-
61 immédiat
immédiat [iemeedie.aa]♦voorbeelden:voisin immédiat • naaste buurdans l' immédiat • voorshandsadjdirect, onmiddellijk -
62 incomparable
incomparable [ẽkõpaaraabl]adj -
63 indépendant
-
64 indistinct
indistinct [ẽdiestẽ(kt)]adjonduidelijk, vaag -
65 infini
infini [ẽfienie]♦voorbeelden:patience infinie • grenzeloos geduldd'infinies précautions • de grootst mogelijke voorzichtigheidje regrette infiniment • het spijt mij ontzettendinfiniment plus • oneindig veel meerà l' infini • tot in het oneindigel' infini 〈m.〉 • de oneindigheid, het oneindige, de eindeloosheid1. m 2. adjoneindig, grenzeloos -
66 innocent
innocent [ienossã]2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; voor of na het zelfstandig naamwoord〉 onschuldig 〈 van kind, meisje, lachen enz.〉 ⇒ rein, onverdorven4 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 onschuldig 〈 van spel, genoegen, scherts enz.〉 ⇒ onschadelijk, ongevaarlijk♦voorbeelden:l' innocent du village • de dorpsgekfaire l' innocent • zich van den domme houdenun(e) innocent(e) • naïeveling, domkopadj1) onschuldig2) onnozel, naïef -
67 intentionnel
intentionnel [ẽtãsjonnel]1 opzettelijk ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 bedoeld, voorbedacht ⇒ 〈 bijwoord ook〉 met voorbedachte rade= intentionnelle; adj -
68 intérieur
intérieur1 [ẽteerjur]〈m.〉1 binnenste ⇒ inwendige, binnenkant♦voorbeelden:à l'intérieur • binnenà l'intérieur de • (binnen)inde, par l'intérieur • van binnenuitqn. qui est tourné vers l'intérieur • een in zichzelf gekeerd iemand————————intérieur2 [ẽteerjur]1 binnen-3 inwendig♦voorbeelden:1 cour intérieure • binnenhof, binnenplaatsmer intérieure • binnenzee→ for1. m1) binnenkant2) interieur3) binnenland4) binnenopname5) binnenspeler [sport]2. adj1) binnen-2) innerlijk3) inwendig4) binnenlands -
69 invariable
-
70 irrésistible
-
71 joyeux
-
72 juridique
-
73 laborieux
laborieux [laaborjeu]♦voorbeelden:= laborieuse; adj1) moeizaam, moeilijk2) hardwerkend, ijverig -
74 large
large1 [laarzĵ]〈m.〉1 breedte2 open, volle zee♦voorbeelden:gagner, prendre le large • het ruime sop kiezenau large de Calais • ter hoogte van Calaistirer au large • er vandoor gaanau, du large! • aan de kant!→ long————————large2 [laarzĵ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 breed ⇒ ruim, wijd2 groot ⇒ aanzienlijk, belangrijk♦voorbeelden:adj1) breed, ruim2) groot, belangrijk3) ruimdenkend4) royaal -
75 latéral
latéral [laateeraal],latéraux [laateeroo]♦voorbeelden:adjaan de zijde, zij- -
76 littéraire
littéraire [lieteerer]2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 literair begaafd ⇒ literair gericht, die zich bezighoudt met de menswetenschappen♦voorbeelden:adj1) literair, letterkundig -
77 logique
logique [lozĵiek]♦voorbeelden:être logique avec soi-même • consequent zijnla logique • de logica1. f 2. adj -
78 long
long1 [lõ]〈m.〉♦voorbeelden:〈 voorzetsel〉 au long de, le long de, tout le long de, tout du long de • langs; gedurende, tijdenstable de 1 m 40 de long • 1,40 m lange tafelde long, en long • in de lengte, overlangstomber de tout son long • languit vallende long en large • heen en weer, op en neertout le long du jour • de godganse dagen long et en large • lang en breed————————long2 [lõ],longue [lõg]3 lang ⇒ breedvoerig, langdradig♦voorbeelden:longue maladie • langdurige ziekteêtre long • lang durenje ne serai pas long • ik ben zo terug, ik ben zo klaarje trouve le temps long • de tijd valt mij langà la longue • op den duurêtre long à faire qc. • ergens lang over doendiscours long de trente minutes • betoog van dertig minuten3 ce qu'il est long! • wat is hij lang van stof!————————long3 [lõ]〈 bijwoord〉1 veel♦voorbeelden:en savoir long • er heel wat van af weten2 s'habiller long • lange kleding dragen, in het lang gekleed gaan1. = longue; adj1) lang, langwerpig2) langdurig3) oud4) dun, slap [vloeistof]2. longadv1) veel -
79 longitudinal
longitudinal [lõzĵietuudienaal],longitudinaux [lõzĵietuudienoo]adjoverlangs-, lengte- -
80 matériel
matériel1 [maateerjel]〈m.〉2 materieel ⇒ uitrusting, gerei♦voorbeelden:matériel scolaire • leermiddelen————————matériel2 [maateerjel]♦voorbeelden:cela leur assurera la matérielle • daarmee kunnen ze de schoorsteen rokend houdentemps matériel • de tijd die nodig is om iets te doenje n'ai pas le temps matériel de le faire • ik heb daar gewoon de tijd niet voor1. m1) materiaal, stof2) materieel, uitrusting3) hardware2. matériel/-elleadj1) materieel2) feitelijk, concreet
См. также в других словарях:
Beiwort — Bei|wort 〈n. 12u; Gramm.〉 = Adjektiv * * * Bei|wort, das; [e]s, Beiwörter: a) [1619 bei Helvicus nach niederl. bijwoord; mhd. bīwort = Adverb; daneben mhd., ahd. bīwort = Gleichnisrede, Sprichwort] (Sprachwiss. selten) Adjektiv; b) beschreibendes … Universal-Lexikon
Dutch grammar — series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia