-
1 cream
adj. room--------n. slagroom, room, crème; puik; (kleur)crème--------v. opkloppencream1[ krie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 roomsaus ⇒ roomschotel/soep/gerecht♦voorbeelden:1 clotted cream • dikke/geklonterde room————————cream21 schuimen ⇒ schuim/room vormen♦voorbeelden:2 room/eieren/boter toevoegen aan ⇒ in/met room e.d. bereiden3 inwrijven/smeren 〈 huid〉♦voorbeelden: -
2 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
3 blow
n. klap, slag; windvlaag--------v. blazen; opblazen; waaien; fluiten; laten knallen; ontspruitenblow1[ bloo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wind(vlaag) ⇒ rukwind; storm, stijve/stevige bries2 slag ⇒ klap, mep3 (tegen)slag ⇒ ramp, schok♦voorbeelden:he struck a blow against/for democracy • hij gaf de democratie een fe knauw/hielp de democratie een stap vooruitat/with a (single)/one blow • in één klap/pogingblow by blow account • gedetailleerd verslagwithout (striking) a blow • zonder slag of stoot, zonder geweld————————blow21 (uit)blazen ⇒ fluiten, weerken; (uit)waaien, dwarrelen, wapperen2 hijgen ⇒ blazen, puffen♦voorbeelden:the bugle blows • de hoorn (weer)ktthe whistle blows • het fluitje gaatblow down • neergeblazen worden, omwaaienthe scandal will blow over • het schandaal zal wel overwaaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 blazen (op, door) ⇒ aan/af/op/rond/uit/wegblazen; snuiten 〈 neus〉; doen wapperen, doen dwarrelen3 bespelen ⇒ blazen op, spelen op♦voorbeelden:the door was blown open • de deur waaide openit's blowing (up) a gale/storm • het stormt, het gaat stormenblow glass • glasblazenthe wind blew her hair • de wind woei door haar haarthe wind blew the trees down • de wind blies de bomen om(ver)blow off • wegblazen, doen wegwaaien; afblazen, laten ontsnappen 〈 stoom〉blow over • om(ver)blazen, doen omwaaienthe tank was blown to pieces/glory • de tank werd aan stukken gereten3 blow the whistle • op het fluitje blazen, fluiten4 you blew it • je hebt het verknald/verpest6 blow the cost! • wat kunnen mij de kosten schelen!I'll be blowed if I'll do it • ik verdom het, ze kunnen me de pot opblow it • verdoriewell, I'm blowed • wel heb je me nou!, wat zeg je me daar van!¶ blow abroad • ruchtbaar maken, als gerucht verspreiden -
4 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen -
5 strike
n. staking; aanval; uitvinding; geluk--------v. slaan; aansteken; toeslaan; toeschijnen; schijnen; opkomen bij; treffen; staken; doorhalen; waarmakenstrike1[ strajk] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 staking♦voorbeelden:————————strike21 slaan ⇒ slaan in/met/op/tegen; uithalen; treffen, raken; aanvallen, toeslaan; aanslaan 〈 snaar, noot〉; aan de haak slaan, vangen; munten, geld slaan; aansteken 〈 lucifer〉; botsen (met/op), stoten (op/tegen)3 wortel (doen) schieten ⇒ stekken; (zich) vasthechten (in)4 aanvoelen ⇒ aandoen, lijken5 (op pad/weg) gaan ⇒ beginnen (met)♦voorbeelden:the clock strikes • de klok slaatstruck dumb • met stomheid geslagenthey were struck silent • ze stonden als verstomdstrike through • doorstrepen, schrappenstrike (up)on • treffen, slaan op; stoten op, ontdekken; krijgen, komen op 〈 idee〉strike at • uithalen naar, een slag toedienen 〈 ook figuurlijk〉struck by lightning • door de bliksem getroffenstrike someone off the list • iemand royerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bereiken ⇒ sluiten, halen4 uitkomen op ⇒ tegenkomen, stuiten op5 ontdekken ⇒ vinden, stoten op6 een indruk maken op ⇒ opvallen, lijken♦voorbeelden:strike a bargain with • het op een akkoordje gooien metdid it ever strike you that • heb je er wel eens aan gedacht dat¶ strike terror into someone's heart • iemand met schrik vervullen/de schrik op het lijf jagen -
6 order
'o:də 1. noun1) (a statement (by a person in authority) of what someone must do; a command: He gave me my orders.) ordre, befaling2) (an instruction to supply something: orders from Germany for special gates.) bestilling, ordre3) (something supplied: Your order is nearly ready.) bestilling, ordre4) (a tidy state: The house is in (good) order.) orden5) (a system or method: I must have order in my life.) orden6) (an arrangement (of people, things etc) in space, time etc: in alphabetical order; in order of importance.) orden, (alfabetisk) rekkefølge7) (a peaceful condition: law and order.) orden8) (a written instruction to pay money: a banker's order.) anvisning9) (a group, class, rank or position: This is a list of the various orders of plants; the social order.) klasse, rang, orden10) (a religious society, especially of monks: the Benedictine order.) orden2. verb1) (to tell (someone) to do something (from a position of authority): He ordered me to stand up.) beordre, kommandere, befale2) (to give an instruction to supply: I have ordered some new furniture from the shop; He ordered a steak.) bestille3) (to put in order: Should we order these alphabetically?) ordne•- orderly3. noun1) (a hospital attendant who does routine jobs.) sykepasser; portør2) (a soldier who carries an officer's orders and messages.) ordonnans•- order-form
- in order
- in order that
- in order
- in order to
- made to order
- on order
- order about
- out of order
