-
101 brown
n. Brown, elitaire Amerikaanse universiteit in Providence (Broad-Island) gevestigd--------n. familienaambrown1[ braun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————brown2♦voorbeelden:brown bear • bruine beerbrown paper • pakpapierbrown rice • zilvervliesrijst, bruine rijst————————brown3〈 werkwoord〉1 bruinen♦voorbeelden:→ brown off brown off/ -
102 brunt
n. volle stoot; zwaarte1 eerste/volle stoot ⇒ zwaartepunt, toppunt♦voorbeelden:bear the brunt of an attack • het bij een aanval het zwaarst te verduren hebben -
103 company
n. gezelschap; maatschappij; firma, vennootschap[ kump(ə)nie]♦voorbeelden:1 John's good/bad company • John is een gezellige/ongezellige kerelbear/keep someone company • iemand vergezellen/gezelschap houdenpart company from/with • scheiden van, verlatenin company • in gezelschapin company with • samen metrequest the company of • inviterenkeep company with • omgaan met, verkering hebben met2 have/expect company • visite/bezoek hebben/krijgen→ two two/II 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 gezelschap ⇒ groep, gemeenschap, toneelgezelschap2 onderneming ⇒ firma, bedrijf, maatschappij, vennootschap♦voorbeelden: -
104 comparison
n. vergelijking; gelijkenis[ kəmpærisn]♦voorbeelden:there's no comparison between us • we zijn niet te vergelijkenby/in comparison with • in vergelijking/vergeleken met -
105 cross
adj. boos; kruisend; tegengesteld--------n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)--------v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerkencross1[ kros]I 〈eigennaam; Cross; the〉2 kruis ⇒ beproeving, lijden♦voorbeelden:1 make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/makentake up one's cross • gelaten zijn kruis dragen————————cross2〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉♦voorbeelden:————————cross31 (elkaar) kruisen/snijden♦voorbeelden:1 I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong1 oversteken ⇒ over/doortrekken♦voorbeelden:2 een kruisteken maken op/boven3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen♦voorbeelden:1 cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan2 cross oneself • een kruis(je) slaan/makencross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
106 examination
n. examen, proefwerk, onderzoek[ igzæminneesjn]1 examen♦voorbeelden:an examination in mathematics • een wiskunde-examen1 onderzoek ⇒ inspectie, analyse♦voorbeelden:his affairs won't bear examination • zijn zaken kunnen het daglicht niet verdragenon closer examination • bij nader onderzoekunder examination • nog in onderzoek -
107 grin
n. (het) giechelen, glimlach, (het) gniffelen--------v. giechelen, gniffelengrin1[ grin] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 take that (silly) grin off your face! • sta niet (zo dom) te grijnzen!————————grin2〈 grinned〉1 grijnzen ⇒ grinniken, glimlachen♦voorbeelden:1 grin like a Cheshire cat/from ear to ear • breed grijnzen, een brede glimlach tonengrin and bear it • zich f houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door een glimlach te kennen geven/uitdrukken♦voorbeelden: -
108 grizzly
adj. grijs, vergrijsd; zilverkleurig (haar)--------n. grizzly beer (soort beer) -
109 gruff
-
110 koala
-
111 lesser
adj. iets minder; verlaginglesser1[ lessə] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 minder ⇒ kleiner, onbelangrijker; 〈 in het bijzonder van twee zaken〉 minst(e), kleinst(e), onbelangrijkst(e)♦voorbeelden:the lesser fry • de mindere goden, het gewone volk————————lesser2〈bijwoord; voornamelijk in combinatie met voltooid deelwoord〉♦voorbeelden: -
112 malice
-
113 mark
