-
1 dieu
〈m.〉1 god♦voorbeelden:être beau comme un dieu • een goddelijke schoonheid bezittenjurer ses grands dieux • bij hoog en laag bewerenfaire de qc. son dieu • ergens mee dwepen→ secret1. m1) god2) idool2. m -
2 divinité
-
3 bonté
bonté [bõtee]〈v.〉1 goedheid ⇒ vriendelijkheid, aardigheid♦voorbeelden:1 bonté du ciel! • grote goedheid!, mijn god!bonté de coeur • goed(moedig)heidbonté divine! • mijn god!avoir la bonté de • zo goed, vriendelijk willen zijn om, te …avec bonté • aardig, vriendelijkpar bonté • uit vriendelijkheid1. fgoedheid, vriendelijkheid2. bontésf plgunsten, (bewezen) diensten -
4 plaire
plaire [pler]1 bevallen ⇒ aanstaan, in de smaak vallen, believen♦voorbeelden:le film a plu • de film is een succesun homme qui plaît • een innemende man〈 onpersoonlijk〉 il me plaît de voyager • ik houd van reizen, ik reis graagfaites ce qu'il vous plaira • doe wat u wiltplaît-il? • wat blief?, pardon?plaise à Dieu, aux dieux, au ciel • God geve datà Dieu ne plaise qu'il revienne • God moge verhoeden dat hij terugkomtil me plaît qu' il le fasse • ik vind het prettig dat hij het doets' il vous plaît! • let wel→ avril♦voorbeelden: -
5 ciel
〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:ciel bas • laaghangende bewolkingciel couvert • bedekte lucht————————ciel2 [sjel],cieux [sjeu]〈m.; ook tussenwerpsel〉1 hemel(gewelf) ⇒ uitspansel, firmament♦voorbeelden:remuer ciel et terre • hemel en aarde bewegen〈 figuurlijk〉 tomber du ciel • uit de lucht komen vallen; omvallen van verbazingavoir l'air de tomber du ciel • er verdwaasd uitzienà ciel ouvert • in de open luchtsous le ciel • hier (op aarde)sous d'autres cieux • in een ander land, in andere landenjuste ciel! • goeie hemel!〈 spreekwoord〉 aide-toi, le Ciel t'aidera • help uzelf, zo helpt u Godélever qn. jusqu'au ciel • iemand de hemel in prijzenmériter le ciel • (een plaats in) de hemel verdienenmonter au ciel • ten hemel opvarenm1) hemel, (blauwe) lucht2) baldakijn -
6 contemplation
contemplation [kõtãplaasjõ]〈v.〉1 beschouwing ⇒ (het) aandachtig kijken (naar), (het) beschouwen♦voorbeelden:f -
7 coq
coq [kok]〈m.〉1 haan♦voorbeelden:coq châtré • kapoenfier comme un coq • zo trots als een pauwcoq indien • kalkoense haanrouge comme un coq • zo rood als een kreeftêtre comme un coq en pâte • leven als God in Frankrijkpasser du coq à l'âne • van de hak op de tak springenm1) haan2) weerhaantje3) scheepskok -
8 droit
droit1 [drwaa]〈m.〉♦voorbeelden:à bon droit • met rechtdroit civil • burgerlijk rechtdroits civiques • burgerschapsrechtendroit constitutionnel • staatsrechtdroit coutumier • gewoonterechtdroit divin • door God gegeven rechtavoir plein droit de vie et de mort sur qn. • over leven en dood van iemand beschikkende plein droit • van rechtswegedroit privé • privaatrechtdroit public • publiek rechtdroit réel • zakenrechtfaire droit à qn. • iemand recht laten wedervarenfaire droit à une demande • een aanvraag inwilligenfaire son droit • rechten studerende droit • terecht(responsable) en droit • juridisch (aansprakelijk)→ forcedroits de l'homme • mensenrechtendroit d'option • voorkeursrechtdroit de reproduction • kopijrechtdroit du sang • geboorterechtde quel droit? • met welk recht?tous droits réservés • alle rechten voorbehoudenavoir des droits sur qn. • iets over iemand te zeggen hebbenavoir le droit pour soi • het recht aan zijn kant hebbenavoir un droit sur qc. • het recht hebben te beschikken over ietsqui de droit • de rechthebbendedroit d'inscription • inschrijvingskostendroits de port • havenrechtendroit de timbre • zegelrecht————————droit2 [drwaa]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 recht ⇒ rechtop, rechtstreeks2 rechtschapen ⇒ rechtdoorzee, rechtvaardig♦voorbeelden:jupe droite • recht vallende rokaller droit au but • recht op z'n doel afgaantout droit • rechtdoorau droit de • loodrecht open droite ligne • rechtstreeks, in rechte lijnle droit d'une monnaie • muntzijde van een geldstuk1. m1) recht2) rechterhand [sport]2. adj, adv1) recht(op), rechtstreeks2) rechtschapen, rechtvaardig3) rechter, rechts -