- a tall orderanordning--------befale--------befaling--------bestilling--------dekret--------klubb--------laug--------orden--------ordne--------ordreIsubst. \/ˈɔːdə\/1) orden, rekkefølge, fast system2) reglement, forskrift3) orden, ordentlighet4) orden, ro5) ( parlamentarisk) dagsorden, forretningsorden6) ordre, befaling, kommando, (dommer)kjennelse (jus)7) ( handel) ordre, bestilling, oppdrag8) ( handel) levering, leveranse9) ( på restaurant) bestilling• waiter, take my order, please!kelner, jeg vil gjerne bestille!10) porsjon• two orders of ice-cream, please11) ( handel eller bank) anvisning, (utbetalings)ordre, (betalings)oppdrag12) ( også religion) (samfunns)klasse, stand, orden (samfunn av munker og nonner)13) ordenstegn, dekorasjon15) ( arkitektur) orden17) slag, art, sort, størrelsesorden18) ( matematikk) grad, orden19) ( militærvesen) formasjon, orden, oppstillingbe on order være bestiltbe under orders to ha ordre om åbe under the orders of være under kommando avbreach of order brudd på dagsordenenby orders (of) eller by the orders(of) etter ordre (fra), på befaling (av)call to order ( parlamentarisk) kalle til orden åpne (et møte) be om roextended order ( militærvesen) spredt ordenget the order of the boot få sparkenin order i orden, i stand i rekkefølge, etter tur• take them in order!på sin plass i henhold til reglementetin order that for at, slik atin order to for å, i den hensikt åin reverse order i omvendt rekkefølgein short order (amer.) umiddelbart, straksinterlocutory order ( jus) prosessledende kjennelsein the right order i riktig rekkefølgein working order i god stand, funksjonsdyktigkeep order holde ordenkeep something\/someone in order holde orden på noe\/noenlaw and order se ➢ lawmajor\/minor orders ( romersk-katolsk) forklaring: høyere\/lavere grader innenfor kirkeobey orders eller be obedient to orders adlyde ordreof a high order ( overført) av høy kvalitet, av høy klasseof\/in the order of i størrelsesordenenon a point of order se ➢ point, 1on the order of (amer.) i størrelsesordenen i stil med, i likhet medopen order ( militærvesen) spredt ordenthe Order of Bishops\/Priests\/Deacons biskopene\/prestene\/diakoneneorder of columns ( arkitektur) søyleordenorder of magnitude størrelsesordenorder of the day dagsordenorder of time tidsrekkefølgeOrder! Order! ( parlamentarisk) ( sagt for å påkalle stillhet når møtet har begynt) møtet er satt!, ro i salen! ( sagt fra salen) til dagsorden!(holy) orders den geistlige stand prestevielseorders in hand innkomne ordrer\/bestillingerout of order ( parlamentarisk) utenfor dagsorden, ikke i henhold til dagsorden• the member is out of order!( om ord eller uttrykk) upassendebrudd på reglementeti ustand i ulage, ikke i formplace an order ( handel) plassere en ordre, bestilleput in order ordne, få orden påread for (holy) orders lese til prest, studere teologiremand order ( jus) fengslingskjennelsereverse the order of things snu opp og ned på forholdeneforklaring: reise seg for å protestere mot reglementeta sense of order ordenssanstake\/enter (holy) orders bli ordinert, bli prest(eviet)tre inn i den geistlige standtake orders ta imot ordrer ta imot bestillingertall order ( hverdagslig) en hard jobb, en ordentlig sjauurimelig krav, drøyt forlangendedet er vel mye forlangt\/det er et urimelig krav(made) to order laget på bestilling skreddersyddIIverb \/ˈɔːdə\/1) beordre, befale, gi ordre om, kommanderehan fikk beskjed om å forlate rommet, han ble beordret ut av rommet2) bestille, rekvirere• what have you ordered for dinner?3) ( medisin) ordinere, foreskrive4) ( jus) dømme5) ordne, innretteorder a player off (the field) ( sport) utvise en spiller (fra banen)order arms! se ➢ armsbe ordered to pay bli forpliktet til å betaleorder somebody about ( overført) kommandere noen, sende noen hit og dit, beordre noen hit og dit, herse med noen -
7 single
'siŋɡl 1. adjective1) (one only: The spider hung on a single thread.) enkelt, eneste2) (for one person only: a single bed/mattress.) enkelt(-)3) (unmarried: a single person.) ugift4) (for or in one direction only: a single ticket/journey/fare.) enveis-2. noun1) (a gramophone record with only one tune or song on each side: This group have just brought out a new single.) singleplate2) (a one-way ticket.) enveisbillett•- singles
- singly
- single-breasted
- single-decker
- single-handed
- single parent
- single outenkelt--------enkeltvis--------ugiftIsubst. \/ˈsɪŋɡl\/1) forklaring: en enkelt ting el. person2) ( musikk) singel, 45-plate3) ( britisk) enkeltbillett, enveisbillett4) enkeltrom, enkeltbestilling5) ( cricket) slag som teller ett poeng6) ( baseball) forklaring: slag som slagmannen når første base på7) ( golf) twosome (kamp der to stykker spiller mot hverandre)8) ( rosport) enmannsbåt, singlesculler9) (amer., hverdagslig) endollarseddel11) (amer. hverdagslig) enmannsforestilling, soloopptreden12) (amer. hverdagslig) soloartist, stjerne13) forklaring: drink bestående av en alkoholenhetmen's singles ( tennis) herresinglesingles and pairs alene eller parviswomen's singles ( tennis) damesingleIIverb \/ˈsɪŋɡl\/( hagestell) tynne ut, utknoppesingle out velge ut, peke ut skille ut fremheveIIIadj. \/ˈsɪŋɡl\/1) (en) eneste, enkelt• one single tulip, pleaseen enkelt tulipan, takk2) ( foranstilt) enkelt-• I would like a single room, pleasejeg vil gjerne ha et enkeltrom, takk3) ( gammeldags) ensom, alene4) ugift, enslig, alene-, singel5) enkel, udelt, enhetlig6) (britisk, foranstilt) enveis-, enkelt-• I'd like a single ticket to Newcastle, pleasejeg vil gjerne ha en enkeltbillett til Newcastle, takk7) ( gammeldags) ærlig, oppriktig8) ( om drink) enkel (bestående av en alkoholenhet) -
8 slam
slæm 1. past tense, past participle - slammed; verb1) (to shut with violence usually making a loud noise: The door suddenly slammed (shut); He slammed the door in my face.) smelle, slå/slenge igjen2) (to strike against something violently especially with a loud noise: The car slammed into the wall.) smelle2. noun((the noise made by) an act of closing violently and noisily: The door closed with a slam.) smell, slagsmellIsubst. \/slæm\/1) smell2) slag, smekk3) voldsom kritikkthe slam (amer., hverdagslig) fengselIIsubst. \/slæm\/( bridge) slemgrand slam storeslemlittle slam lilleslemIIIverb \/slæm\/1) smelle (igjen), slenge (igjen), smekke (igjen)2) forklaring: gjøre noe brått (og hardt)3) slå løs på, slå til4) ( slang) skjelle ut, kritisereslam down smelle igjen, slå igjenslam into smelle inn islam the door smelle i dørene, ikke gå stille i dørene (overført)slam the door on someone smelle døren igjen etter noen smelle igjen døren for nesen på noenslam to slå igjenIVadv. \/slæm\/med et smell -
9 thick
