज्ञो$तिथिपूजनम् ॥ Ms.3.7,71, (for explanation, see the words s. v.).
    -2 N. of Viṣṇu.
    -यमकम् 'a great Yamaka', i. e. a stanza all the four lines of which have exactly the same words, though different in sense; e. g. see Ki.15.52, where विकाशमीयुर्जगतीशमार्गणाः has four different senses; cf. also बभौ मरुत्वान् विकृतः समुद्रः Bk.1.19.
    -यशस् a. very famous, renowned, celebrated.
    -यात्रा 'the great pilgrimage', the pilgrimage to Benares.
    -यानम् N. of the later system of Buddhist teaching, firstly promul- gated by Nāgārjuna (opp. हीनयान).
    -याम्यः an epi- thet of Viṣṇu.
    -युगम् 'a great Yuga', consisting of the four Yugas of mortals, or comprising 4,32, years of men.
    -योगिन् m.
    1 an epithet of Śiva.
    -2 of Viṣṇu.
    -3 a cock.
    -योनिः f. excessive dilation of the female organ.
    -रक्तम् coral.
    -रङ्गः a large stage.
    -रजतम् 1 gold; उच्चैर्महारजतराजिविराजितासौ Śi.4.28.
    -2 the thorn-apple.
    -रजनम् 1 safflower.
    -2 gold.
    -3 turmeric; तस्य हैतस्य पुरुषस्य रूपं यथा महारजनं वासः Bṛi. Up.2.3.6.
    -रत्नम् 1 a precious jewel; वज्रं मुक्ता प्रवालं च गोमेदश्चेन्द्रनीलकः ॥ वैडूर्यः पुष्करागश्च पाचिर्माणिक्यमेव च । महारत्नानि चैतानि नव प्रोक्तानि सूरिभिः ॥ Śukra.4.155-56.
    -रथः 1 a great chariot.
    -2 a great warrior or hero; द्रुपदश्च महारथः Bg.1.4; कुतः प्रभावो धनंजयस्य महारथजयद्रथस्य विपत्तिमुत्पादयितुम् Ve.2; दशरथः प्रशशास महारथः R.9.1; Śi.3.22; (a महारथ is thus defined:-- एको दशसहस्राणि योधयेद्यस्तु धन्विनाम् ॥ शस्त्रशास्त्र- प्रवीणश्च विज्ञेयः स महारथः ॥).
    -3 desire, longing; cf. मनोरथ.
    -रवः a frog.
    -रस a. very savoury.
    (-सः) 1 a sugar- cane.
    -2 quicksilver.
    -3 a precious mineral.
    -4 the fruit of the date tree.
    -5 any one of the eight substan- ces given below:-- दरदः पारदं शस्ये वैक्रान्तं कान्तमभ्रकम् । माक्षिकं विमलश्चेति स्युरेते$ष्टौ महारसाः ॥ (
    -सम्) sour ricewater.
    -राजः 1 a great king, sovereign or supreme ruler; पञ्चाशल्लक्षपर्यन्तो महाराजः प्रकीर्तितः Śukra.1.184.
    -2 a respect- ful mode of addressing kings or other great personages (my lord, your majesty, your highness); इति सत्यं महाराज बद्धो$स्म्यर्थेन कौरवैः Mb.
    -3 a deified Jaina teacher.
    -4 a fingernail. ˚अधिराजः a universal emperor, para- mount sovereign. ˚चूतः a kind of mango tree.
    -राजिकः N. of Viṣṇu.
    -राजिकाः (m. pl.) an epithet of a class of gods (said to be 22 or 236 in number.).
    -राज्यम् the rank or title of a reigning sovereign.
    -राज्ञी 1 the reigning or chief queen, principal wife of a king.
    -2 N. of Durgā.
    -रात्रम् midnight, dead of night.
    -रात्रिः, -त्री f.
    1 see महाप्रलय; ब्रह्मणश्च निपाते च महाकल्पो भवेन्नृप । प्रकीर्तिता महारात्रिः.
    -2 midnight.
    -3 the eighth night in the bright half of Āśvina.
    -राष्ट्रः 'the great kingdom', N. of a country in the west of India, the country of the Marāṭhās.
    -2 the people of Mahārāṣṭra; the Marāṭhās (pl.). (
    -ष्ट्री) N. of the principal Prākṛita; dialect, the language of the people of the Mahārāṣṭra; cf. Daṇḍin:-- महाराष्ट्राश्रयां भाषां प्रकृष्टं प्राकृतं विदुः Kāv.1.34.
    -रिष्टः a kind of Nimba tree growing on mountains.
    -रुज्, -ज a. very painful.
    -रुद्रः a form of Śiva.
    -रुरुः a species of antelope.
    -रूप a. mighty in form.
    (-पः) 1 an epithet of Śiva.
    -2 resin.
    -रूपकम् a kind of drama.
    -रेतस् m. an epithet of Śiva.
    -रोगः a dangerous illness, grievous malady; (these are eight:-- उन्मादो राजयक्ष्मा च श्वासस्त्वग्दोष एव च । मधुमेहश्चाश्मरी च तथो- दरभगन्दरौ ॥).
    -रौद्र a. very dreadful. (
    -द्री) an epithet of Durgā.