9 être
être1 [etr]〈m.〉♦voorbeelden:————————être2 [etr]1 zijn ⇒ afkomstig zijn (uit), deelnemen (aan), behoren (tot, aan), bezig zijn (met)2 zijn ⇒ zich bevinden, staan, zitten, liggen3 zijn ⇒ werkelijkheid zijn, bestaan, leven♦voorbeelden:1 est-ce que tu viens? • kom je?n'est-ce pas? • nietwaar?ne serait-ce qu'un moment • al is het maar een ogenblikc'est moi qui l'ai fait • ík heb dat gedaanc'est trois heures qui sonnent • het slaat drie uurc'est bien (de) lui • dat is net iets voor hem〈 informeel〉 c'est ça! • ziezo, dat is dat!voilà ce que c'est que de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo gaat het als, dat komt ervan alsen serez-vous? • komt u ook?ça y est • het is in orde, het is voor elkaarêtre bien, mal • zich goed, slecht voelenje suis à vous • (ik ben) tot uw dienstil est toujours à se plaindre • hij klaagt eeuwig en altijdtout est à refaire • alles moet overil n'est pas à ce qu'il fait • hij is er niet bij met zijn hoofdêtre après qn. • het op iemand begrepen hebbenle prix est de 200 francs • de prijs bedraagt 200 frankpour ce qui est de • wat betreftc'est que • dat is omdatsi ce n'était, n'était • zondersi j'étais de vous • als ik u wasavoir été voir qn. • iemand opgezocht hebbenoù en êtes-vous? • hoe ver bent u, hoe staat het met u?il n'en a rien été • er is niets van terechtgekomenvoilà ce qu'il en est • zo staat het ermeeil n'en est rien • daar is niets van waarne plus savoir où l'on en est • zich geen raad meer weteny être • thuis zijn; begrijpenje n'y suis pour personne • ik ben voor niemand te sprekenj'y suis • ik snap hetje n'y suis pour rien • ik heb daar niets mee te makencela peut être • dat is mogelijktoujours est-il que • toch, niettemin, in elk gevalun coquin s'il en est • een echte schurkainsi soit-il • het zij zoce temps heureux n'est plus • die gelukkige tijd is voorbijsoit! • het zij zo!II 〈 hulpwerkwoord〉1 zijn2 hebben3 worden♦voorbeelden:1. m1) wezen, schepsel2. v1) zijn2) hebben3) worden -
10 foi
foi [fwaa]〈v.〉♦voorbeelden:homme de foi • gelovigen'avoir ni foi ni loi • god noch gebod kennendigne de foi • betrouwbaarajouter foi à • geloof hechten aan, gelovenla foi en soi-même • zelfvertrouwende bonne foi • te goeder trouw, eerlijk, rechtschapenen toute bonne foi • geheel te goeder trouw, met de hand op het hartmauvaise foi • kwade trouw, onoprechtheid, oneerlijkheidfaire foi de • bewijzen, getuigen vansur la foi de • op het woord vanf1) geloof, vertrouwen2) trouw, gegeven woord -
11 garder
garder [gaardee]1 houden ⇒ aan-, be-, over-, vasthouden, bewaren, voor zich houden2 bewaken ⇒ toezicht houden op, passen op3 (blijven) houden ⇒ in een bepaalde houding blijven, blijven hebben, bewaren4 in acht nemen ⇒ nakomen, naleven♦voorbeelden:garder qn. à dîner • iemand vragen te blijven etendonner à garder • in bewaring gevengarder le lit • het bed houdengarder le pli • in de plooi blijvengarder le sourire • blijven glimlachenil gardait les yeux baissés • hij bleef naar de grond staren5 (que) Dieu m'en garde! • God beware me!♦voorbeelden:1 je m'en garderai bien! • daar kijk ik wel voor uit!il faut se garder de jugements hâtifs • men moet niet te snel oordelenv1) bewaken, toezicht houden (op)2) (aan-, be-, over-, vast) houden3) blijven houden, bewaren4) nakomen -