Ɵik 1. adjective1) (having a relatively large distance between opposite sides; not thin: a thick book; thick walls; thick glass.) tykk2) (having a certain distance between opposite sides: It's two inches thick; a two-inch-thick pane of glass.) tykk3) ((of liquids, mixtures etc) containing solid matter; not flowing (easily) when poured: thick soup.) tykk4) (made of many single units placed very close together; dense: a thick forest; thick hair.) tett, tykk5) (difficult to see through: thick fog.) tett, tykk6) (full of, covered with etc: The room was thick with dust; The air was thick with smoke.) tett med, fylt av7) (stupid: Don't be so thick!) dum, teit2. noun(the thickest, most crowded or active part: in the thick of the forest; in the thick of the fight.) midt i det tykkeste; tykke skogen; kampens hete- thickly- thickness
- thicken
- thick-skinned
- thick and fast
- through thick and thintett--------tykk--------uklarIsubst. \/θɪk\/1) den tykke, det tykke2) ( hverdagslig) kjøtthuecome right into the very thick of it eller come right into the very thick of things havne midt i begivenhetenes sentrumin the thick of the crowd midt i trengselen, der trengselen er som størstin the thick of the fight eller in the thick of the battle midt (oppe) i striden, i kampens hetestick together through thick and thin holde sammen i tykt og tyntstick to somebody through thick and thin følge noen gjennom tykt og tyntthrough thick and thin gjennom tykt og tyntIIadj. \/θɪk\/1) tykk, grov2) (om f.eks. skog eller tåke) tett, tettpakket3) tykk, fyldig4) tallrik, hyppig forekommende5) ( om væske) tykk, tyktflytende, jevn6) ( om væske) grumset, uklar7) ( om luft) tett, tykk, tung8) tåket9) ( om stemme) grøtet, tykk, snøvlet, utydelig12) ( hverdagslig) tykkskallet, dum, treg13) ( hverdagslig) på god fot, uatskillelige14) ( hverdagslig) mye, drøythave a thick head være tykk i hodet være tung i hodetbe thick as thieves henge sammen som erterisbe thick as two short planks være dum som et brødthick with ( også overført) tykk av, full av, fylt medmed et tykt lag av( hverdagslig) god venn med, bestevenn medthis is a bit (too) thick! eller that is a bit (too) thick! nå går det for langt!, det er det verste!, det er i drøyeste laget!IIIadv. \/θɪk\/1) tykt2) tett, rikelig, fyldiglay it on thick ( overført) smøre tykt på, overdrivethick (and fast) tett i tett, tett etter hverandre, tett på hverandre, slag i slag -
10 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert -
11 fit
I 1. fit adjective1) (in good health: I am feeling very fit.) i fin form, sprek, sunn og frisk2) (suitable; correct for a particular purpose or person: a dinner fit for a king.) passende, egnet, skikket2. noun(the right size or shape for a particular person, purpose etc: Your dress is a very good fit.) riktig størrelse og passform3. verbpast tense, past participle fitted -)1) (to be the right size or shape (for someone or something): The coat fits (you) very well.) passe, sitte godt2) (to be suitable for: Her speech fitted the occasion.) passe til3) (to put (something) in position: You must fit a new lock on the door.) tilpasse, legge, felle inn4) (to supply with; to equip with: She fitted the cupboard with shelves.) utstyre, forsyne•- fitness- fitter
- fitting 4. noun1) (something, eg a piece of furniture, which is fixed, especially in a house etc: kitchen fittings.) (fastmontert) tilbehør, beslag2) (the trying-on of a dress etc and altering to make it fit: I am having a fitting for my wedding-dress tomorrow.) prøve, tilpasning•- fit in- fit out
- see/think fit II fit noun1) (a sudden attack of illness, especially epilepsy: She suffers from fits.) anfall2) (something which happens as suddenly as this: a fit of laughter/coughing.) anfall, plutselig innfall•anfall--------høvelig--------passendeIsubst. \/fɪt\/1) ( medisin) anfall, tilfelle (epileptisk anfall e.l.)2) ( hverdagslig) utbrudd, anfallraserianfall\/raseriutbruddlatteranfall\/latterutbrudd3) nykke, innfall4) passformdisse klærne har bra passform \/ disse klærne sitter brasitte godt \/ være trang5) pasning, tilpasning6) ( gammeldags) sang (del av dikt)7) ( maskinfag) passingby fits and starts rykkvis, uregelmessig, i rykk og nappdrunken fit sterk beruselsei fylla\/i beruselsefainting fit besvimelsesanfallfall down in a fit falle om i krampefit of apoplexy slag, slaganfallgive somebody fits slå noen sønder og sammenhave a fit bli fra segin fits ( hverdagslig) med ukontrollert lattermake a tight fit slutte tett (inntil)throw a fit få et anfall, få en raptusII1) ( om klær) passe, sitte• how does it fit me?2) passe, passe til, passe i3) gjøre passende, gjøre skikket, forberede, kvalifisere4) tilpasse, avpasse, svare til5) sette sammen, montere, sette inn, sette opp6) prøve7) utstyre, utruste8) finne plass til, finne rom for9) tilsvare, være i harmoni medfit for ta mål avfit in arrangere, få til passe til, passe inn, passe inn ifit into passe i, passe inn ifit in with stemme overens med, harmonere med, passe sammen medfit out utstyre, utruste, skaffe innrede, møblerefit the bill passe, være egnet fylle behovetfit to tilpasse etterfit to perfection sitte perfektfit up innrede, møblereutruste, utstyre, skaffe sette sammen, monterefabrikkere en falsk anklage motIIIadj.1) passende, skikket2) verd, som fortjener, kvalifisert3) ferdig, klar, nær ved (hverdagslig)4) i god form, pigg, friskbe fit for passe for, duge tilfit for fight klar til strid uten større skaderfit for service våpenførfit for work arbeidsførfit to be tied rasendefit to eat spiseligfit to live in beboeligkeep fit holde seg i formsurvival of the fittest de sterkeste\/best skikkede overleverthink\/see fit to anse\/finne passende å -
12 do