n. Mark (voornaam)mark1[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 peil ⇒ niveau, standaard8 belang9 aandacht♦voorbeelden:leave one's mark on • zijn stempel drukken opmake one's mark • zich onderscheiden4 above/below the mark • boven/beneden peilI don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in ordeon your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!beside/off the mark • ernaastoverstep the mark • over de schreef gaan————————mark21 vlekken (maken/krijgen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden♦voorbeelden:1 his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk inmark the occasion • de gelegenheid luister bijzettenmarked for life • voor het leven getekend -
114 mind
n. geest; verstand; hersenen; gedachte; herinneringsvermogen; opinie; wil--------v. er iets op tegen hebben; oppassen; letten op; voorzichtig zijn; er spijt van hebben; zich herinnerenmind1[ majnd]♦voorbeelden:speak one's mind • zijn mening zeggenin my mind • naar mijn meningbe in/of the same/one/a mind (on/about) • dezelfde mening toegedaan zijn (over)be in two minds (about) • het met zichzelf oneens zijn (omtrent)she is still of the same mind • zij is nog altijd dezelfde mening toegedaanto my mind • volgens mij2 nothing is further from my mind! • ik denk er niet aan!change one's mind • zich bedenkenmake up one's mind • tot een besluit komen2 verstand3 wil ⇒ lust, zin(nen)5 gevoel♦voorbeelden:have something on one's mind • iets op zijn hart hebbenwhat's on your mind? • waarover loop je te piekeren?drive someone out of his mind • iemand gek makenlose one's mind • gek wordenhave something in mind • iets van plan zijncross/enter one's mind • bij iemand opkomenget/put out of one's mind • uit zijn hoofd zettengive/put/set/turn one's mind to • zijn aandacht richten opread someone's mind • iemands gedachten lezenset one's mind to something • zich ergens op concentrerenit'll take my mind off things • het zal mij wat afleidenhis mind is on women • hij is met zijn gedachten bij de vrouwtjescast one's mind back (to) • terugblikken (op)come/spring to mind, come into one's mind • te binnen schietenkeep in mind • niet vergetenit slipped my mind • het is mij ontschotenwhom do you have in mind? • aan wie denk je?〈 informeel〉 it blew my mind • het verbijsterde me, ik stond er paf van————————mind2[ majnd]♦voorbeelden:→ mind out mind out/1 bezwaren hebben (tegen) ⇒ erop tegen zijn, zich storen aan♦voorbeelden:would you mind ringing? • zou je 's willen opbellen?would you mind? • zou je 't erg vinden?if you don't mind • als je er geen bezwaren tegen hebtI don't mind him • hij hindert me niet1 denken aan ⇒ bedenken, letten op2 zorgen voor ⇒ oppassen, bedienen♦voorbeelden:mind one's own business • zich met zijn eigen zaken bemoeiennever (you) mind • het gaat je niet aannever mind the expense • de kosten spelen geen rolnever mind what your father said • ongeacht wat je vader zei2 he couldn't walk, never mind run • hij kon niet lopen, laat staan rennen -
115 polar
-
116 pressure
n. druk (uitoefenen), (onder) druk; last--------v. onder druk zettenpressure1[ presjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:4 bring pressure (to bear) on someone, put pressure on someone, put someone under pressure • iemand onder druk zettena promise made under pressure • een afgedwongen belofte————————pressure2 -
117 proportion
n. verhouding; deel; maat; termijn; percentage; dimensie, afmeting; proportie--------v. in de juiste verhouding brengen; gedeelte, deelproportion1[ prəpo:sjn]1 deel ⇒ gedeelte, aandeel♦voorbeelden:♦voorbeelden:in proportion to • evenredig met, al naar gelang, in verhouding totout of all proportion • buiten alle verhoudingen————————proportion2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
118 reference
