-
1 interne
interne [ẽtern]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 inwendig ⇒ binnen-, intern♦voorbeelden:¶ un(e) interne • inwonende leerling(e), intern(e), inwonend coassistent(e)1. m/f2) inwonende leerling/co-assistent2. adjinwendig, intern -
2 intérieur
intérieur1 [ẽteerjur]〈m.〉1 binnenste ⇒ inwendige, binnenkant♦voorbeelden:à l'intérieur • binnenà l'intérieur de • (binnen)inde, par l'intérieur • van binnenuitqn. qui est tourné vers l'intérieur • een in zichzelf gekeerd iemand————————intérieur2 [ẽteerjur]1 binnen-3 inwendig♦voorbeelden:1 cour intérieure • binnenhof, binnenplaatsmer intérieure • binnenzee→ for1. m1) binnenkant2) interieur3) binnenland4) binnenopname5) binnenspeler [sport]2. adj1) binnen-2) innerlijk3) inwendig4) binnenlands -
3 mental
mental [mãtaal],mentaux [mãtoo]1 onuitgesproken ⇒ stil(zwijgend), inwendig2 psychisch ⇒ geestelijk, mentaal♦voorbeelden:maladie mentale • geestesziekteadj1) stilzwijgend, inwendig2) psychisch, geestelijk, mentaal -
4 intérieurement
-
5 oreille
oreille [orrej]〈v.〉1 oor♦voorbeelden:oreilles d'une tasse • oren van een kopjetendre une oreille avide • de oren spitsenavoir, marcher l'oreille basse • de oren laten hangens'en aller l'oreille basse • afdruipen, met hangende pootjes weggaanêtre dur d'oreille, avoir l'oreille dure • hardhorend zijnécouter d'une oreille distraite • (maar) met een half oor luisterenoreille externe • uitwendig ooravoir l'oreille fine • een scherp gehoor hebbenoreille interne • inwendig oor, binnenooravoir les oreilles rebattues • het gezeur moe zijnfaire la sourde oreille • zich Oost-Indisch doof houdenavoir l'oreille de qn. • een welwillend gehoor bij iemand vindenavoir de l'oreille • een goed, zuiver gehoor hebbencasser les oreilles • te veel lawaai makenchauffer, échauffer les oreilles à qn. • iemand woedend makenne pas en croire ses oreilles • zijn oren niet kunnen gelovendire qc. à l'oreille de qn. • iemand iets in het oor fluisterendresser, tendre l'oreille • zijn oren spitsenécouter de toutes ses oreilles • zeer aandachtig luisteren, één en al oor zijnn'écouter que d'une oreille • maar met een half oor luisterenil ne l'entend pas de cette oreille • aan dat oor is hij doof, daarvan wil hij niet horence n'est pas tombé dans l'oreille d'un sourd • dat is niet voor dovemansoren gezegdêtre tout oreilles • een en al oor zijnfrotter les oreilles à qn. • iemand de oren wassen, de les lezenprêter l'oreille (à) • luisteren, het oor lenen (aan)rebattre les oreilles à qn. • iemand aan z'n kop zeurense faire tirer l'oreille • zich laten bidden en smekensi cela venait à ses oreilles • als dat hem ter ore zou komenrougir jusqu'aux oreilles • een hoofd als een boei krijgenjusqu'aux oreilles • tot over zijn orenf -
6 prière
prière [prie.er]〈v.〉1 gebed2 (dringend) verzoek ⇒ (dringende) vraag, bede♦voorbeelden:prière d'adoration • lofgebedprière mentale • inwendig, stil gebedprière vocale • mondgebedprière de répondre • gelieve te antwoordenf1) gebed2) verzoek -
7 secret