12 homme
homme [om]〈m.〉1 mens2 man♦voorbeelden:homme des cavernes • holenmensdépouiller le vieil homme • de oude Adam afleggen〈 spreekwoord〉 l'homme propose, Dieu dispose • de mens wikt, maar God beschikthomme de bien • rechtschapen manhomme de couleur • kleurlinghomme de Dieu • priester, heiligehomme d'église • geestelijkehomme d'épée • militairhomme d'équipage • lid van de bemanninghomme d'esprit • geestrijk manhomme d'Etat • staatsmanhomme au foyer • huismanhomme du jour • held van de daghomme de lettres • letterkundigehomme de loi • rechtsgeleerdehomme de main • handlangerhomme de paille • stromanparole d'homme! • op mijn erewoord!homme de peine • sjouwerhomme de robe • magistraatl'homme de la rue • de man in de straat, Jan Modaalhomme de science • wetenschapsmanhomme de troupe • soldaatgrand homme • groot, beroemd manhomme grand • grote manvoilà mon homme • dat is de man die ik zoekhomme politique • politicusje suis votre homme • ik ben uw man, ik ben bereid dat voor u te doenêtre (un) homme à • het soort man zijn datil a trouvé son homme • hij heeft zijn evenknie gevondenhomme à femmes • Don Juan, ladykillerd' homme à homme • van man tot man, directcomme un seul homme • als één man, unaniemm1) mens2) man3) kerel -
13 immortel
immortel [iemortel]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:= immortelle; adj1) onsterfelijk2) onvergankelijk, blijvend -
14 intuition
-
15 louer
louer [loe.ee]1 prijzen ⇒ loven, dank zeggen3 huren (van) ⇒ afhuren, reserveren♦voorbeelden:1. v1) prijzen, loven2) (ver)huren2. se louerv2) te huur zijn -
16 maître
maître1 [metr],maîtresse [metres]〈m., v.〉1 heer, vrouw ⇒ meester(es), gebieder, baas2 onderwijzer(es) ⇒ leermeester, schoolmeester, voorganger♦voorbeelden:maître, maîtresse de maison • heer, vrouw des huizesêtre maître de son sujet • zijn onderwerp beheersenêtre maître, le maître • de baas zijnêtre son maître • zijn eigen baas zijnêtre maître de soi • zich beheersenêtre maître de son destin • het lot in eigen handen hebbenêtre maître de faire qc. • vrij zijn iets te doenmaître à penser • geestelijk leermeesterse rendre maître de • zich meester maken van, bemachtigense rendre maître d'un incendie • een brand meester wordense rendre maître d'un secret • achter een geheim komenle capitaine est le maître après Dieu • de kapitein is schipper naast Godil est passé maître dans l'art de mentir • hij is heel handig geworden in het liegenen maître • met gezagrégner en maître • de onmiskenbare heerser, meester zijnparler en maître • op gebiedende toon sprekenmaître nageur • badmeester; zwemleraarmaître auxiliaire • leraar met tijdelijke aanstellingmaître de chapelle • kapelmeestermaître compagnon • werkbaas, meesterknechtmaître de conférences • lectormaître d'école • (school)meester, onderwijzermaître de l'heure • persoon van wie actuele gebeurtenissen afhangen(à la) maître d'hôtel • met boter- en peterseliesaus4 maître Aliboron • steiloor, domme bemoeialmaître Renard • Reinaert de Vosmaître anonyme • onbekende meester————————maître2 [metr],maîtresse [metres]1 hoofd- ⇒ belangrijkste, meester-♦voorbeelden:maître autel • hoofdaltaarmaître coq, queux • meester-kokmaîtresse femme • kranige vrouwl'oeuvre maîtresse • het belangrijkste werkpoutre maîtresse • hoofdligger, -balk1. m (f - maîtresse)1) heer/vrouw, meester/-eres, baas/bazin2) onderwijzer/-eres, schoolmeester2. = maîtresse; adjbelangrijkste, hoofd-, meester- -