n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog--------v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houdendo1[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉♦voorbeelden:→ fair fair/————————do21 doen ⇒ handelen, zich gedragen4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan♦voorbeelden:1 don't! • niet doen!, schei uit!he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigerenshe was hard done by • zij was oneerlijk behandelddo well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelendo as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander nietdo as you please • doe wat je wilt2 how do you do • aangenaam, hoe maakt u hetbusiness is doing well • de zaken gaan goedhe is doing well • het gaat goed met hemdo well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kanswhat's doing in London? • wat is er in Londen te doen?4 have done! • schei uit!Jack had done with eating • Jack was klaar met etenhave done with it • er de brui aan gegeven hebbenthe dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaanit doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te makenit doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggennothing doing • het haalt niets uitthat will do! • en nou is 't uit!it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goedJoan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruikenthat coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienenthat will do for me • dat is wel genoeg voor mijdo well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van ietshe can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodigthey'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebbenI can't do without music • ik kan niet zonder muziek〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmakenhow does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruikenit's got nothing to do with you • jij staat erbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉3 maken ⇒ doen ontstaan/worden4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken11 handelen in ⇒ verkopen, hebben♦voorbeelden:do one's best • zijn best doendo business with • zaken doen metdo a concert • een concert gevendo a dance • een dans uitvoerendo exams • examens afleggen/doendo hard work • hard werkendo some skiing • een beetje skiënhe did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergaderingif you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nuit isn't done • zoiets doet men nietit does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kickthat embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extrawhat can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?well done! • goed zo!, knap gedaan!2 I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doendo a degree • studeren voor een (universitaire) graaddo one's duty • zijn plicht doendo one's face • zijn gezicht/zich opmakendo psychology • psychologie studerenthey did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingerichtdo his service • in dienst zijnhave one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelendo the windows • de ramen lappendo out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimendo a room over • de kamer weer eens opknappendo up the kitchen • de keuken opknappendo up (in) a parcel • een pakje maken (van)do a house up • een huis renoveren/restaurerenshe did her hair up • ze stak haar haar opdo oneself up • zich opmaken, zich opdoffendo an omelette • een omelet bakkendo a story • een verhaal schrijvendo a translation • een vertaling makendo wonders • wonderen verrichtendo someone a favour • iemand een dienst bewijzenit does me good • het doet me goed〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!it does one no harm • het kan geen kwaadthe girls were really done • de meisjes waren bekafdone in • bekaf, afgepeigerdget done with something • iets afmakenthe potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaarhow do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?he did the villain • hij speelde de schurkenrol8 do 50 mph. • 80 km/uur rijden9 do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagendo someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzettendo a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig makenwe do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijtdo a place over • een woning plunderen¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppenthat does it! • dat doet de deur dicht!I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknaldthat does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bija boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt eiwhat are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?they did not know what to do with themselves • ze verveelden zichif you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!do someone/something down • iemand/iets kleinerendo someone down • iemand beduvelen/belazerenover and done with • voltooid verleden tijddo up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoenwould you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doenIII 〈 hulpwerkwoord〉1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉♦voorbeelden:1 do you know him? • ken je hem?I don't know him • ik ken hem niet2 he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ookI treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slechthe worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwenI do love you • ik hou echt van jedo come in! • kom toch binnen! -
13 burst
past tense, past participle; see burstIsubst. \/bɜːst\/1) revne, brudd, lekkasje2) eksplosjon, salve, sprengning3) utbrudd, anfall4) ( om vær) skyll, byge, skrallat a burst i ett slagII1) briste, ryke, (få til å) revne, sprekke, sprenge(s), eksplodere2) styrte, fare, brase, buse, komme styrtende3) smelleburst a tyre punktere et dekk, få et dekk punktertburst in styrte inn, brase\/buse inn avbryte, (plutselig) falle innburst into bryte ut i, plutselig begynne åhesten satte plutselig i\/til å galoppere briste iburst into flames ta fyrburst in (up)on somebody komme overraskende\/plutselig på noenburst in (up)on a conversation avbryte en samtale, blande seg inn i en samtaleburst open sprenge i stykker, bryte opp, fly oppburst out styrte ut, bryte frem, bryte ut briste i -
14 class