n. opmerking, aanmerking; (zich)verhouden tot, (het) betrekking hebben op; gedokumenteerd bewijzen--------v. verwijzing (in boek)[ refrəns]♦voorbeelden:the terms of reference of a commission • de onderzoeksopdracht/bevoegdheid van een commissiebe outside our terms of reference • buiten onze competentie vallenin/with reference to • in verband metwithout reference to • zonder rekening te houden met -
119 relation
n. relatie; familielid; betrekking, verhouding, verband[ rilleesjn]3 betrekking ⇒ relatie, verband♦voorbeelden:have business relations with someone • handelsbetrekkingen onderhouden met iemandhave (sexual) relations with someone • geslachtelijke omgang met iemand hebben -
120 repeat
adj. herhalend--------n. herhaling--------v. herhalen; nazeggen; opzeggenrepeat1[ rippie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————repeat2♦voorbeelden:repeating rifle • repeteergeweerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 herhalen♦voorbeelden:repeat an order • nabestellen
См. также в других словарях:
Bear — (b[^a]r), v. t. [imp. {Bore} (b[=o]r) (formerly {Bare} (b[^a]r)); p. p. {Born} (b[^o]rn), {Borne} (b[=o]rn); p. pr. & vb. n. {Bearing}.] [OE. beren, AS. beran, beoran, to bear, carry, produce; akin to D. baren to bring forth, G. geb[ a]ren, Goth … The Collaborative International Dictionary of English
bear — Ⅰ. bear [1] ► VERB (past bore; past part. borne) 1) carry. 2) have as a quality or visible mark. 3) support (a weight). 4) (bear oneself) behave in a specified manner: she bore herself w … English terms dictionary
bear — bear; bear·a·ble; bear·baiting; bear·bine; bear·ish; bear·skin; bear·ward; bug·bear; cud·bear; for·bear·ance; for·bear·ant; for·bear·er; for·bear·ing·ly; for·bear·ing·ness; fore·bear; over·bear·ance; over·bear·ing·ly; bear·er; bear·ing; for·bear; … English syllables
Bear — (b[^a]r), n. [OE. bere, AS. bera; akin to D. beer, OHG. bero, pero, G. b[ a]r, Icel. & Sw. bj[ o]rn, and possibly to L. fera wild beast, Gr. fh r beast, Skr. bhalla bear.] [1913 Webster] 1. (Zo[ o]l.) Any species of the genus {Ursus}, and of the… … The Collaborative International Dictionary of English
Bear — (b[^a]r), v. i. 1. To produce, as fruit; to be fruitful, in opposition to barrenness. [1913 Webster] This age to blossom, and the next to bear. Dryden. [1913 Webster] 2. To suffer, as in carrying a burden. [1913 Webster] But man is born to bear.… … The Collaborative International Dictionary of English
bear — bear1 [ber] vt. BORE, borne (see 3), bearing, bore, born [ME beren < OE beran < IE base * bher , to carry, bring > L ferre, Gr pherein, Sans bharati, (he) bears] 1. a) to hold and take along; carry; transport b) to hold in the m … English World dictionary
bear — vb 1 *carry, convey, transport, transmit Analogous words: *move, remove, shift, transfer: hold, *contain 2 Bear, produce, yield, turn out are comparable when they mean to bring forth as products. Bear usually implies a giving birth to offspring… … New Dictionary of Synonyms
Bear — (engl. Bär ) steht für: Mount Bear, Berg in Alaska Tupolew Tu 95 „Bear“, ein sowjetischen Langstreckenbomber Mitglieder der Bear Community Orte in den Vereinigten Staaten: Bear (Arkansas) Bear (Delaware) Bear (Idaho) Bear (Washington) Bear ist… … Deutsch Wikipedia
bear — / bar/ vb bore / bōr/, borne, / bōrn/, also, born vt 1: to physically carry (as an object or message) the right of the people to keep and bear arms U.S. Constitution amend. II … Law dictionary
BEAR — (Heb. דֹּב; dov). In ancient times the Syrian brown bear, Ursus arctos syriacus, had its habitat within the borders of Ereẓ Israel; it was found in the forests of Lebanon until World War I and is still occasionally reported in Lebanon and… … Encyclopedia of Judaism
BEAR — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Bear peut désigner : le nom breton du village de Bégard ; un terme en anglais pour : ours ou porter ; la ville de Bear, aux États… … Wikipédia en Français