17 offenser
offenser [offãsee]♦voorbeelden:1 beledigd zijn (over) ⇒ zich beledigd voelen (over), gebelgd zijn (over)v1) beledigen, kwetsen -
18 père
père [per]〈m.〉1 vader♦voorbeelden:Alexandre Dumas père • Alexandre Dumas seniorla Maison du Père • het Paradijsmon petit père • oudje〈 spreekwoord〉 tel père, tel fils • zo vader, zo zoondevenir père • vader wordende père en fils • van vader op zoonen père peinard • op z'n dooie akkertjemon père, révérend Père • eerwaarde, paterle Père Noël • de kerstmanun gros père • een dikzakle père Goriot • de oude Goriot, baas Goriot1. m1) vader2) pater2. pèresm pl -
19 réconciliation
réconciliation [reekõsieljaasjõ]〈v.〉f -
20 saint
saint1 [sẽ],sainte [sẽt]〈m., v.〉1 heilige♦voorbeelden:Saints du dernier jour • Heiligen der Laatste Dagence n'est pas un petit saint • hij is ook geen heiligeprêcher pour son saint • voor eigen parochie prekenne (plus) savoir à quel saint se vouer • ten einde raad zijn→ Dieu————————saint2 [sẽ]1 heilig ⇒ sint, (god)gewijd2 heilig ⇒ godvruchtig, vroom♦voorbeelden:histoire sainte • bijbelse geschiedenisimages saintes • bidprentjestoute la sainte journée • de godganse dagles Lieux Saints • het Heilige Landrendre saint • heiligen1. m (f - sainte) 2. = sainte; saintadj1) heilig2) gewijd3) vroom
См. также в других словарях:
gödəlmə — «Gödəlmək»dən f. is … Azərbaycan dilinin izahlı lüğəti
god — [gɔd US ga:d] n [: Old English;] 1.) God the spirit or ↑being who Christians, Jews, Muslims etc pray to, and who they believe created the universe ▪ Most Americans still believe in God . ▪ Nothing could shake his belief in God . ▪ He thought it… … Dictionary of contemporary English
God — /god/, n., v., godded, godding, interj. n. 1. the one Supreme Being, the creator and ruler of the universe. 2. the Supreme Being considered with reference to a particular attribute: the God of Islam. 3. (l.c.) one of several deities, esp. a male… … Universalium
Göd — is a small town in Pest County, Budapest metropolitan area, Hungary. Infobox Settlement subdivision type = Country subdivision name = HUN timezone=CET utc offset=+1 timezone DST=CEST utc offset DST=+2 pushpin pushpin label position = pushpin map… … Wikipedia
God — (g[o^]d), n. [AS. god; akin to OS. & D. god, OHG. got, G. gott, Icel. gu[eth], go[eth], Sw. & Dan. gud, Goth. gup, prob. orig. a p. p. from a root appearing in Skr. h[=u], p. p. h[=u]ta, to call upon, invoke, implore. [root]30. Cf. {Goodbye},… … The Collaborative International Dictionary of English
God TV — Senderlogo Allgemeine Informationen Empfang: Satellit ( … Deutsch Wikipedia
God — • Links to five articles about the subject Catholic Encyclopedia. Kevin Knight. 2006. God God † … Catholic encyclopedia
God is a DJ — «God Is a DJ» Sencillo de Pink del álbum Try This Publicación 2004 Grabación 2003 Género(s) Dance/Pop … Wikipedia Español
god — O.E. god supreme being, deity; the Christian God; image of a god; godlike person, from P.Gmc. *guthan (Cf. O.S., O.Fris., Du. god, O.H.G. got, Ger. Gott, O.N. guð, Goth. guþ), from PIE *ghut that which is invoked (Cf. O.C.S. zovo to call, Skt.… … Etymology dictionary
GOD TV — is an international media network, broadcasting Christian television programming to approximately 200 nations and territories 24 hours a day, claiming a potential viewership of up to half a billion people. [cite news | title=Live from Jerusalem,… … Wikipedia
God Is a DJ — «God Is a DJ» Сингл Pink из альбома Try This … Википедия