1. plural - classes; noun1) (a group of people or things that are alike in some way: The dog won first prize in its class in the dog show.) klasse, art, slag2) ((the system according to which people belong to) one of a number of economic/social groups: the upper class; the middle class; the working class; ( also adjective) the class system.) klasse3) (a grade or rank (of merit): musicians of a high class.) kvalitets-, førsteklasses4) (a number of students or scholars taught together: John and I are in the same class.) klasse5) (a school lesson or college lecture etc: a French class.) time, forelesning6) ((American) a course or series of lectures, often leading to an examination.) kurs, -undervisning2. verb(to regard as being of a certain type: He classes all women as stupid.) klassifisere, sette i bås- class-roomklasseIsubst. \/klaːs\/1) klasse (i samfunnet), klassevesen, kastevesen2) gruppe, kategori, klasse, art, sort3) ( skolevesen) klasse, leksjon, (skole)time, kurs4) klasse, kvalitet, førsteklasses (foranstilt), av klasse5) (amer.) årgang, årskull, årsklasse1993-kullet \/ avgangskullet fra 1993• he is a Harvard man, class of 93be in class (amer., om lærer) ha time, undervisebe in the same class være av samme klassecut class skulkein a class by itself i en klasse for segin class i timen, under leksjonentake a class ( om lærer) ha en klasse, ha time, undervise ( universitet) ta «honours degree», forklaring: ta B.A.-eksamenthe unpropertied classes de eiendomsløse klassene, de ubemidledeup in class ( hverdagslig) av fullgod kvalitetIIverb \/klaːs\/1) sette i klasse, innordne, klassifisere2) regnesclass among regne (med) blant, regne tilclass as regnes somclass with sette i klasse med, likestille med -
15 flip
flip 1. past tense, past participle - flipped; verb1) (to throw (something) in the air (so that it turns): They flipped a coin to see which side it landed on.) kaste, knipse, slå2) ((sometimes with over) to turn over quickly: She flipped over the pages of the book.) bla gjennom2. noun(an act of flipping.) knips, kollbøtteknipsIsubst. \/flɪp\/1) knips, dask, snert, (lett) slag2) rykk3) ( hverdagslig) kort flytur4) volt, kollbøtte, salto(mortale)5) ( slang) raptus, ri, flipp, rusopplevelsedo someone a flip gjøre noen en tjenesteIIsubst. \/flɪp\/flip (en slags varm, alkoholholdig drikk, ofte med rå eggeplomme), eggedramIIIverb \/flɪp\/1) knipse, slå• will you flip the ash off your cigarette, please?2) daske til, knipse til3) smekke4) vifte, slå med, smelle med5) kaste6) (amer., slang) bli forelsket7) snu, vende8) sprette, hoppe9) ( hverdagslig) fly, ta en flytur10) (amer., slang) få til å le11) (amer., slang) holde på å le seg ihjel• when I saw him dance, I nearly flippedda jeg så ham danse, holdt jeg nesten på å le meg i hjelflip (out) bli rasende, gå i taket, få anfall flippe utflip (over) snu, vendeflip (up) slå mynt og krone, kaste mynt og kroneflip a coin se ➢ coinflip at klaske tilflip one's lid se ➢ lidflip one's top se ➢ top, 1flip one's wig se ➢ wig, 1flip something off slå noe avflip something open dra noe nedflip through bla fort igjennomIVadj. \/flɪp\/1) ( slang) nesevis, frekk, nebbete2) rappkjeftet3) bakside-Vinterj. \/flɪp\/søren (også) -
16 pack
pæk 1. noun1) (things tied up together or put in a container, especially to be carried on one's back: He carried his luggage in a pack on his back.) bylt, (rygg)sekk, kløv2) (a set of (fifty-two) playing-cards: a pack of cards.) kortstokk3) (a number or group of certain animals: a pack of wolves / a wolf-pack.) flokk, koppel4) (a packet: a pack of cigarettes.) pakke, pakning2. verb1) (to put (clothes etc) into a bag, suitcase or trunk for a journey: I've packed all I need and I'm ready to go.) pakke2) (to come together in large numbers in a small space: They packed into the hall to hear his speech.) stue sammen•- packing- packing-case
- packed out
- packed
- pack off
- pack upbande--------flokk--------gjeng--------masse--------mengde--------oppakning--------pakkeIsubst. \/pæk\/1) bylt, balle, bør2) ( militærvesen, forkortelse for backpack)oppakning, pakksekk, ryggsekk3) pakke, eske4) flokk, bande, gjeng, samling5) kortstokk, stokk6) kobbel, horde, flokk, sverm, skokk, stim7) ( i rugby) angrepsrekke8) ( på pakkdyr) kløv9) pakkis (tett sammenstuet drivis)11) ( i skjønnhetspleie, forkortelse for face pack) maske12) produksjon(smengde)light pack stridspakninga pack of cards kortstokka pack of hounds et hundekobbelrun with the pack ( overført) følge strømmen, følge massenethe whole pack hele pakkaIIverb \/pæk\/1) pakke2) bunte (sammen), emballere, pakke, legge ned, hermetisere (om mat)3) kunne pakkes4) stue seg sammen, stimle sammen (om mennesker), pakke seg (sammen) (om is, sne e.l.)5) proppe, stappe, stue (sammen)6) ( om tid) presse inn, klemme inn7) dra (sin vei), reise8) ( teknikk) tette, fylle igjen, pakke, dikke (tette eller klinke skjøt)9) forsende, pakke, laste, legge kløv på (om pakkdyr)10) ( hverdagslig) bære på, gå rundt med (til daglig)pack a gun ( hverdagslig) bære våpen, gå med skytevåpenpack a punch ( boksing e.l.) slå et slag( hverdagslig) gå og dra(sse) påpack away pakke ned, pakke bort ( hverdagslig) sette til livs, stappe i segpack in something ( hverdagslig) slutte med noegi opp noe, kutte ut noepack into stue seg sammen ipack it in\/up! hold opp!, hold opp med det der!, klapp igjen!pack off ( med utropstegn) pell deg av gårde!, stikk!• pack yourself off!sende av stedpack on sail ( sjøfart) sette seilpack up ( hverdagslig) pakke sammenpakke kofferten (sin), pakke sakene (sine) reise, dra (sin vei), stikke av ( om motor e.l.) pakke sammen, svikte( medisin) sviktesend somebody packing sette noen på porten, kaste noen ut, sparke noen slå opp med noen, gi noen kurven, sette noen på båten ( om sport) utvise, ta av banenIIIverb \/pæk\/1) ( om jury e.l.) sette sammen på en partisk måte, besette med egne folk, velge partiske medlemmer til2) ( kortspill) fikse (manipulere sammensetningen av\/rekkefølgen på kortene)• he's packed the cards!3) ( gammeldags) smi renker, lage intriger -
17 round