secret1 [səkre]〈m.〉♦voorbeelden:le secret de la confession • het biechtgeheimle secret de la correspondance • het briefgeheimsecret de fabrication • fabrieksgeheimsecret de Polichinelle • publiek geheimsecret professionnel • beroepsgeheim, zwijgplichtce n'est un secret pour personne • dat is een publiek geheimêtre dans le secret (des dieux) • tot de ingewijden behorenmettre qn. dans le secret • iemand inwijden, op de hoogte brengendans le plus grand secret • in het diepste geheimen secret • in het geheim, onopgemerkt2 dans le secret de son coeur • in het verborgene, in stilte3 avoir le secret de qc. • de kunst van iets verstaan, iets goed kunnen————————secret2 [səkre],secrète [səkret]1 geheim ⇒ verborgen, geheim-3 intiem(ste) ⇒ innerlijk, diep(ste)♦voorbeelden:services secrets • geheime (inlichtingen)diensttiroir secret • geheime la3 la vie secrète • het innerlijk leven, het diepste wezen1. m 2. secret/secrèteadj1) geheim2) gesloten, terughoudend3) inwendig, innerlijk4) heimelijk -
8 tampon
tampon [tãpõ]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 stempel4 plug7 dot ⇒ poetskussen, politoerbal♦voorbeelden:1 tampon (hygiénique), tampon périodique • tampon, inwendig maandverbandstock tampon • buffervoorraadservir de tampon • de stoot opvangen, als buffer dienenm1) prop, stop2) stempel3) plug4) buffer -
9 vestibule
-
10 endo-
endo- [ãdo]1 binnen- ⇒ end(o)-, ento-, in-, inwendig -
11 intra-
intra- [ẽtraa]1 binnen(in) ⇒ in(tra)-, inwendig, tussen- -
12 oreille interne
oreille interneinwendig oor, binnenoor -
13 prière mentale
prière mentaleinwendig, stil gebed -
14 tampon, tampon périodique
tampon (hygiénique), tampon périodiquetampon, inwendig maandverbandDictionnaire français-néerlandais > tampon, tampon périodique
-
15 viscère
-
16 à usage interne
à usage interne
См. также в других словарях:
Inwendig — Inwêndig, adj. et adv. Superl. inwendigste, nach innen zu gewandt, im Innern befindlich. 1) Eigentlich, von dem Innern dem körperlichen Raume nach, oder von dem Innern eines Körpers; im Gegensatze des auswendig. Auswendig siehet das Haus schlecht … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
inwendig — Adj. (Oberstufe) sich auf der Innenseite befindend Synonym: innen Beispiel: Der Baum war inwendig ganz hohl und musste daher gefällt werden. Kollokation: ein inwendiger Gürtel … Extremes Deutsch
inwendig — ↑intern, ↑intus … Das große Fremdwörterbuch
inwendig — ↑ in, ↑ wenden … Das Herkunftswörterbuch
Inwendig — 1. Was nicht inwendig ist, das kann man nicht herausbringen. – Lehmann, 509, 5. *2. Er besieht sich inwendig. (Leipzig.) Von denen, die sofort schlafen, wenn sie sich gesetzt haben. *3. Er hat s inwendig wie ein hölzerner Bock den Talg (das Fett) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
inwendig — innere; innerer; intern; im Innern; inmitten; innerhalb; zwischen; im Bereich; unter * * * in|wen|dig [ ɪnvɛndɪç] <Adj.>: sich auf der Innenseite, im Innern befindend: eine inwendige Tasche; die … Universal-Lexikon
inwendig — auf der Innenseite, drinnen, im Inneren, innen, innerlich, intern. * * * inwendig:⇨drinnen(1) inwendigimInnern,innen,drinnen,innerlich,innerhalb … Das Wörterbuch der Synonyme
inwendig — ịn·wen·dig Adj ≈ innen ↔ außen: Die Kokosnuss ist inwendig hohl || ID jemanden / etwas in und auswendig kennen gespr; jemanden / etwas sehr gut, genau kennen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
inwendig — inwendigadv 1.inwendigarbeiten=schlafen;gedankenverlorensein.DemSoldatenistallesTätigkeitundDienst.Sold.1915ff. 2.jninwendigbegucken=jnscharfverhören.1935ff. 3.sichinwendigbegucken(bekieken,beseheno.ä.)=schlafen.1870ff(beiTheodorFontane1887belegt)… … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache
inwendig — enwendig … Kölsch Dialekt Lexikon
inwendig — ịn|wen|dig; in und auswendig … Die deutsche Rechtschreibung