    -रौरवः N. of one of the 21 hells; Ms.4.88-9.
    -लक्ष्मी 1 the great Lakṣmī, or Śakti of Nārāyaṇa; सेवे सैरिभमर्दिनीमिह महालक्ष्मीं सरोजस्थिताम्.
    -2 a young girl who represents the goddess Durgā at the Durgā festival.
    -लयः 1 a great world destruction.
    -2 the Supreme Being (महदादीनां लयो यस्मिन्).
    -लिङ्गम् the great Liṅga or Phallus. (
    -ङ्गः) an epithet of Śiva.
    -लोलः a crow.
    -लोहम् a magnet.
    -वंशः N. of a wellknown work in Pali (of the 5th century).
    -वक्षस् m. epithet of Śiva.
    -वनम् a large forest in Vṛindāvana.
    -वरा Dūrvā grass.
    -वराहः 'the great boar', an epithet of Viṣṇu in his third or boar incarnation.
    -वर्तनम् high wages;
    -वल्ली 1 the Mādhavī creeper.
    -2 a large creeping plant.
    -वसः the porpoise.
    -वसुः silver; Gīrvāṇa.
    -वाक्यम् 1 a long sentence.
    -2 any continuous composition or literary work.
    -3 a great proposition, principal sentence; such as तत्त्वमसि, ब्रह्मैवेदं सर्वम् &c.
    -4 a complete sentence (opp. अवान्तरवाक्य q. v.); न च महावाक्ये सति अवान्तरवाक्यं प्रमाणं भवति ŚB. on MS.6.4.25.
    -वातः a stormy wind, violent wind; महावाता<?>तैर्महिषकुलनीलैर्जलधरैः Mk.5.22.
    -वादिन् m. a great or powerful disputant.
    -वायुः 1 air (as an element).
    -2 stormy wind, hur- ricane, tempest.
    -वार्तिकम् N. of the Vārtikas of Kātyāyana on Pāṇini's Sūtras.
    -विडम् a kind of factitious salt.
    -विदेहा N. of a certain वृत्ति or condition of the mind in the Yoga system of philosophy.
    -विद्या the great lores; काली तारा महाविद्या षोडशी भुवनेश्वरी । भैरवी छिन्नमस्ता च विद्या धूमवती तथा । बगला सिद्धविद्या च मातङ्गी कमला- त्मिका । एता दश महाविद्याः... ॥
    -विपुला a kind of metre.
    -विभाषा a rule giving a general option or alternative; इति महाविभाषया साधुः.
    -विभूतिः an epithet of Śiva.
    -विषः a serpent having two mouths.
    -विषुवम् the vernal equinox. ˚संक्रान्तिः f. the vernal equinox (the sun's entering the sign Aries).
    -विस्तर a. very extensive or copious.
    -वीचिः N. of a hell.
    -वीरः 1 a great hero or warrior.
    -2 a lion.
    -3 the thunderbolt of Indra.
    -4 an epithet of Viṣṇu.
    -5 of Garuḍa.
    -6 of Hanumat.
    -7 a cuckoo.
    -8 a white horse.
    -9 a sacrificial fire.
    -1 a sacrificial vessel.
    -11 a kind of hawk. ˚चरितम् N. of a celebrated drama by Bhavabhūti.
    -वीर्य a. of great valour, very powerful.
    (-र्यः) 1 N. of Brah- man.
    -2 the Supreme Being. (
    -र्या) the wild cotton shrub.
    -2 an epithet of संज्ञा, the wife of the sun.
    -वृषः a great bull.
    -वेग a.
    1 very swift or fleet.
    (-गः) 1 great speed, excessive velocity.
    -2 an ape.
    -3 the bird Garuḍa.
    -वेघः a particular position of hands or feet (in the practice of Yoga).
    -वेल a. billowy.
    -व्याधिः f.
    1 a great disease.
    -2 a very bad kind of leprosy (black leprosy).
    -व्याहृतिः f. a great mystical word, i. e. भूर्, भुवस् and स्वर्.
    -व्रत a. very devotional, rigidly observing vows.
    (-तम्) 1 a great vow, a great reli- gious observance; a vow for not taking even water for a month; महाव्रतं चरेद्यस्तु Mb.12.35.22 (com. महाव्रतं मासमात्रं जलस्यापि त्यागः).
    -2 any great or funda- mental duty; प्राणैरपि हिता वृत्तिरद्रोहो व्याजवर्जनम् । आत्मनीव प्रियाधानमेतन्मैत्रीमहाव्रतम् Mv.5.59; क्रतौ महाव्रते पश्यन् ब्रह्मचारी- त्वरीरतम् N.17.23.
    -व्रतिन् m.
    1 a devotee, an ascetic.
    -2 an epithet of Śiva.
    -शक्तिः 1 an epithet of Śiva.
    -2 of Kārtikeya.
    -शङ्कुः the sine of the sun's eleva- tion.
    -शङ्खः 1 a great conch-shell; पौण्ड्रं दध्मौ महाशङ्खं Bg.1.15; महाशङ्खमयी माला ताराविद्याजपे प्रिया Tantra.
    -2 the temporal bone, forehead.
    -3 a human bone.
    -4 a particular high number.
    -5 one of Kubera's treasures.
    -शठः a kind of thorn-apple.
    -शब्द a. making a loud sound, very noisy, boisterous.
    -शल्कः a kind of sea- crab or prawn; Ms.3.272.
    -शालः a great householder.
    -शालिः a kind of large and sweetsmelling rice.
    -शाल्वणम् ('great fomentation') N. of a remedy; Suśr.
    -शासन a.
    1 exercising great power.
    -2 whose commands are great; त्रैलोक्यघिपतित्वमेव विरसं यस्मिन् महा- शासने Bh.3.8.
    (-नम्) 1 the knowledge of Brahma as expounded in the Upaniṣadas.
    -2 great order of government.
    -शिरस् m. a kind of serpent.
    -शिवरात्रिः N. of a festival on the 14th day of the dark half of Māgha,
    -शुक्तिः f. a pearl-shell.
    -शुक्ला an epithet of Sarasvatī.
    -शुभ्रम् silver.
    -शूद्रः (-द्री f.)
    1 a Sūdra in a high position.
    -2 a cowherd.
    -3 an upper servant. (
    -द्री) a female cow-keeper. (
    -द्रा) a Śudra woman in a high position.
    -शून्यम् a particular mental condi- tion of a Yogin.
    -शृङ्गः 1 a species of stag.
    -2 the शरभ animal.
    -श्मशानम् an epithet of Benares.
    -श्यामा the Sissoo tree. (Mar. शिसवी).
    -श्रमणः 1 an epithet of Buddha.
    -2 a Jain monk.
    -श्लक्ष्णा sand.
    -श्वासः a kind of asthma.
    -श्वेता 1 an epithet of Sarasvatī.
    -2 of Durgā.
    -3 white sugar.
    -संहिता great combi- nation.
    -संक्रान्तिः f. the winter solstice.
    -सती a very chaste woman.
    -सत्ता absolute existence.
    -सत्यः an epithet of Yama.
    -सत्त्व a.
    1 noble.
    -2 very strong or powerful.
    -3 just, righteous.
    (-त्त्वः) 1 a large animal.
    -2 N. of Sākyamuni.
    -3 an epithet of Kubera.
    -संधिविग्रहः the office of the minister of peace and war.
    -सन्नः an epithet of Kubera.
    -सन्निः m. (in music) a kind of measure.
    -समुद्रः the great ocean.
    -सर्गः a great or completely new creation (after a complete destruction of the world).
    -सर्जः the bread- fruit or jack-tree.
    -साधनभागः a great executive officer.
    -सांतपनः a kind of very rigid penance; see Ms.11. 218.
    -सांधिविग्रहिकः a minister of peace and war.
    -सामन्तः a great vassal.
    -सामान्यम् the widest genera- lity.
    -सारः a kind of Khadira tree.
    -सारथिः an epithet of Aruṇa.
    -साहसम् great violence or outrage, great audacity.
    -साहसिकः a dacoit, highwayman, a daring robber.
    -सिंहः the fabulous animal called Śarabha.
    -सिद्धिः f. a kind of magical power.
    -सुखम् 1 great pleasure.
    -2 copulation. (
    -खः) a Buddha.
    -सुगन्धम् a fragrant unguent.
    -सुगन्धिः a kind of antidote.
    -सुधा silver; Gīrvāṇa.
    -सुभिक्षम् good times.
    -सूक्तः the composer of the great Sūktas or hymns of the 1th Maṇḍala of the Ṛigveda.
    -सूक्ष्मा sand.
    -सूतः a mili- tary drum.
    -सेनः 1 an epithet of Kārtikeya; महासेन- प्रसूतिं तद्ययौ शरवणं महत् Rām.7.16.1.
    -2 the commander of a large army. (
    -ना) a great army.
    -स्कन्धः a camel.
    -स्थली the earth.
    -स्थानम् a great position.
    -स्नेहः a combination of the 4 kinds of fat.
    -स्मृतिः the Ṣaḍaṅgas and Smṛitis; महास्मृतिं पठेद्यस्तु तथैवानुस्मृतिं शुभाम् Mb.12.2.3.
    -स्रोतस् n. the bowels.
    -स्रग्विन् m. an epithet of Śiva.
    -स्वनः a kind of drum.
    -हंसः an epithet of Viṣṇu.
    -हविस् n. clarified butter.
    -हस्तः an epithet of Śiva.
    -हासः a loud or boisterous laughter, cachinnation.
    -हिमवत् m. N. of a mountain.
    -ह्रस्वा N. of a plant (Mar. कुहिली).