1. adjective1) (shaped like a circle or globe: a round hole; a round stone; This plate isn't quite round.) rund2) (rather fat; plump: a round face.) lubben, rund2. adverb1) (in the opposite direction: He turned round.) rundt2) (in a circle: They all stood round and listened; A wheel goes round; All (the) year round.) i ring/krets, rundt3) (from one person to another: They passed the letter round; The news went round.) fra den ene til den andre, rundt4) (from place to place: We drove round for a while.) omkring, rundt5) (in circumference: The tree measured two metres round.) i omkrets6) (to a particular place, usually a person's home: Are you coming round (to our house) tonight?) bortom, innom3. preposition1) (on all sides of: There was a wall round the garden; He looked round the room.) rundt, om(kring)2) (passing all sides of (and returning to the starting-place): They ran round the tree.) omkring3) (changing direction at: He came round the corner.) rundt4) (in or to all parts of: The news spread all round the town.) omkring i4. noun1) (a complete circuit: a round of drinks (= one for everyone present); a round of golf.) runde, omgang2) (a regular journey one takes to do one's work: a postman's round.) runde, rute3) (a burst of cheering, shooting etc: They gave him a round of applause; The soldier fired several rounds.) klappsalve; runde, salve4) (a single bullet, shell etc: five hundred rounds of ammunition.) skudd5) (a stage in a competition etc: The winners of the first round will go through to the next.) omgang, runde, spill6) (a type of song sung by several singers singing the same tune starting in succession.) kanon5. verb(to go round: The car rounded the corner.) runde, dreie (seg)- rounded- roundly
- roundness
- rounds
- all-round
- all-rounder
- roundabout 6. adjective(not direct: a roundabout route.) indirekte, ad omveier- round-shouldered
- round trip
- all round
- round about
- round off
- round on
- round upavrunde--------hel--------krets--------periode--------rund--------sirkelrundIsubst. \/raʊnd\/1) sirkel, runding, ring2) runde, omgang, serie, inspeksjonsrunde, budrunde, tur, rekke, rode, rundtur3) ( kortspill) runde, kule, slag, parti4) kretsløp5) rutine, gjøremål6) servering, runde• who's buying the next round?hvem spanderer\/kjøper neste runde?7) skudd, patron8) skuddsalve9) ( britisk) brødskive12) ( gammeldags) runddans, ringdansdo a newspaper round gå med avisenthe doctor's round of visits visittrundego the round (of) ( overført) sirkulere i, gå på rundgang bli viden kjentgo the rounds ta runden, gå på inspeksjonsrunde ( også overført) gå på rundgang, sirkulere bli viden kjentherjein all the round ( også overført) sett fra alle vinkler, belyst fra alle sider, helhetlig ( teater) med amfiscenein all the round of Nature overalt i naturenmake one's rounds eller make the round of the wards gå runden (på sykehus), gå på visittround of ammunition ( militærvesen) skuddsalve skudd, patrona round of applause applaus, bifalla round of butter en smørklatta round of cheers hurraropround of negotiations\/talks forhandlingsrunde diskusjonsrundestipulated round ( golf) fastsatt rundevisiting rounds ( militærvesen) visittrundeIIverb \/raʊnd\/1) gjøre rund, avrunde2) runde, gå rundt, svinge rundt, passere3) ( fonetikk) labialisere, runde, uttale med lepperunding4) avrunde, avslutte, fullføre5) bli fyldigere, legge på seg6) dreie, snu, vende seg rundtround down ( om penger) runde ned, avrunde nedoverround in hale innround off avslutte, runde av med( om tall) avrunde slipe, runde av, pusse avround on\/upon someone skjelle ut noen, kaste seg over noen sladre på vende seg mot ( om dyr) overfalleround out bli fyldigere, legge på seg, bli rundutfylle, gjøre fullstendig, komplettere, utdyperound up ( om penger) runde opp gjøre et sammendrag, sammenfatte samle sammen, sammenkalle, mobilisere, få tak i( om dyr) drive innomringe, sirkle innpolitiet sirklet inn medlemmene av en gambler-ring pågripe, arrestereIIIadj. \/raʊnd\/1) ( om fasong) rund, sirkelformet, kuleformet2) ( om kroppsfasong) rund, fyldig, trinn3) ( også overført) avrundet, rund, omtrentlig4) hel, full5) oppriktig, ærlig, åpen, rett frem6) ( spesielt om penger) rikelig, rund, betydelig, stor7) ( om stemme) rund, klangfull, velklingende8) ( fonetikk) rund, rundet, labialisertbe round with a person være oppriktig mot noena good round (sum) en god slump pengerin round figures eller in round numbers rundt regnet, i runde summerround arch rundbueround oaths en saftig ed, kraftuttrykkround tour rundturscold a person in good round terms skjelle noen ut etter noterIVadv. \/raʊnd\/1) i området, i nærheten, rundt omkring2) rundt, i ring3) rundt, omkring• Emily, would you please show Colin round?Emily, kan ikke du være så snill å vise Colin rundt• don't turn round!4) rundt, utenom5) her, hit, innom, på besøk• how long are you round for?6) ( også round about) omtrent, rundt, omkring• ok, I'll see you round (about) lunchtimeall round overalt, på alle steder fra alle kanter, fra alle synsvinkleri det store og heleask somebody round be noen stikke innom, be noen hjem til seg(the) clock round døgnet rundtgather round samle seg, stimle sammen, komme nærmere, samles i en ringgo a long way round ta en lang omveigo round by ta omveien om, legge veien omorder the car round få bilen kjørt fremround about rundt (omkring), i nærheten, i områdetround here her omkring, i nærheten, på disse trakter, i dette området, i dette strøkethan er ikke herfra \/ han er ikke fra dette strøketround the clock hele døgnet, døgnet rundtturn round snu seg (rundt), endre kurs se seg til tilbakeVprep. \/raʊnd\/omkring, rundt, omround the clock døgnet rundt, hele døgnet -
18 straight
streit 1. adjective1) (not bent or curved: a straight line; straight (= not curly) hair; That line is not straight.) rett, bein, glatt2) ((of a person, his behaviour etc) honest, frank and direct: Give me a straight answer!) hederlig; oppriktig, åpenhjertig, rett ut3) (properly or levelly positioned: Your tie isn't straight.) ordentlig, skikkelig4) (correct and tidy: I'll never get this house straight!; Now let's get the facts straight!) i orden/stand, rett5) ((of drinks) not mixed: a straight gin.) rein, bar6) ((of a face, expression etc) not smiling or laughing: You should keep a straight face while you tell a joke.) som holder masken7) ((of an actor) playing normal characters, or (of a play) of the ordinary type - not a musical or variety show.) karakter-2. adverb1) (in a straight, not curved, line; directly: His route went straight across the desert; She can't steer straight; Keep straight on.) rett, beint2) (immediately, without any delay: He went straight home after the meeting.) rett, direkte3) (honestly or fairly: You're not playing (= behaving) straight.) fair, ærlig3. noun(the straight part of something, eg of a racecourse: He's in the final straight.)- straightness
- straightforward
- straightforwardly
- straightforwardness
- straight talking
- go straight
- straight away
- straighten out/up
- a straight fight
- straight offlike--------rank--------rett--------strakIsubst. \/streɪt\/1) rett linje2) rett vei(strekning)3) ( sport) langside, oppløpsside4) ( sport eller kortspill) serie, rekke5) ( i poker) straight6) ( hverdagslig) heteroseksuell, heterofil7) ( hverdagslig) konvensjonell personbe on the straight (and narrow) føre et hederlig liv, skikke segbe out of the straight være kroket, være skjev, sitte skjevtkeep to the straight and narrow (hverdagslig, overført) holde seg på den smale veion the straight rett, i rett linjeIIadj. \/streɪt\/1) rett, ben• is my hat on straight?2) rank, rett, stram3) direkte, rett4) på rad, etter hverandre5) i orden6) oppriktig, ærlig, åpenhjertig7) ærlig, hederlig, ordentlig, skikkelig, rettskaffen8) ( hverdagslig) pålitelig, tilforlatelig9) ( om alkoholholdig drink) ublandet, bar, ren10) (amer. skolevesen, om karakterer) blank, ren, strak11) (amer.) rendyrket, helhjertet, tro(fast)14) ( hverdagslig) borgerlig, konvensjonell15) ( hverdagslig) heterofil, heteroseksuell16) ( hverdagslig) som ikke bruker narkotika, dopfrias straight as an arrow snorrettget something straight få noe klart for seg, klargjøre en situasjon• now get this straight!get\/put\/make\/set straight ( overført) få orden på, ordne opp ibringe i orden, få orden på, rydde, gjøre i stand, ordnehave a straight word\/talk with someone si noen et alvorsordI'll put you straight! jeg skal lære deg!keep someone straight se til at noen skikker seg vel, holde orden på noenkeep straight føre et hederlig liv, skikke seg ( også) holde seg på matta, ikke skeie utkeep to the straight and narrow (path) ( overført) holde seg på den smale veimake\/put\/set everything\/matters straight ordne opp i alt, legge alt til retteput straight rette på, henge retta straight tip et stalltipsIIIadv. \/streɪt\/1) rakt, rett, bent2) rett, riktig, korrekt3) logisk, klart4) direkte, rett, rake veien5) straks, umiddelbart, øyeblikkelig6) ( overført) hederlig, ærlig, ordentlig, skikkelig7) (amer.) uten omsvøp, rett frem, direkte8) (amer.) (netto) per stykkstraight across tvers overstraight away med det samme, med en gang, umiddelbart, øyeblikkelig tvertstraight from the shoulder (gammeldags, om slag) raskt og godt slått ( overført) direkte, uten omsvøp, rett fra levrastraight off med en gang, øyeblikkelig uten forberedelser, på strak arm, på stående fot, i fartenuten videre, uten omsvøpstraight on rett fremstraight (out) direkte, rett ut, rett på sak, uten omsvøpstraight through tvers igjennom i ett strekk -
19 stretch
stre 1. verb1) (to make or become longer or wider especially by pulling or by being pulled: She stretched the piece of elastic to its fullest extent; His scarf was so long that it could stretch right across the room; This material stretches; The dog yawned and stretched (itself); He stretched (his arm/hand) up as far as he could, but still could not reach the shelf; Ask someone to pass you the jam instead of stretching across the table for it.) strekke (seg), rekke ut (armen)2) ((of land etc) to extend: The plain stretched ahead of them for miles.) strekke seg2. noun1) (an act of stretching or state of being stretched: He got out of bed and had a good stretch.) strekk2) (a continuous extent, of eg a type of country, or of time: a pretty stretch of country; a stretch of bad road; a stretch of twenty years.) strekning; tidsrom, periode•- stretchy
- at a stretch
- be at full stretch
- stretch one's legs
- stretch outstrekke--------strekning--------tøyeIsubst. \/stretʃ\/1) strekk(ing), tøying, det å strekke seg2) strekking, spenning, stramming3) elastisitet, tøyelighet4) strekning, trakt, område5) periode, tidsrom, tid6) avsnitt, stykke7) overskridelse8) ( sjøfart) slag9) (spesielt amer., veddeløpsbane) oppløpat a stretch i ett strekk, i ett kjør i nødsfall, til nødat full stretch fullt utstraktby a stretch of language med en viss overdrivelseby a stretch of the imagination hvis man tar fantasien til hjelpbe in the (home) stretch (amer., hverdagslig) være på oppløpssiden, være i sluttfasen (av en prosess)• we're certainly in the home stretch, only three more days to go and we're donevi er absolutt på oppløpssiden, bare tre dager til og så er vi ferdigenot by any stretch of the imagination ikke i sin villeste fantasion the stretch i helspennstretch of power maktmisbrukIIverb \/stretʃ\/1) strekke, spenne, stramme2) strekke på, tøye (ut), strekke ut3) ( overført) tøye, overskride4) ( overført) overdrive, utvide5) drøye, trekke ut, forlenge, få til å vare lenger6) ( medisin) forstrekke7) strekke seg, bre seg ut8) ( om tøy) vide seg ut, gi (etter)9) kunne strekkes, la seg strekke, tøyes10) få til å strekke til, drøyebe stretched out ligge rett utstretch (away) strekke segstretch a point gjøre et unntak, avvike fra prinsippene, se gjennom fingrene med ta for hardt i, gå for langt, overdrivestretch a point in someone's favour eller stretch one's principles in someone's favour gjøre et (spesielt) unntak for noenstretch for something strekke seg etter noestretch forth\/forward strekke fremstretch oneself strekke på seg ( også be fully stretched) anstrenge seg til det ytterstestretch oneself out strekke seg ut (så lang en er)stretch one's legs strekke på bena røre på segstretch on the rack legge på strekkbenken ( overført) holde på pinebenkenstretch out strekke ut, rekke ut, rekke frem strekke segstretch out for strekke ut etterstretch someone (on the ground) slå ned noen, slå noen i bakken -
20 tip
I 1. tip noun(the small or thin end, point or top of something: the tips of my fingers.) tupp, spiss2. verb(to put, or form, a tip on: The spear was tipped with an iron point.) forsyne med spiss- tipped- tip-top
- be on the tip of one's tongue II 1. tip past tense, past participle - tipped; verb1) (to (make something) slant: The boat tipped to one side.)2) (to empty (something) from a container, or remove (something) from a surface, with this kind of motion: He tipped the water out of the bucket.)3) (to dump (rubbish): People have been tipping their rubbish in this field.)2. noun(a place where rubbish is thrown: a refuse/rubbish tip.) søppelplass- tip overIII 1. tip noun(a gift of money given to a waiter etc, for personal service: I gave him a generous tip.) tips, drikkepenger2. verb(to give such a gift to.) gi tips/drikkepengerIV tip noun(a piece of useful information; a hint: He gave me some good tips on/about gardening.) råd, vink, tips- tip offavfallsplass--------spiss--------tipp--------topp--------toppunktIsubst. \/tɪp\/1) spiss, tipp, tupp, tå, topp, ende2) holk, hylse3) brodd, pigg, odd4) ( på sigarett) munnstykke, tipp, filter5) tåhette, tåbeskytter, tåbeslag6) hælbeslag, hæljern7) ( på tebusk) bladknoppbe something to the tips of one's fingers være noe til fingerspissenefrom tip to toe fra topp til tåhave something at the tip of one's tongue eller have something on the tip of one's tongue ( overført) ha noe på tungenknow something at the tip of one's fingers kunne noe på fingreneIIsubst. \/tɪp\/1) ( britisk) (søppel)fylling, tipp, tømmeplass2) tipping, bikking, vipping, velting3) tippevognrampe4) ( hverdagslig) skittent sted, rotete sted• his room is an absolute tip!IIIsubst. \/tɪp\/1) drikkepenger, driks• no tips!2) ( hverdagslig) hint, råd, vink, tips• take my tip!3) (spes. sport) tipp, tips4) lett slag, lett rapp, prikkinga straight tip et sikkert tips, en pålitelig opplysning en åpenlys advarsela tip from the horse's mouth et stalltipsIVverb \/tɪp\/1) forsyne med spiss, pryde med spiss, sette spiss på, sette tupp på, beslå, sko2) ( om solen) belyse toppen på (et fjell e.l.)3) ( om fyrstikk) dyppe i sats4) ( bokinnbinding) klebe innsidene ble klebet inn, én etter én5) ( hagebruk) knipe av utløpereVverb \/tɪp\/1) vippe, tippe, bikke2) ( om båt) legge seg over, krenge3) velte over ende, tippe over ende4) helle (ut), hvelve ut (av), tippe (ut), tømme (ut)5) laste (ut) av, lesse av, lossetip one's hand (amer., hverdagslig) (komme til å) avsløre sine hensiktertip one's hat lette på hatten, hilsetip out helle (ut), hvelve ut (av), tippe (ut), tømme (ut)tip over velte over ende, tippe over ende, kantretip the balance eller tip the scales være tungen på vektskålen, være den avgjørende faktor, være utslagsgivendetip up vippe opp, slå oppvelte, vippe over endeVIverb \/tɪp\/1) banke lett, klappe, prikke, røre ved, streife ved, sneie2) ( hverdagslig) gi, rekke• tip me your hand!3) ( hverdagslig) gi drikkepenger, tipse4) ( hverdagslig) tippe, gjette, anslå5) ( hverdagslig) gi et vink, tipse, varsku, advare, varsletip someone off ( hverdagslig) advare noen (i forveien), gi noen et hint\/vink, tipse noentip someone the wink (britisk, hverdagslig) gi noen privat informasjon
- 1
- 2
См. также в других словарях:
metallurgy — metallurgic, metallurgical, adj. metallurgically, adv. metallurgist /met l err jist/ or, esp. Brit., /meuh tal euhr jist/, n. /met l err jee/ or, esp. Brit., /meuh tal euhr jee/, n. 1. the technique or science of working or heating metals so as… … Universalium
steel — steellike, adj. /steel/, n. 1. any of various modified forms of iron, artificially produced, having a carbon content less than that of pig iron and more than that of wrought iron, and having qualities of hardness, elasticity, and strength varying … Universalium
Flux (metallurgy) — Rosin used as flux for soldering A flux pen used f … Wikipedia
Abrasive blasting — Sandblasting a stone wall Diesel powered compressor used as an air supply for sandblasting … Wikipedia
Corium (nuclear reactor) — LFCM redirects here. For the airport, see List of airports by ICAO code: L. The Three Mile Island reactor 2 after the meltdown. Corium, also called fuel containing material (FCM) or lava like fuel containing material (LFCM), is a lava like molten … Wikipedia
Maury Island incident — Location of Maury Island, Washington Th … Wikipedia
Fernald Feed Materials Production Center — The Fernald Feed Materials Production Center (commonly referred to simply as Fernald) was a uranium processing facility located near the rural town of Fernald, in Hamilton County, Ohio, about 20 miles northwest of Cincinnati, which fabricated… … Wikipedia
rare-earth element — /rair errth /, Chem. any of a group of closely related metallic elements, comprising the lanthanides, scandium, and yttrium, that are chemically similar by virtue of having the same number of valence electrons. Also called rare earth metal. [1955 … Universalium
List of Ratchet & Clank characters — This is a list of characters from the Ratchet Clank video game series. Ratchet Clank is a series of platform video games developed by Insomniac Games and High Impact Games. The series features a large cast of characters voiced by veteran voice… … Wikipedia
Joey Henderson — Infobox soap character colour =Television colour|Shortland Street name = Joey Henderson first = June 20, 2007 episode 3755 portrayer = Johnny Barker residence = El Rancho last = March 5, 2008 episode 3933 March 19,2008 Dream cause = Suicide: Fell … Wikipedia
The Toy Dolls — Le guitariste Olga à Wiesbaden en 2005. The Toy Dolls est un groupe punk britannique. Formé en 1979, ils ont joué leur tout premier concert au Millview Social Club de Sunderland le 20 octobre de cette même année. Sommaire … Wikipédia en Français