    Sanskrit-English dictionary > महा _mahā

См. также в других словарях:

  • bow light — noun Etymology: bow (V) : the white light displayed forward by a ship at anchor or by a power ship under way * * * bow light «bow», a lighted lamp at the front end of a ship or boat …   Useful english dictionary

  • Bow Wow — 220px Datos generales Nombre real Shad Gregory Moss Nacimiento 9 de Marzo, 1987 (24 años) Origen C …   Wikipedia Español

  • Bow Church DLR station — Bow Church station is a station on the Docklands Light Railway (DLR) in the Bow neighbourhood of east London.The station is located on the DLR s Stratford branch, between Devons Road and Pudding Mill Lane stations and is in Travelcard Zone 2. It… …   Wikipedia

  • Bow Road railway station — was a former British Rail station in Bow, London. It was situated near to Bow Road tube station in East London, on the opposite side of Bow Road.It opened in 1892 as a Great Eastern Railway station, between Burdett Road (also since closed) and… …   Wikipedia

  • Bow railway station — was a former railway station in Bow, London on the North London Railway, between Old Ford and South Bromley. It was situated on the north side of Bow Road, very close to Bow Road railway station, which is now also closed.The original station… …   Wikipedia

  • Bow Church (métro de Londres) — Bow Church (DLR) Bow Church Entrée de la station Localisation Distr …   Wikipédia en Français

  • Bow Church (DLR) — Station Bow Church Bow Church ist eine Station der Docklands Light Railway (DLR) im Londoner Stadtbezirk London Borough of Tower Hamlets. Sie liegt in der Travelcard Tarifzone 2 an der Bow Road im Stadtteil Bow. Etwa zweihundert Meter weiter… …   Deutsch Wikipedia

  • Bow drill — The bow drill is an ancient tool. While it was usually used to make fire, it was also used for primitive woodworking and dentistry. It consists of a bearing block or handhold , a spindle or drill , a hearth or fireboard , and a simple bow .… …   Wikipedia

  • Bow (music) — This article is about the bow used to play a string instrument. For the musical instrument called bow , see musical bow. A cello bow In music, a bow is moved across some part of a musical instrument, causing vibration which the instrument emits… …   Wikipedia

  • bow — 1. n. & v. n. 1 a a slip knot with a double loop. b a ribbon, shoelace, etc., tied with this. c a decoration (on clothing, or painted etc.) in the form of a bow. 2 a device for shooting arrows with a taut string joining the ends of a curved piece …   Useful english dictionary

  • Bow string — A bow string joins the two ends of the bow stave and launches the arrow. Desirable properties include light weight, strength, resistance to abrasion, and resistance to water. Mass has most effect at the center of the string; one gram of extra… …   Wikipedia

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»